Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het begraven bij verschillende volken.
(Vervolg en slot.)

Even als wij, waschten de Hebreeuwen hunne dooden, deden dezen een hemd aan, doch over dit hemd nog eene waê van fijn linnen, waarmeê zij zich in hun leven, op den grooten Verzoendag, omkleedden. Men brandde ook licht bij het lijk, even als de Katholiek nog hodendaags doet.

Het balsemen der lijken was in het Heilige Land niet ongekend; op personen van onderscheiding werd zulks toegepast; doch het was nooit de algemeene regel. Ook zou men uit eenige schriften kunnen opmaken, dat men de lijken van sommige koningen van Juda verbrandde; doch het geval is niet bewezen. De eerbied voor een begrafenisstoet was zoo groot, dat hij, die dezen ontmoette, zich bij denzelve aansloot en jammerde met de bloedverwanten. Die aansluiting was ook hier te lande, voor den inval der Franschen, gebruikelijk.

Op de begraafplaats gekomen, liet men de kist in den grond zinken, en was de doode een man van aanzien, dan sprak men zijne lofrede uit. Tienmaal ging men biddend rond het graf - eene plechtigheid, die in de nederlandsche grensdorpen nog, ten minste driemaal, gebeurt. Even als hier, in Antwerpen, wierpen de naaste bloedverwanten elk eene schup aarde op de kist.

Het graf gevuld zijnde, gingen de Hebreeuwen achteruit weg; zij plukten driemaal gras en wierpen dit over hun hoofd, zeggende: ‘Zij zullen bloeien gelijk het gras der aarde.’ Hunne begraafplaatsen waren niet zelden buiten de stad; het waren soms hoven, door boomen beschaduwd, bezaaid met groen en bloemen. Een steen sloot gewoonlijk het graf, en ieder jaar kwamen zij dien steen wit kalken, hetgeen de schoone parabel van Christus deed ontstaan, toen hij aan de Fariseeën, uiterlijk vroom en inwendig vol valschheid en bedrog, zegde: ‘gij zijt als de witte graven.’

De Heidenen bezworen of ondervroegen, zoo als men weet, hunne dooden; de Joden niet, zij beschouwden dit als heiligschennis. Plinius spreekt veel van die geestesverschijningen, hetgeen ons doet zien, dat onze hedendaagsche spiritisten niet anders deden, dan ook hier het heidendom na-apen; - kortom, de Hebreeuwen, het volk van God dreef de eeredienst voor zijne dooden tot het uiterste, doch altijd bezield met een denkbeeld van hooger leven en van verrijzenis. Er was hier en tusschen de gebruiken der Romeinen, een groot verschil: bij de Joden was die eeredienst een uitvloeisel der ziel; te Rome was het eene parade.

De wilde volken van Amerika leggen ook eerbied voor hunne dooden aan den dag; zij eerbiedigen de plaats, waar zij rusten, en houden het er voor dat zij, de levenden, nog aan de dooden verbonden zijn. Kunt gij een prachtiger woord aanhalen dan dat der wilden, aan welke de Europeanen een stuk grond vroegen, dat braak lag: ‘Zullen wij,’ zegden die wilden, ‘zullen wij aan de beenderen onzer vaderen zeggen: Staat op en volgt ons naar een nieuwen grond?’

Verlaten wij nu de oude beschaving en steken wij, in onze dagen, de wijde zeeën, naar Azië, over, dan vinden wij daar eenige volken, die nog met de. verbranding te werk gaan. Pater de Lisle, die het rijk van Siam bewoonde, zegt, dat men daar de lijken verbrandt op stapels bamboes of sandelhout. De assche wordt in zilveren vazen en in een graf bewaard; doch in het rijk van Pegu werpt men de assche in de rivier, en stopt de overblijvende beenderen in den grond, nabij de woning der dooden.

Sterft daar een koning, dan legt men zijn lijk in eene boot met verguld dak, en op eene tafel, onder welke men welriekend hout brandt. De boot zakt den stroom af, de priesters zingen. De assche mengen zij met melk, maken er eenen koek van en werpen dezen, aan de monding der rivier, in zee; maar het gebeente begraaft men nabij eene bidplaats.

[pagina 99]
[p. 99]

Op de eilanden van Banda gelooft men aan de opstanding; men begraaft er de lijken en denkt dat, als men de gebeden mocht achterlaten, de verrijzenis nooit zal plaats hebben. Op Macassar (eiland Celebes) vooral begraaft men met veel pracht. Iedereen, hoe arm ook, zamelt in zijn leven eenig geld bijeen, om eene eervolle begrafenis te erlangen. Trouwens, in al de aziatische landen, in China, Japan en Mongolië, heerscht dezelfde eerbied voor de dooden.

Alleen bij de bewoners van Thibet zouden onze tegenwoordige vrijdenkers, die allen eerbied voor de dooden willen vernietigen; die de lijken willen verbranden en de ingewanden in glazen bussen bewaren, indien de justicie eenig onderzoek naar vergiftiging te doen had - alleen bij de inwoners van Thibet zouden onze vrijdenkers het toppunt van verbeesting vinden.

In Thibet zijn er drie wijzen van behandelen: - sterft daar iemand, dan plooit men hem het hoofd aan de knieën, steekt het lijk in eenen leêren zak of in eene mand, en hangt die aan de zolderbalk. Nadat men geweend en gebeden heeft, geeft men het lijk aan de snijders, die het vastmaken aan eene steenen kolom, het aan stukken snijden en deze aan de honden geven. De beenders worden in eenen vijzel gestampt, met gehorst brood gemengd en nadat er ballekens van gemaakt zijn, geeft men ze insgelijks aan de honden.

Dat heet men aardsche begrafenis.

Wordt het lijk in eene daartoe bestemde omheining aan stukken gesneden en gestampt, en daarna aan de roofvogels gegeven, dan heeft dit den naam van hemelsche begrafenis; maar zij die geen geld hebben om het lijk aan den snijder te geven, werpen dit in het water, en die water-begrafenis wordt als eene ramp beschouwd.

Indien echter een priester sterft, wordt zijn lijk verbrand.

Dunkt u niet dat de bewoners van Thibet beter de vernietiging begrijpen, dan onze vrijdenkers, die nog enkel willen verbranden? Hoe veel honden en andere wilde beesten in onze zoölogiën, zou men met de lijken van onze achtbare vaders en moeders kunnen voeden!

De Hindoes kronen hunne dooden met bloemen en parfumeeren het lijk; een brandende stok van het geheiligd vuur steekt den brandstapel aan. Middellerwijl zingt men strophen uit den Vedas: ‘Dwaasheid is het, iets duurzaams te vinden in het menschelijk bestaan; dit is zonder vastheid als de stam van den banaan, voorbijgaande als het schuim der zee..... De aarde is vergankelijk; de oceaan, zelfs de hemelen gaan voorbij en de menschen zouden willen vrij zijn van den dood..... Al wat hier beneden is, moet vergaan; al wat verheven is, moet vallen; al wat is saamgesteld, moet vergaan; het leven moet eindigen met den dood.’

De bloedverwanten verzamelen de assche, in een pak blaêren van de butea frondosa, stoppen dit in den grond, halen het kort nadien weer op en werpen het in de wateren van den Ganges. Ook de Birmannen verbranden de lijken hunner dooden. Moeten wij nog andere en wilde volkeren aanhalen? Hoe wonderlijk en barbaarsch de plechtigheden bij de wilden in Afrika en Oceanië ook mochten zijn, toch duiden zij, over het algemeen, eerbied voor de dooden aan. Zijn ze hier wreed, ginder zijn ze dikwijls treffend, dichterlijk schoon; doch niets is schooner, treffender en roerender dan de begrafenis der Christenen.

Volgens het katholiek leerstelsel wordt de gemeenschap tot na den dood voortgezet. Men heeft alzoo eerbied voor de dooden en van dat oogenblik deden de christenen niet gelijk de Romeinen, die allen in een gemeenschappelijken put wierpen; evenmin verbrandden zij de lijken, ‘omdat,’ zegt Hornstein, ‘die vernietigende werking niet overeenkwam met den eerbied voor het geheiligd overschot der geloovigen, die den tempel waren van den H. Geest en de bestanddeelen der glorierijke opstanding. Zij kozen de begrafenis, hun door de patriarchen aangeduid.’


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken