Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Nuttige wenken en opmerkingen over land- en tuinbouw.

Landbouw.

Iets over weiden. III. Wanneer een weiland door voortdurend gebrekkige bemisting zoodanig is uitgeput, dat zijne grasplanten door ontbering van het noodige voedsel langzamerhand afsterven en verdwijnen en het eerder op een mostapijt dan op een grasland gaat gelijken, dan kan en moet men dikwijls de weide ‘scheuren’ om hierdoor, en door eene goede bemisting en doelmatige vruchtwisseling, te trachten de oude en versleten weide in eene nieuwe te herscheppen. Van groot belang is het bij deze vernieuwing, dat men eene juiste keuze doet in de teelt der gewassen, welke men na de ‘scheuring’ zal verbouwen. Zoo als ik in mijn eerste stukje over dit onderwerp reeds opgaf, is het geheel verkeerd op eene omgeploegde weide planten te telen, die tot de zelfde planten-familie behooren als het gras. Al onze graansoorten nu behooren tot die uitgestrekte familie; zij stellen, om weelderig te kunnen groeien, aan den grond de zelfde eischen bijna als het gras en zijn door gelijke behoeften innig aan dit laatste verbonden. Geen granen dus gezaaid op ‘gescheurd’ weiland, zoo men dat weiland verbeteren wil; geen gerst of haver op het mosveld, dat een verjongd grasveld worden moet! Wil men wezenlijk eene duurzame verbetering tot stand brengen, dan begint men met die planten op de omgeploegde weide te brengen, welke geen familie van het gras zijn en voor hunne ontwikkeling geheel andere eischen stellen. Als zoodanig treden in de voorste rij op onze talrijke wortelgewassen, onze beet- en mangelwortelen, onze paarde- en koepeenen. Na eene zware bemisting worden deze het eerste jaar na de ‘scheuring’ van het weiland verbouwd. Zij zullen eene goede opbrengst geven en, geholpen door de zware bemisting, den grond niet verder uitputten, maar hem nieuwe krachten schenken, wijl hun voedsel niet hetzelfde is als dat, wat het gras noodig heeft. Het tweede jaar komen, weder onder toevoeging van veel mist, de aardappelen aan de beurt, Ook deze verrijken den bodem en zullen toch met voordeel worden geteeld, daar zij meer dan voldoende voedsel vinden op plaatsen, welke voor het gras onvoldoende waren. Opmerkelijk is het hierbij dat aardappelen, welke op omgeploegd weiland worden geteeld, gewoonlijk een ruw, wratterig uiterlijk krijgen, maar daarentegen dikwijls uitmunten in keurigen smaak en meelrijkheid. Na de aardappelen kan men het tweede jaar nog rapen of zoo genaamde vocderknollen verbouwen om eindelijk het derde jaar het vroegere weiland weder zijne oorspronkelijke bestemming langzamerhand of op eens te hergeven. Op de behandeling in dit derde jaar kom ik in een afzonderlijk stuk in het volgende nommer terug. De beste mist, gedurende den tijd dat het weiland als bouwland wordt gebruikt, is stalinist, beer, kalkpuin en straatvuil.



illustratie
stoombooten voor de rivieren van zuid-amerika.


Bloementeelt.

Boom- of houtaarde. Het is reeds dikwijls gezegd en geschreven dat er misschien in geen land ter wereld meer partij wordt getrokken van den grond dan in ons land; dat de aarde wellicht nergens meer wordt gebruikt ter voortbrenging van planten dan in Vlaamsch-België. Ik wil die stelling voor 't oogenblik niet bewijzen of betwisten; alleen wil ik de aandacht vestigen op eene aardsoort, waarvan in ons land nog zeer weinig partij wordt getrokken, die op vele plaatsen in Vlaamsch- België niet gebruikt, zelfs niet gekend wordt. En toch is deze aarde, inzonderheid voor den bloemenvriend, van het hoogste belang; toch ken ik geene grondsoort, welke in vruchtbaarheid en krachtige werking op sommige bloemen met haar kan vergeleken worden. Ik bedoel de boom- of houtaarde. Denkelijk zijn er onder de lezers van dit stukje sommigen, voor wien deze naam even nieuw is als de stof, welke men er door aanduidt. Ik zal daarom eerst zeggen wat men onder boomof houtaarde te verstaan heeft.

Overal waar wij in ons land het oog laten gaan, vinden wij oude, holle boomen, wier houtbestanddeelen totaal zijn vergaan en die nog alleen tusschen de buitenste houtlaag en den bast teekenen van leven geven. Vooral zijn het knotwilgen die dit aanzien hebben en dit wel in zoo groote mate, dat het velen verwondering baart, hoe zulke boomen nog leven kunnen en zich elke lente nog tooien kunnen met jeugdig groen. Werpt men in zulke holle wilgen zijne oogen, dan vindt men spoedig onder in die boomen eene bruine, lichte en sponsachtige massa, welke blijkbaar is ontstaan uit het hout, dat binnen in de boomen tot verrotting is overgegaan. Soms gebeurt hel dat de geheele binnen, zijde der boomen van boven tot onder met deze turfachtige stof is gevuld en dat alleen een varenplantje, op den kop van den wilg of in eene scheur zijner schors groeiende, er op wijst dat de boom van binnen uit vergaan hout bestaat. Het is dit vergaan hout, deze poeiërachtigc massa, welke men boomaarde noemt en die ik straks als nog te weinig gekend en gebruikt opgaf. In sommige streken van ons land, vooral in lage en moerassige weiden, langs wegen en slooten komen zulke boomen in zoo groote hoeveelheid voor, dat het weinig moeite kost om in korten tijd geheele manden vol van deze kostbare aardsoort te verzamelen. Ook andere boomsoorten dan wilgen kunnen soms hol worden en verzamelplaatsen zijn van boomaarde, welke even vruchtbaar is als die uit wilgen. Zoo vond ik voor eenige jaren in de nabijheid mijner woonplaats eene lange rij holle eiken, die misschien voor eeuwen terug waren afgeknot en, hoewel zij die verminking blijkbaar verdragen hadden, toch niet meer waren doorgegroeid. Zij waren enkel blijven leven en langzamerhand, ofschoon nog elk jaar zich met blaêren sierende, van binnen aan het rotten gegaan, zoo dat ze, tot op het oogenblik dat ik ze opmerkte, op vaten geleken met turfolm gevuld.

In een volgend nummer spreek ik over de verzameling, de bewaring en het gebruik van boomaarde voor de bloementeelt.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken