Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 7 (1874-1875)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 7Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 7

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.18 MB)

Scans (1195.24 MB)

ebook (27.07 MB)

XML (2.04 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 7

(1874-1875)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

I.
Moederklacht.

 
Et noluit consolari.
 
En zij wilde niet getroost zijn.
 
Bijbel.
 
Ja! al zijn speelgoed staat daar nog,
 
En ook zijn kleine schoentjes..... och!
 
Ze zijn eerst nieuw; het was nog maar
 
Zijn tweede paar.
 
 
 
'k Heb zelf het in de kist geplaatst,
 
En 'k wou voor 't laatst vaarwel, het laatst,
 
Het kussen..... maar ik kon niet meer,
 
'k Viel zwijmend neêr.
 
 
 
Ja! 't was mijn eenig, eenig kind!
 
Hoe schoon, hoe lief, hoe duur bemind,
 
Hoe groot 't verlies, hoe diep de smart,
 
Beseft geen hart.
 
 
 
Ik weet wel dat ik mij bedrieg;
 
Het huis is leêg en leêg de wieg;
 
Mijn vreugd, mijn hoop zijn ijlings heen,
 
Voor eeuwig heen.
 
 
 
Maar 'k zorg nog even als ik plag;
 
Ik zie en hoor het heel den dag,
 
En 's nachts ontwaak ik keer op keer,
 
Maar..... 't roept niet meer.
 
 
 
En speelgoed, schoentjes, wat daar ligt,
 
Dat laat ik daar, ofschoon het zicht
 
Van al, wat 't kind heeft toebehoord,
 
Mij 't hart doorboort.
 
 
 
Ja! 't was mijn eenig, eenig kind,
 
Zoo schoon, zoo lief, zoo diep bemind...
 
Och! God! ik doe nog wat ik kan,
 
Maar 'k sterf er van!

II.
Kinderreden.

 
‘Moeder, moeder, waar is broerke nu gegaan?
 
Op school zei de eene: Uw broerke is naar den hemel;
 
Maar een ander zei: Uw broerke ligt op 't kerkhof,
 
Op het kerkhof, daar waar zoo veel kruiskens staan.
 
 
 
Op het kerkhof, moeder! Zie toch eens daar buiten
 
Hoe het sneeuwt en waait en ach! hoe koud het is!
 
Op het kerkhof ligt hij niet, o neen, gewis;
 
Gij en zoudt hem daar alzoo niet laten liggen.’
 
 
 
En de moeder zakte neder op een stoel,
 
Borst in tranen, met de handen voor haar oogen,
 
Snikte, snikte dof en wilde en kon niet spreken...
 
't Kind aanzag haar met een blik van diep gevoel,
 
 
[pagina 147]
[p. 147]
 
Ging tot haar en nam haar beide handen,
 
Trok ze rond zijn hals en kruiste ze op elkaâr,
 
Vleide 't kopje tegen hare borst en schouder,
 
Sprak geen enkel woord en weende stil met haar.

III.
Droeve Tijden.

 
't Zijn droeve tijden als de oorlog loeit,
 
Als menschen men slacht lijk dieren;
 
Als menschenbloed bij beken vloeit,
 
Als vrede en liefde liggen geboeid;
 
Als haat
 
En kwaad
 
Als nood
 
En dood
 
Grijnzen en vloeken en tieren.
 
 
 
‘Waar is nu toch mijn arme man?
 
'k Verga van angst! ik sterf er van!
 
Ach! wat verschil bij 't voorge jaar!
 
We zaten hier zoo blij te gaar
 
Bij 't wiegske van ons jongste kind.
 
En nu, zoo ver door sneeuw en wind
 
En vorst... en dan!.. Och God! och God!
 
Heb meêlij met mijn bitter lot!’
 
 
 
‘Ju!’ roept het jongetje, ‘paardeken, ju!
 
He! moeder waar is vader nu?
 
Als vader komt, dan krijg ik een paard,
 
Een levend paard en een blinkend zwaard,
 
Een helm met pluim en een groote banier;
 
Dan gaan wij rijden verre van hier;
 
Dan maken wij oorlog en nog, en meer...
 
Zeg, moeder, wanneer komt vader weer?’
 
 
 
‘Hoor,’ zegt het dochterke, ‘moeder-lief,
 
'k Heb vader geschreven een schoonen brief:
 
En dat wij bidden op beide kniên
 
Voor hem... en hem zoo gaarne zien;
 
En dat gij toch zoo droeve zijt;
 
En dat ik ook dan dikwijls krijt;
 
En dat ons broerke vlijtig leert;
 
En... of hij toch niet wederkeert.’
 
 
 
De moeder aanhoort 't eenvoudige schrift,
 
En keert zich om met koortsige drift,
 
En grijpt uit de wieg 't onnoozele wicht,
 
En houdt het naar den hemel gericht,
 
En roept en snikt: ‘o Heer! o Heer!
 
Geef ons den gade en den vader weer!’
 
 
 
Terwijl de moeder aan 't bidden was;
 
Terwijl het meisje haar briefke las;
 
Terwijl het jongentje reed en liep;
 
Terwijl het wicht in 't wiegske sliep,
 
Daar verre, in 't vreemde, verwoeste land,
 
Verlaten, langs een eenzamen kant,
 
Met doorboorde borst,
 
En hijgende van dorst,
 
En de nagels geprent in 't vervrozene veld,
 
Daar lag de vader, de dappere held,
 
Te sterven...

Wij roepen den vlaamschen dichter welkom toe, in de rangen der nederlandsche schrijvers.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken