Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

In 't hartje van Afrika.
De stammen der Niams-Niams en der Monbuttous.

Zoo heeft een russisch reiziger, doctor George Schweinfurth, een werk getiteld over zijne jongste ontdekkingen in Afrika, dat werelddeel hetwelk langen tijd voor den onderzoekenden Europeaan gesloten is gebleven. Bij de namen, welke zich door hunne reizen vereeuwigd hebben, bij de namen van Livingstone, Speke, Stanley, Baker en anderen, voegen wij nu dien van George Schweinfurth.

Schweinfurth is in Riga geboren; hij studeerde te Heidelberg en bevond zich in 1860 te Berlijn, waar hij gelast werd den door baron von Barnim, die op zijne afrikaansche reis gestorven was, achtergelaten plantenschat te klasseeren. Welhaast vertrok Schweinfurth zelf naar het wonderland, dat hij nu nog slechts in verdroogde planten had kunnen bewonderen. Met behulp der penningen van het Humboldtinstituut bezocht hij eene eerste maal een gedeelte van Afrika, en andermaal bevond hij zich in 1868 te Karthoum.

Het hem verstrekte geld was echter te gering, en om zijne reis naar behooren voort te zetten was hij verplicht zich te verbinden met de ivoir-koopers, die juist niet altijd een eerlijken handel en wandel hebben. Gelukkig vond hij in den gouverneur-generaal van Karthoum, Dyafer-pacha, een krachtdadigen onderstand. Zes ivoir-koopers hadden gansch dien handel gemonopoliseerd. Hunne depots of seriba's strekten zich diep, zeer diep langs den Nijlstroom uit; zij waren eene soort van versterkingen, door soldaten, te Karthoum gewerfd, verdedigd. Geen der zes kooplieden kon op het grondgebied van een ander azen, en hij die langs het grondgebied van een kollega trekken moest, betaalde schatting aan den eigenaar, of aan diegenen welke deze als plaatsvervangers had aangesteld.

Schweinfurth wilde vooral het voor Europa nog fabelachtige land der Niams-Niams en Monbuttous bezoeken, en Dyafer-pacha juichte dit stoute voornemen toe; om het te doen gelukken ontbood hij den Kopthe Ghattas, den rijksten ivoir-kooper der stad, en maakte hem met het ontwerp van Schweinfurth bekend: ‘Luister,’ zegde hij, ‘op uw leven en uwe bezitting zult gij mij verantwoordelijk zijn voor dien reiziger; als hij door de kannibalen opgelicht, door de pijlen der wilden gedood wordt, door den kogel uwer baanstroopers valt, sla ik uw bezit aan en geef uw domein aan een ander.’

Ghattas kreeg niet alleen dit bevel van bescherming, maar ook alle andere handelaars, wier depots in die omstreken verspreid liggen. Schweinfurth nam zes Nubiërs in dienst, wier familiën te Karthoum woonden, en den 5 Januari 1869 nam hij, met acht roeiers en vijftien gewapenden, door Ghattas aangewerfd, plaats in eene zwaar geladen boot en zakte den Nijl af.

De reiziger geeft eene beschrijving van de Nijlvaart, door eene landstreek afwisselend in dorheid en plantengroei, en wier doodsche stilte slechts gestoord werd door het gebrul der nijlpaarden, den kreet der watervogels of van eenig ander gedierte. Daar waar het geboomte of het hooge gras opschoot, merkte hij groote benden van apen op, zag hij reusachtige slangen door het gras wegschuiven, teekende hij, kortom, aan dat er daar, in die streken, een ongeloo-

[pagina 3]
[p. 3]

felijke overvloed van dierlijk leven bestond. Wat den plantengroei betreft, deze was op vele plaatsen meer dan prachtig.

Toen de boot het grondgebied der Chillouks bereikte, stonden de inlanders verbaasd bij het zien van een witten man. Men had iets dergelijks nooit gezien; doch ook Schweinfurth was niet minder verwonderd, die magere, knokkelachtige, met asch bestreken lichamen der wilden te zien, die hunne haren, met plekachtige zelfstandigheden, recht op hun hoofd hielden staan. Een hunner had zich het lijf met iets roods bestreken, en, voorwaar! dat deed aan eene soort van duivel denken, die uit de hel ontsnapt was.

Het weelderige land der Chillouks is schatplichtig aan Egypte; de hutten van den stam, zeer dicht op een gepakt, vormen dorpen, en hebben de Chillouks geen torens, om elkander te waarschuwen, dan toch kiezen zij in het midden dier dorpen een overgrooten boomstam uit, op wiens top geklommen, zij het oog weiden over de omliggende dorpen en van waar zij hunue broeders, door trommels en cimbalen, met elk nakend gevaar bekend maken.

Dapper zijn zij echter niet; een egyptisch officier met eenige honderd manschappen, houdt elke beweging aldaar in bedwang; een enkel geweerschot doet een heel leger Chillouks de vlucht nemen, doch dat belet niet dat zij zeer listig en boosaardig zijn en achterduims den Egyptenaar veel spel leveren. Inderdaad, toen Schweinfurth aan de samenvloeiing van de Sobat gekomen was, moest hij met zijn vaartuig voor eene wezenlijke vloot van inlandsche bootjes de vlucht nemen; de met lansen gewapende Chillouks zaten den reiziger dicht op de hielen.

Wel zag men op het strand vrouwen met vruchten en eetwaren, die zij schijnbaar den reiziger wilden aanbieden, doch de Nubiërs kenden deze lokvinken en waarschuwden Schweinfurth tegen die looze streken.

Aan de grenzen van het land der Chillouks gekomen, ontmoette de reiziger een zoo weelderigen plantengroei, dat men met de booten er schier niet door kon dringen. De reusachtige papyrus, de plant die weleer tot papier diende, bedekte als het ware het water en maakte meer dan eens de vaart gansch onmogelijk. Na vijf dagen worstelens bereikte men een uitgebreid meir, waarin zich de Bahr-el-Gebel en de Bahr-el-Ghazal uitstorten, en 't was juist die laatste rivier, door Baker en Speke ter zijde gelaten, welke Schweinfurth besloot op te varen, om eindelijk het station Port-Rek, de vereenigingsplaats van de ivoirkoopers der westelijke distrikten, te bereiken.

Het getal vaartuigen beliep aldaar reeds achttien; zij staken deels in slib en modder, en dewijl men daar eene versterking van manschappen, door Ghattas gewerfd, moest inwachten, bleef, in die ongezonde streek, de expeditie een maand beweegloos. Schweinfurth was jong en krachtig; hij nam daarenboven dagelijks eene dosis kina, zonder welk voorbehoedmiddel hij zonder twijfel aan de koortsen zou bezweken zijn. Daar had hij echter een wonderlijk avontuur met de rijkste vrouw, de prinses om zoo te zeggen van den stam. Chol, zoo werd zij geheeten, bezat niet minder dan dertig duizend stuks vee, en het was onmogelijk de peerlensnoeren, de koperen ringen te tellen, welke zij in haar bezit had; met één woord, Chol bezat oostersche rijkdommen.

Het gerucht dat er weêr een witte man in de streek aangekomen was - in 1863 had men er de reizigster Tinne gezien - verspreidde zich bliksemsnel, en Scheinfurth was nog niet ontscheept toen Chol reeds opdaagde. Ge denkt misschien, lezer, aan eene jonge afrikaansche schoonheid en verder aan een roman in tien hoofdstukken? Bedrieg u niet. Chol was eene oude, zwarte, leelijke, verrimpelde, tandelooze negerin, met ijle geöliede haren, die in pinnen van haar hoofd hingen; zij droeg een geitenvel om de graatmagere leden; maar rond armen, beenen en hals waren ijzeren en koperen kettingen vastgemaakt. Chol was nu in groot gala costuum.

Met behulp van een taalman ving Schweinfurth het gesprek met haar aan, en hij kon zich nu een denkbeeld vormen van haren rijkdom. Immers zoo ver het oog reikte, of liever tot uren ver in den omtrek graasde. haar vee, en zij hield er wel degelijk aan, den witten man te doen zien, dat zij eene vrouw van aanzien was. Waar de ijdelheid zich al genesteld heeft

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken