Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1875-1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.80 MB)

Scans (1267.55 MB)

ebook (26.64 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Nevel of mist en regen.

Ieder kent door eigene aanschouwing de twee natuurverschijnselen, waarvan wij de namen aan het hoofd van dit artikel schreven.

Nevel en regen zijn, vooral in het wintergetij, gestadig terugkeerende bezoekers, die het onaangename van het saisoen vermeerderen.

Des zomers brengt een regenbui nieuw leven, nieuwe verfrissching aan, en oefent op menschen, dieren en planten een heilzamen invloed uit.

Is men er door verrast, zonder van eene paraplu voorzien te zijn, men is wel niet bijzonder tevreden, maar vergeet toch spoedig het ondervonden leed.

Maar des winters, als stormen loeien en ons met de regendroppelen in het aangezicht slaan, dan is er geen vrede, geen verzoening mogelijk tusschen den regen en den mensch, en de laatste, als hij zich naar buiten begeeft, wapent zich tegen den eerste, al is de waarschijnlijkheid, dat hij door hem zal aangevallen worden, gering.

En wat te zeggen van den nevel of mist, van dat aschgrauwe, dikke kleed, dat als lood op het landschap, op de dorpen, op de steden drukt, den mensch berooft van het lieve zonnelicht en daarbij dikwijls zijne reukorganen onaangenaam aandoet.

Maar wat is regen, wat is mist, en waaraan hebben zij hun ontstaan te danken? hoor ik menigen lezer vragen.

Zeker is die vraag niet ongepast; niet allen toch kennen de oorzaken, die nevel, regen en verwante verschijnselen doen ontstaan, en, zonderling maar waar, het zijn juist de meest alledaagsche toestanden in de natuur, die het minst begrepen worden,

Waarom? omdat men ze te veel ziet en, er aan gewoon geworden, er niet over nadenkt.

Het zal derhalve zijn nut hebben eene korte verklaring te gaven van mist en regen; wij willen dit beproeven en daarbij pogen zoo duidelijk te zijn, dat zelfs een schooljongen ons volgen en begrijpen kan.

Wij beginnen met een proef.

Wij zetten een schoteltje met water op een komfoor met vuur en zien wat er met het water zal gebeuren.

Spoedig rijzen er lichte wolkjes uit het schoteltje op, en inmiddels vermindert het water.

Nemen wij het schoteltje weg, dan zal eindelijk al het water verdwenen zijn.

Waar is dat water gebleven? Is het vernietigd? Er wordt in de natuur niets vernietigd; alleen veranderen de lichamen van vorm.

Nemen we een tweede proef.

 

We plaatsen thans een grooten glazen bol, dien we nauwkeurig gewogen, met eenig water gevuld en potdicht, dat is zoodanig gesloten hebben, dat hij voor de buitenlucht geheel ontoegankelijk is, op het vuur.

Na eenig wachten zien wij de wolkjes; ze verdwijnen; het water verdwijnt ingelijks.

De bol schijnt ledig, wegen wij hem nu; hij is nog even zwaar als te voren; het water moet er dus nog in zijn, overigens het had ook onmogelijk kunnen ontsnappen.

Wat kan er nu hebben plaats gehad? Niets anders dan dit: het water is in een anderen, voor ons on zichtbaren, vorm overgegaan.

Te gelijk is het duidelijk dat deze vormverandering is tot stand gebracht door de warmte, die het vuur ontwikkelde, wijl geen andere kracht op het in den bol besloten water werken kon.

De warmte kan dus het water in een onzichtbaar lichaam doen overgaan, maar nauwelijks ontmoet dit laatste een lichaam, dat minder warm of, zooals wij gewoonlijk zeggen, koud is, of het wordt genoodzaakt weder tot zijn eersten vorm terug te keeren.

Toonen wij dit aan, na opgemerkt te hebben dat niet alleen voel- of zichtbare lichamen, maar ook onzichtbare, zooals de ons omgevende lucht, tot genoemde werking in staat zijn, als zij een minderen warmtegraad hebben dan het onzichtbaar geworden water.

Wij zetten een ketel met water op het vuur; de ketel is door het deksel gesloten; alleen de tuit is geopend.

Onmiddellijk begint de warmte haren invloed op het water te doen gevoelen; zij verandert het in een luchtvormig lichaam, dat om zijne geringere zwaarte dan de buitenlucht opwaarts stijgt.

Het kan niet door het deksel, daarom ontsnapt het door de tuit; maar ziet, hier ontmoet het de koude buitenlucht, die het in een zichtbaren toestand, de door ons bedoelde wolkjes, brengt.

Die wolkjes, altijd lichter dan de lucht, stijgen op, tot ze uit ons oog verdwenen zijn.

Inmiddels ontwikkelt zich meerder warmte in en óm den ketel; het water begint te koken, dringt door de tuit en ontmoet eene genoegzaam warme lucht om onzichtbaar te blijven, tot het ongeveer een duim verder is gekomen, waar de temperatuur der lucht vermindert, en het genoodzaakt is weder de gedaante der wolkjes aan te nemen.

 

Een andere proef zal ons de werking der koude op het onzichtbaar geworden water nog duidelijker maken. Wij nemen een lang fleschke, vullen het tot op de helft met water en plaatsen het op het vuur.

Weldra komen de wolkjes te voorschijn, omdat de koude lucht in het fleschke het water belet onzichtbaar te worden; maar die lucht wordt allengs minder koud en nu ontstaan de wolkjes op eenigen afstand boven het water, vervolgens al hooger en hooger, tot zij eindelijk eerst zichtbaar worden boven het fleschke.

Nu zien wij het water in zijne drie toestanden.

Op den bodem van het fleschke de vloeistof,

[pagina 307]
[p. 307]

boven deze tot aan het uiterste punt van het fleschke, het water als volkomen onzichtbaar lichaam, buiten het fleschke de wolkjes.

Is het water in den tweeden toestand, dan noemen wij het gasvormig, in den laatsten dampvormig.

Wij hoeven nu niet verder aan te toonen, dat water minder plaats beslaat dan de damp en deze weêr minder dan het gas, die uit het water ontstaan zijn, met andere woorden, dat de warmte het water uitzet, en omgekeerd de koude gas en damp tot water doet inkrimpen.

Deze stelling nu verklaart het ontstaan van mist en regen. De warmte verandert het water in gas; de koude doet de laatste in damp (nevel) of in water (regen) overgaan.

Evenals het vuur het water uit den ketel in damp doet veranderen, zoo verdampt er door de zonnewarmte onophoudelijk eene groote hoeveelheid water aan de oppervlakte der zeeën, meeren en rivieren.

Die damp bestaat uit heele kleine blaasjes.

Zij zijn niet altijd even groot, en men veronderstelt dat zij des zomers nog kleiner zijn; nu bepaalt de temperatuur der lucht, hoeveel damp zij kan bevatten; heeft zij die hoeveelheid opgenomen, dan zegt men, dat zij verzadigd is, en zij behoudt die, zoolang hare temperatuur dezelfde blijft.

De wolken zijn dus niets anders dan zichtbare waterdampen, die door het verschil der warmte van de onderscheidene luchtlagen, zich op verschillende hoogten ophouden.

Soms zijn de toppen van niet zeer hooge bergen in wolken gehuld; soms ziet men op de hoogste bergen, de wolken nog op ontzaglijken afstand boven zich drijven.

Wanneer de warmte eener wolk langzamerhand vermindert, dan laat de laatste zooveel waterdamp vallen, tot de overblijvende met haar, ten opzichte van temperatuur, overeenkomt.

Die waterdamp spreidt zich dan ook over de landstreek uit en is wat wij nevel of mist noemen.

Vermindert de warmte eener wolk plotseling, dan vereenigen zich de waterdampblaasjes tot een grooten droppel, die door zijn zwaarte genoodzaakt is te vallen, en het regent.

Nu zal het meer of minder hard regenen, naarmate de verkoeling plotseling heeft plaats gehad.

Dat verschil ontstaat gewoonlijk door het dringen van een kouden luchtstroom in eene warme, maar met waterdamp verzadigde lucht; de laatste moet een gedeelte van den in water opgelosten damp verliezen, omdat de warmte ontoereikend is om alles opgelost te houden.

Het neêrslaan van den waterdamp, zoo wij hoorden, veroorzaakt den nevel.

Deze maakt de lucht troebel en ondoorschijnend en belet de zonnestralen in al hare kracht tot de aarde door te dringen.

Soms verspreidt zij een onaangenamen reuk, namelijk als de waterdampen met opgestegen dampen uit verrotte lichamen of dergelijken zijn vermengd.

Nu bedekt hij een niet uitgestrekte streek lands, dan drukt hij op eene geheele provincie, soms op een of meer landen.

 

Onderscheidt hij zich soms door zijne uitgestrektheid, op andere tijden doet hij het door zijne wonderbare dichtheid.

Van dikke nevels hebben vooral Londen en het overige gedeelte van Engeland veel last.

Aan zee gelegen landen, zooals Noorwegen, Denemarken, Nederland, België en Frankrijk, worden dikwijls door nevels bezocht, waarvan de oorzaak zich ge makkelijk begrijpen laat; hoeveel te meer dan Engeland en Ierland, die geheel door de zee omringd zijn.

 

De dagbladen verhalen dan ook somtijds van misten, die in Londen den dag in een donkeren nacht veranderen.

De meest bekende is wellicht die, welke op den 24 februari 1832 heerschte.

Het was de verjaardag der koningin, waarom er des avonds eene algemeene illuminatie plaats had. De nevel had den ganschen dag de stad bedekt en eene duisternis veroorzaakt, die zich des avonds zelfs door de duizende lichten niet verdrijven liet.

Benden straatjongens, van fakkels voorzien, dwaalden door de straten om, zooals wij zeiden, de illuminatie op te zoeken.

Wat de londensche nevels ondragelijk maakt zijn, behalve de duisternis, de verpestende walmen, die zij verspreiden en overal zóó doen doordringen, dat men ze niet buiten de woningen houden kan.

Wit en helder als doorschijnende wolken uit de zee opgestegen, zweeft de nevel den mond van de Teems in en dringt door het moerassige land van Kent en Essex, waar hij zich tot eene dikke massa ophoopt, om boven Londen neder te dalen.

Hier neemt hij den rook uit de tallooze schoorsteenen der fabrieken in zijn schoot op, verzadigt zich met zwavel en fosfoor en maakt zich geheel ondoordringbaar voor de zonnestralen.

Vooral in het industrieele distrikt Bermondsey en in de oostelijke, dichtbevolkte wijken van Londen, toont zich vaak de mist in al zijne afschuwelijkheid.

Men zal beseffen dat het onmogelijk is de verwarring te beschrijven, die op zoodanigen mistigen dag in Londen heerscht; al wat men er zich van voorstelt blijft verre beneden de werkelijkheid.

Verblind en gekweld door den stinkenden nevel, die door neus en mond een weg naar de longen zoekt, gaan de voetgangers tastende voort en zijn ieder oogenblik in gevaar door de elkander kruisende wagens en rijtuigen omvergeworpen en verpletterd te worden.

Ieder is met een fakkel gewapend, maar het licht dat deze verspreidt, vermindert weinig de duisternis en werkt zelfs mede om die akeliger te maken.

Niet alleen zijn koetsier en stalknecht er van voorzien, maar ook de in het rijiuig zittende personen hebben er een in de hand, en dikwijls gaat iemand met fakkellicht het rijtuig vóór, om het den weg te wijzen.

De handel, die in duizende voorwerpen op pleinen, kaaien en straten gedreven wordt, vermeerdert niet weinig de verwarring, daar kooper en verkooper het zonlicht missen om zich van de waarde der voorwerpen te vergewissen of er elkander van te overtuigen.

Dieven en zakkenrollers vergrooten den angst en de vrees, waarmede men zich op straat begeeft, en nopen de voetgangers zich zoo spoedig mogelijk huiswaarts te begeven.

In één woord, het zoo drukke en geregelde dagelijksch verkeer heeft plaats gemaakt voor een chaos, een toestand van vertwijfeling, waarin allen, oud en jong, rijk en arm, zich gebracht zien.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken