Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 8 (1875-1876)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (26.80 MB)

Scans (1267.55 MB)

ebook (26.64 MB)

XML (3.06 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 8

(1875-1876)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Trekvogels in Nederland.

De trekvogels in Nederland zijn ook de onze. Ziehier hoe Mr. Hubert Sassen, over de eerstgenoemden spreekt:

De musch is, daar men zich door oppervlakkige waarneming liet misleiden, als een plaag op den korenakker beschouwd geworden; men heeft dezen vogel te vuur en te zwaard, om zoo te spreken, vervolgd en door zoogenaamde musschengilden, in menige gemeente opgericht, zijne uitroeiing beoogd.

Maar zie, nauwelijks had de waarneming omtrent zijne levenswijze en gewoonten hem in het ware daglicht gesteld, of alle ongunstige meeningen vervielen; hij werd om zijn nut in zijne rechten hersteld en der bescherming van de hooge regering zelfs niet onwaardig gekeurd, getuige de circulaire, die tegen de musschengilden werd uitgevaardigd.

Wij wenschen, na deze opmerking, thans de aandacht te vestigen op de reistochten van het grootste aantal vogels in Nederland.

Het is slechts eene flauwe schets van deze bewonderenswaardige eigenschap, maar voldoende, zoo wij hopen, om de onverbreekbare wet der natuur, den dieren ingeplant, ook op dit gebied te leeren en de belangstelling in de beminnelijke bewoners van Nederland's beemden en bosschen meer en meer op te wekken.

Zij zijn, zonder hun nut in aanmerking te nemen, het sieraad, de perels van de natuurtafereelen: hetzij wij onze blikken op het sombere bosch, op de eenzame heide, hetzij op het peillooze hemelruim slaan, overal verdrijven zij de doodsche stilte.

Hunne welluidende zang weêrgalmt tot in de verborgen schuilhoeken van het bosch, en schatert door het luchtruim. Zonder hen was alles doodsch, zielloos. Het viervoetige dier is aan de aarde gebonden, niet zij: hun is de aarde, hun ook het hemelruim.

Zij verkondigen den lof van de ontwakende natuur, zoowel des daags als des nachts; en deze heeft zelfs den heerlijksten zanger. Wie kent den nachtegaal niet, die juist des nachts zijne verrukkelijkste en krachtigste tonen doet hooren? Wat is de schoonste menschelijke stem, waarmede een enkele onder millioenen is begaafd, bij de gorgeltonen van dit nietige, eenvoudige diertje?

 

Detrekvogel bewaarheidt op eene treffende wijze, dat het dier aan eene vaste natuurwet is onderworpen, daar hij onder haar gebied leeft naar vaste regelen, die het zelfbehoud, eene ingeschapen zucht, ten doel hebben.

Immers, elk schepsel is, naar zijnen physieken toestand, met eigenschappen verrijkt, die zijn bestaan verzekeren. En die hoedanigheden zijn bij vele dieren voor ontwikkeling vatbaar.

Men merkt dit vooral bij de dieren, wier leven door gevaren meer is omringd.

De reistochten der vogels op twee vastgestelde tijdperken van het jaar zijn, op zich zelven beschouwd, onbegrijpelijk.

Er zijn, ja, natuurlijke oorzaken van die tochten, die hen naar verre, onbekende streken heenvoeren, aan te wijzen, maar de vogel voorziet ze, komt ze voor.

Wie of wat toch is zijn geleider? Maar dit niet alleen: aanschouw hunne tochten zelven; wie regeert de onverbreekbare orde, de hechte eendracht, die bij de reis voorzit? wie boezemt hun de onderlinge liefde in, die hier vooral uitblinkt, alsof ze leden waren van hetzelfde huisgezin?

De orde, welke op hunne tochten heerscht, vergemakkelijkt de lange reis; de eendracht beveiligt hen tegen hunne vijanden, en de moeielijke taak, die zij beurtelings standvastig vervullen, zoodat elk lid een werkzaam aandeel heeft in het bereiken van het doel en de arbeid billijk is verdeeld, doet de liefde, die zelfopoffering kweekt, uitschijnen.

Wanneer men het tijdperk van die tochten, het voor- en najaar, beschouwt, dan worden eenige oorzaken of beweegredenen van de reis duidelijker, hetgeen weldra zal blijken.

Het voorjaar lokt de tallooze scharen, die der lente door hunnen zang zoo veel bekoorlijks bijzetten, naar deze landen.

Het najaar, tijdperk waarop zij, omringd door een nieuw geslacht, ons land verlaten, voert ons andere gasten, van een geheel ander karakter toe: ganzen, zwanen en kraanvogels in wel geordende kolonnen vervullen de lucht; dichte drommen eenden zweven als stofwolken door de lucht en zoeken een rustpunt in de polders en meeren. Het zijn allen inboorlingen van het ruwe noorden, die den winter aankondigen.

De zeden en gewoonten der trekvogels verschillen hemelsbreed van elkander; het tijdperk van hunne komst en vertrek toont dit voldingend aan. Toch verdienen zij vermelding, omdat zij den oningewijde maar weetgierige stof tot opmerking leveren.

 

De vogels, welke in het voorjaar hier verschijnen, voltrekken hier ook, enkele uitgezonderd, de voortteeling van hun geslacht; de andere doen dit in andere oorden. Even gelijk de eersten de brandende zuiderzon, ontvluchten dezen de hevige koude van het noorden en vertoeven hier tot het voorjaar.

Genen onderscheiden zich door eene welluidende stem, dezen door de pracht van hun gepluimte.

De eersten bevolken het bosch en den lands-

[pagina 308]
[p. 308]

douw, de laatsten de stroomen, beken en waterplassen; terwijl genen zich met graan, wormen en insekten voeden, vinden dezen hun levensonderhoud in waterplanten, visch en waterinsekten.

Gelukkig dat in dit opzicht de weldadige natuur het ledige gestadig aanvult en het verbroken evenwicht herstelt. Waarlijk, er zoude eene doodsche stilte in Neêrlands velden heerschen zonder deze belangwekkende dieren, want geen enkele vogel, die hier inheemsch is, mag aanspraak maken op eene welluidende stem.



illustratie
HET NONNENKLOOSTER OP DEN OTTILIËNBERG.


Toch bestaat er eene enkele uitzondering, die, te weinig gewaardeerd, vermelding verdient. Het is die kleine, nietige, maar wel gemaakte dwerg, dien wij Winterkoning noemen, troglodytys Europoeus.

Hij tart het guurste jaargetijde, en, trots sneeuw en stormvlagen, verheft hij, in de doornhaag verscholen, zijne stem en vervult het sneeuwveld met zachte, liefelijke klanken.

Wanneer men dit belangwekkend diertje waarneemt, schijnt de winter als zijne lente te zijn, want, naarmate de winter streng is, schijnt zijne stem in kracht toe te nemen. Op eene treffende wijze, worden hier de woorden van Plinius bewaarheid;

Rerum-natura nunquam magis
quam in minimis toto est.

Het gebrek aan en de hoedanigheid van het voedsel nopen en bewegen vele vogels tot de reis; die van insekten of wormen leven, insec-

[pagina 309]
[p. 309]

tivores, worden genoodzaakt, omdat guur weder en vorst insekten en wormen van de oppervlakte der aarde verdrijven, terwijl zij, die zich met granen voeden, granivores, andere oorden bezoeken, omdat het graan, hoozeer altijd op den akker voorhanden, door de najaars-regenvlagen doorweekt, zijne voedende eigenschap grootendeels verliest.

Toch is deze de uitsluitende oorzaak niet, want het jaargetijde zelf is eene krachtige drijfveer.

Het is opmerkelijk, dat zij, als het ware, een voorgevoel van de verandering van het weder hebben.

Immers zij voorkomen die en zijn bijtijds bedacht op hun vertrek. Deze onverklaarbare voorwetenschap dekt hen tegen plotselinge gevaren, waarmede de verandering van het jaargetijde hen bedreigt.



illustratie
DE ORGELDRAAIER IN EENE LONDENSCHE VOLKSBUURT, NAAR GUSTAVE DORÉ


Het is nochtans opmerkelijk, dat het vertrek van sommige vogels door niet eene der aangehaalde oorzaken kan worden verklaard.

De ooievaar b.v. ontwijkt, wel is waar, de verzengde luchtstreek van Afrika en is een der eerste trekvogels, die in Nederland in den loop van februari verschijnen, maar de reden, waarom hij ons reeds in augustus verlaat, is onbekend.

De warmte toch heeft dan haren hoogsten graad bereikt, en de moerassen en waterplassen zijn van zijn gewoon voedsel rijkelijk voorzien.

Men kan met grond veronderstellen, dat de reis van dezen vogel in verband staat met de overstrooming van den Nijl.

 

Onafhankelijk van deze oorzaken, bezielt deze

[pagina 310]
[p. 310]

vogels toch eene geheimzinnige, onweêrstaanbare aandrift tot de reis.

Immers de jonge vogel heeft herinnering aan noch kennis van tijd of plaats, en toch is hij evenals de oude door die aandrift vervuld. Hij zij in eene schoone kooi opgesloten, ruim van voedsel voorzien en door eene aangename temperatuur omgeven, zoodra de tijd van vertrek is aangebroken, wordt hij door eene koortsachtige onrust overvallen.

De kwartel b.v., die, van zijne vrijheid beroofd, in treurig gepeins vervalt, schijnt op dit tijdstip als plotseling uit een droom te ontwaken; hij doorloopt onrustig zijne kooi, springt tegen de traliën, in weêrwil hij zich dikwijls wondt, maar nauwelijks is de tijd verstreken, of eene zoo mogelijk diepere droefheid bevangt hem.

De trekvogel voorkomt de weêrsverandering; zij, die in gezelschap reizen, bereiden zich voor tot den tocht.

De ooievaar, de bekende en vredelievende gast van Nederland, die zich nauwer dan eenige andere vogel aan den mensch hecht en van de hooge kerktorens en de daken der huizen met welgevallen op het gewoel der volkrijke steden, als 't ware, neêrziet, levert daarvan een voorbeeld, dat ons in 't najaar in het oog springt.

Bij het aanstaande vertrek vereenigt zich een groot aantal, dat, door eene buitengewone levendigheid bezield, hoog in de lucht opstijgt, klimt en daalt en op onbewegelijke vleugels en beurtelings door het zwerk zweeft.

Het schijnt dat zij hunne krachten beproeven en oefenen, om den verren moeielijken tocht te aanvaarden:

 
Dans un sage conseil par les chefs assemblé,
 
Du départ général le grand jour est réglé.

Deze vogels reizen paarsgewijs of in scharen, des daags of des nachts.

De grootste menigte trekt in scharen af, enkelen paarsgewijs.

Des daags reizen de vogels, die in het bosch en op het land verblijven, des nachts de watervogels en moerasvogels, doch, gelijk overal, zijn hier vele uitzonderingen waar te nemen.

Het zou ons te ver leiden, indien wij hier in nadere bijzonderheden traden. Ons doel toch is geen ander dan het karakter van de reis te schetsen.

 

De vorm, de orde, die de vogels op reis in acht nemen, geven ons weder stof tot bewondering.

Vier soorten van vogels reizen in een duidelijken vorm, namelijk de zwaan, de kraanvogel, de gans, de schallevaar; wien toch, om vele omschrijving te vermijden, is, opmerkzaam gemaakt door de scherpe tonen der ganzen, die vorm ontsnapt? Niemand.

Deze vorm, een omgekeerde V, is de eenige geschikte, om den luchtstroom te doorklieven en den weerstand te breken.

Intusschen heeft de aan de spits geplaatste vogel, die de baan opent en de schaar geleidt, eene afmattende taak te vervullen, waaronder hij op den verren tocht noodwendig zou bezwijken, indien daarin niet met eene bewonderenswaardige bereidwilligheid door de anderen beurtelings werd voorzien.

Zoodra hij vermoeid is, wordt de leidsman in zijne taak door een ander vervangen, waarna hij in de achterhoede plaats neemt, waar hij door de voorgaande gedekt is tegen den fellen wind.

Hij, die den tocht opent, verheft nu en dan zijne schelklinkende stem, om de schaar aan te wakkeren en tegen gevaren te waarschuwen. In kleine afdeelingen gesplitst, zetten zij de reis voort, en, een rustpunt zoekende, vereenigen zich de kleine afdeelingen, welker vereeniging in jagerstaal leger wordt genoemd.

Trouwens de eendracht, de orde die daar heerschen, de behoedmiddelen ter beveiliging genomen, rechtvaardigen dit woord dat daaraan ontleend is.

In een dichten drom vereenigd, ver van het bedekte terrein, verzadigt zich de menigte, terwijl een zeker aantal makkers, op eenigen afstand verwijderd, het omliggende terrein bewaakt.

Des nachts verdubbelen zij de waakzaamheid en veiligheidsmaatregelen Het zijn dan niet enkele makkers, hier en daar verspreid, die waken, maar kleine afdeelingen, welke het leger omringen, en ook hare vooruitgeschoven posten hebben.

Het is opmerkelijk, met welke onverstoorbare oplettendheid deze posten het omliggende terrein bespieden.

De menigte sluimert, den kop onder hare vleugelen verborgen, zorgeloos in, want, welk gevaar ook dreige, zij is verzekerd, dat de scherpe, doordringende stem der wakers, de listen van hare vijanden zal beschamen.

Hoewel de andere vogels den voorgeschreven vorm niet aannemen, toch heerscht er volmaakte orde onder hen, en zijn zij met denzelfden geest bezield. Sommigen, in ordeloozen drom, reizen toch met een min of meer uitgebreid front in eene zekere richting, van welke niemand afwijkt; anderen beslaan eene langwerpige streep.

Eene andere soort snelt cirkelvormig voort en vertoont in hare opwaartsche rechter- en linkerwending zeer verschillende vormen.

 

Het is opmerkelijk, met welke gelijkmatigheid de individuëele leden van den schijnbaar ordeloozen drom, de verbazend snelle wendingen uitvoeren. Toch schijnt de schaar geen aanvoerder te kennen.

Om ons een denkbeeld van hare krachtige en snelle vlucht te vormen, is de vergelijking aan een stofwolk, door den stormwind voortgezweept. ontleend, niet overdreven.

De hoogte en snelheid der vlucht op reis verschillen, behoudens enkele uitzonderingen, niet van die hunner gewone vlucht.

De ooievaar vliegt in zijne gewone vlucht niet hooger dan de noodzakelijkheid gebiedt; op reis bereikt hij dikwijls eene voor het oog onzichtbare hoogte.

De kwartel, die hier als 't ware een zittend leven leidt en zelden, als hij niet gedwongen wordt, gebruik van zijne vleugels maakt, bereikt op reis eene tamelijke hoogte. Ditzelfde neemt men waar bij den meerkoot, de waterhen, de rallen en anderen.

De snelheid van de vlucht van sommigen is onberekenbaar. Zeker is het, dat zij in vier en twintig uren verschillende luchtstreken doortrekken.

De vlucht van de zwaluw, vooral van de gierzwaluw, is zoo verbazend snel, dat zij eensklaps spoorloos verdwijnt, zoodat men vroeger meende, dat zij, even gelijk de vleêrmuis, in den winterslaap de lente verbeidde.

Hoe hoog en snel de reis ook wordt voortgezet, zeker is het, dat de vogel, met een scherp oog gewapend, de landstreken overziet, die, als een bewegelijk panorama, elkander als verdringen. Intusschen is het niet onwaarschijnlijk, dat het klimaat, gevoelig als de vogel is voor de temperatuur, hem ten gids verstrekt.

Hoe hooger en sneller de vlucht, hoe grooter de afstand, die de vogelen van het doel der reis scheidt en omgekeerd. Wij wijzen hier op den ooievaar, de ganzen, zwanen, kraanvogels, welke hoog en snel vliegen, om een lange moeielijke reis te volbrengen, op de Vinken en leeuwerikken, die langzaam slechts enkele ellen boven de aarde den tocht voortzetten, omdat hunne reis zich niet veel verder dan het Zuiden van Frankrijk uitstrekt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken