Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Nuttige wenken en opmerkingen over land- en tuinbouw.

Landbouw.

Iets over weiden, IV. In het vorige artikel over dit onderwerp zegde ik, dat wij in het derde jaar na de ‘scheuring’ het bouwland weêr in weiland kunnen veranderen en dat ons hiertoe twee wegen open liggen. Wij kunnen namelijk de verandering in één jaar doen geschieden of haar langzamerhand doen plaats hebben. Volgen we den laatsten weg, dan zaaien we - zoo de akker voor dit gewas niet te nat is - vlas, waaronder we bij de zaaiing zaden van klaversoorten mengen. Wanneer we voor de eene helft gewone roode of zoogenaamde brabantsche klaver nemen en voor de andere helft wilde of steenklaver, dan zijn we tamelijk zeker een mengsel genomen te hebben, dat voor de meeste gronden

[pagina 128]
[p. 128]

in ons land voldoende zal wezen. Zoodra nu het vlas geplukt is, strooit men tusschen de klaverplanten de zaden uit van de verschillende grassoorten, welke men in zijn weiland verlangt te bezitten. Men laat den akker gedurende den winter aan zijn lot over en let er alleen in het vroege voorjaar eens op of de klaver met zijne loofrijke stengels ook de ontkiemde grasplantjes te veel overgroeit. Is dit het geval, dan moet men dadelijk de egge duchtig over 't veld laten gaan om het evenwicht, dat verbroken dreigt te worden, zoo veel mogelijk te herstellen. Bemerkt me na deze bewerking kale plekken, dan is het nog tijd om deze, door opnieuw graszaden te zaaien, te doen begroeien. Is men in de gelegenheid om eenige dagen na de egging de nieuwe weide met houtasch te bestrooien, dan is dit zeer aan te bevelen. Vooral op drooge en zandachtige gronden bewijst zulk eene overmisting gewichtige diensten.

Volgt men bij de herschepping van bouwland in weiland den eersten weg, dan bezaait men in het derde jaar, zoodra de rapen het land verlaten hebben, den akker met een mengsel van klaver- en grassoorten, zonder dat men eerst nog vias tracht te winnen. De behandeling is voor het overige echter geheel gelijk aan bovenstaande opgave. Welken weg men evenwel het derde jaar ook inslaat, steeds zal men in den volgenden zomer in het bezit zijn van eene voedzame, malsche weide, wier jeugdige klaveren grassoorten in den door overvloedige bemisting vruchtbaar geworden grond volop voedsel zullen vinden gedurende hunne eerste levensjaren. Zoo men nu maar zorg draagt voor eene jaarlijksche bemisting met de stoffen, welke ik vroeger opgaf, dan kan de nieuwe weide lang, zeer lang in hare volle kracht blijven en behoeft men er niet voor te vreezen dat het mos en de biezen de plaats zullen innemen, welke aan het gras toekomt, noch dat men zal moeten ‘scheuren’ dáár, waar men liever zijn vee met volle magen zijn voedsel herkauwen zag.

Ik eindig voorloopig mijne opmerkingen over dit punt. Het onderwerp is echter te belangrijk om er niet nog eens op terug te komen. Ik stel me dan ook voor in de maand augustus nog eens een oogslag op deze cultuur te werpen en dan te spreken over een voornaam onderdeel er van: het mengen en zaaien van grassoorten. Thans is de tijd hiervoor minder geschikt.



illustratie
een nieuw klimtoestel.


Boomteelt.

Iets over het bevriezen der fruitboomen. Het is zeer algemeen bekend dat sommige onzer fruitboomen zeer gevoelig zijn voor hevige winterkoude. Vooral jeugdige fruitboomen hebben dikwijls veel van die winterkoude te lijden; de groei en vorm is dikwijls na een strengen winter geëindigd en niet zelden wordt die stilstand in den groei door een' langzamen dood gevolgd. Wanneer, zoo als in den winter van het vorige jaar, de vorst plotseling met hevigheid invalt, dan inzonderheid is de vernieling, welke hij onder jonge vruchtboomen aanricht, zeer groot en vele andere boomsoorten blijken dan dikwijls niet bestand te zijn tegen de guurheid van het klimaat. Ik voor mij geloof, dat het juist de eerste nachtvorsten zijn, welke de kiem leggen der ziekelijkheid, die den dood onzer vruchtboomen zoo dikwijls vooraf gaat. Als de herfst toch, wat menigmaal het geval is, ons warme, zonnige dagen schenkt, dan blijft de sappenstroom der boomen lang voortduren; zij behouden hunne blaêren, de groei gaat door en de jonge twijgen, de takjes van het volgende jaar, blijven groen en sappig, zacht en slap. Wat wonder dus dat een felle nachtvorst, eensklaps invallende, veel verwoestender op de boomen werkt dan wanneer die zelfde nachtvorst was begonnen na een kouden, guren herfst? ls het herfstweêr toch ongunstig en slecht, dan is de beweging der sappen allengs gaan verminderen; de boomen verliezen langzamerhand hun blaêrdos, de groeikracht verslapt, en de toekomende takjes worden zachtjes aan vast en rijp: ze zijn vóór den winter reeds ‘verhout’ dit is houtachtig geworden. Het is een feit dat de voorgaande winter niet alleen veel boomen en heestergewassen doodde, omdat hij zeer hevig was, maar vooral berokkende hij aan die planten groote schade, wijl hij begon met volle kracht, zonder dat hij nog werd verwacht en dit wel na een zeer natten zomer, door een schoonen herfst gevolgd. De vruchtboomen stonden nog getooid met al hunne blaèren, de stam- en struikrozen droegen nog bloemen en knoppen, de wijngaard maakte nog nieuw hout, toen de vorst plotseling inviel en in eenige nachten het krachtige leven in een gewissen dood veranderde.

Vele vruchtboomen en heesters waren dan ook reeds lang gestorven vóór de koude het strengste was; ook in het begin van december was er verleden jaar reeds veel schoons vernield. De vorst van 1879-80 heeft echter dit groote voordeel opgeleverd, dat hij de liefhebbers van fruitboomen en bloemen voorzichtiger heeft gemaakt en hun maatregelen heeft leeren nemen om de teederste vruchtboomen althans in het vervolg voor schade te vrijwaren, 't Spreekt van zelf dat 't niet noodig is om alle vruchtboomen voor de winterkoude te beschermen; dit zou tevens moeielijk uitvoerbaar zijn, maar er zijn echter fruitboomen, voor welke niet alleen elken winter beschutting noodig is, maar waarvoor die beschutting ook weinig moeite kost. Perzik-en abrikozenboomen bijv zijn zeer gevoelig voor de winterkoude en groot is dan ook het aantal dier boomen, dat dezen winter is gedood. En toch is het middel zoo eenvoudig, de moeite zoo gering, waardoor het ons mogelijk is die fijne vruchtboomen, althans in den leiboomvorm, te beschutten. In de laatste dagen van october of liever in het begin van november neemt men eene stroomat of, zoo men zulke matten niet bezit, eene goede laag droog en lang stroo en overdekt hiermeê den leiboom. Eene stroomat nagelt men het beste tegen den muur of de schutting, waar langs de boom groeit, maar de laag van stroo dient men met koorden er aan vast te maken om het wegvliegen en afschuiven te beletten. Zoo men dit eenvoudig middel tijdig gebruikt, zullen de perzik- en abrikozenboomen in maart, als de bedekking moet worden opgeruimd, even frisch en gezond zijn, als toen men ze in november in het omkleedsel verborg. Beproef dit gemakkelijk middel eens, lezer, misschien spreek ik dan later eens over de bescherming van andere boomen en heesters.

Bloementeelt.

Boom- of houtaarde II. Ik zou zoo gaarne willen dat de lezers mijner stukjes, in zoo verre althans zij eenig belang in bloemen stellen, deze nuttige aardsoort in het vervolg niet ongebruikt lieten. Ongetwijfeld zou dit ten goede komen aan tal van Flora's kinderen, terwijl dan tevens van eene grondsoort meer in ons land zou partij getrokken worden.

De beste tijd voor het verzamelen van boom of houtaarde is de winter. Dan toch vallen de holle boomen door hun gemis aan blaêren het gemakkelijkst in het oog en wordt men tevens het minst door de omgeving der boomen bij zijnen arbeid gehinderd. Men heeft dan ook de aarde bij de hand, als men in het voorjaar zijne bloemen voor den vollen grond zaait of zijne potbloemen omstreeks dien tijd verpot. Na de inzameling tot den tijd van gebruik bewaart men de aarde onder dak, wijl zij buitens huis bewaard door de zware regens te veel zou uit- en weggespoeld worden. Men kan ze in de manden of zakken laten staan, waarin men ze vergaarde of ze op een hoop in een hoek van eene schuur schudden. Hoe minder ze echter uitdroogt hoe beter. Vóór het gebruik bij potbloemen zuivert men ze van de groote stukken half verrot hout, welke zich er na den winter nog soms bij bevinden. Heeft men eene zoo groote hoeveelheid bijeen dat mon ze ook voor bloemperken kan gebruiken, dan is zulk eene zuivering volstrekt onnoodig, wijl de rottende houtdeelen in den vollen grond spoedig ontbonden worden. Voor perken is de bewaring ook niet noodig; men kan de verzamelde stof terstond onder laten spitten op de plaats, waar men ze verlangt; zoo vriezend weêr dit ten minste niet belet.

Hout- of boomaarde werkt gunstig op alle bloemen, maar inzonderheid op die, welke zich snel en krachtig moeten ontwikkelen. Het is ongelooflijk hoe sterk bijv de verschillende Begonia-soorten, de Geraniums, de Coleus en andere zachte, malsche bloemplanten in den zomer in deze aarde vastgroeien en bloeien. Men moet echter goed zorg dragen voor de begieting, wijl de aarde, los en sponsachtig als zij is, spoedig is uitgedroogd. Voor potbloemen moet ze ook nooit alleen gebezigd worden: ze is dan niet in staat de planten de vereischte stevigheid te geven en is daarenboven dra uitgeput. Men vermenge ze voor dit doel steeds met gewonen, doch vruchtbaren tuingrond en zorge er voor de planten gedurende den zomer eens te verpotten. Een laag boomaarde over de aarde gestrooid, waarin eene bloem staat, welke men moeielijk verpotten kan, doet reeds die bloem met verjongde kracht leven, al staat ze ook in een onvruchtbaren grond. Ziekelijke planten worden dikwijls weêr gezond, als men ze in eene met houtaarde vermengde grondsoort verplaatst en ze verder nauwlettend behandelt. Camellia's en Azalea's bloeiden bij mij prachtig in dien grond en maakten er gezonde scheuten in.

Ik hoop dat mijne beide stukjes over dit onderwerp er toe zullen bijdragen om den bloemenvriend aan te zetten eene proef te nemen met deze nuttige stof, welke in ons land nog bijna renteloos ligt en die men vaak gratis zal verkrijgen.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken