Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De watersnood in Noord-Brabant.
(Slot.)

Langs de Maasboorden.

Wie bij een watersnood het twijfelachtige voorrecht smaakt van het buitenleven te genieten in een dorp, dat tegen het water beschermd heet door dijken, die wel wat op vuilnishoopen gelijken, behoeft nu juist niet op een zoldertje gehuisvest te zitten om de onaangenaamheden van den waterstroom onuitstaanbaar te vinden. Zoodra men een voet buiten de deur zet, staat men voor den uitgestrekten waterplas, waarover moerbakken, kuipen, vlotten en bootjes varen, bemand en bevracht met menschen en levensmiddelen, waaraan op zulke oogenblikken het meest gebrek is. Men mag aan de stevigheid van de geïmproviseerde vaartuigen twijfelen, of voorzien dat deze zoo gemakkelijk kantelen en omslaan, dit doet weinig ter zake, daar men, indien men van huis wil, in zulk een bak de kans moet wagen om drooghuids naar den anderen oever te komen.

Toen ik mij dan ook naar Grave zou begeven om de omstreken te bezoeken, was een moerbak mijn eerste vervoermiddel, dat mij behouden op weg bracht, dat wil zeggen zonder natte voeten, en dit beteekent al heel veel. De weg van 's Bosch naar Grave, die in het voorjaar van 1880 zulk een geweld had te doorstaan door het breken van den dijk onder Geffen, had hier en daar wel geleden, maar was overigens nog begaan- en berijdbaar tot aan den vervelenden Reekschen molen, die omstreeks anderhalf uur voor men hem bereikt, boven de boomen uit komt kijken en de wandelaars in de meening brengt, dat men hem elk oogenblik voor zich zal hebben, al is men er ook nog een vol uur van verwijderd.

Aan dien melen roept het water u weêr een gebiedend halt toe en de tegenwoordigheid van den vijand is een onverdacht getuigenis van de verhalen der bewoners, die allen van het groote gevaar spreken, waaraan zij blootgesteld zijn geweest. Het bericht: ‘de Maasdijk loopt bij Velp over!’ dat vooral te 's-Bosch zoo veel bezorgdheid deed ontstaan, heeft in het dorp Reek niet minder ontsteltenis te weeg gebracht, en daarvoor bestond te meer reden, dewijl men het water daar uit de eerste hand kreeg. De krachtige houding van het garnizoen uit Grave heeft hier echter veel rampen voorkomen; doch straks daarover nader.

In de kom van het dorp Reek, dat zeer hoog gelegen is, heeft het water niet veel ellende gebracht, zoo veel te meer echter in de huizen, die binnendijks verspreid liggen. De bewoners zijn dan ook met booten moeten gered worden. Dit neemt intusschen niet weg dat de materiëele schade niet gering mag genoemd worden, daar de aardappelen, die gekuild waren, geheel veiloren zijn. Niet minder is de angst geweest, welke men gedurende de Kersdagen heeft uitgestaan. Het is toch een gewoon verschijnsel bij watersnood, dat de boer zijn door het water ingenomen huis niet verlaat of het gevaar moet zeer dreigend zijn, en een even gewoon gevolg daarvan is dan ook, dat zulke menschen het groote gevaar geheel te doorstaan hebben, daar niemand zich moedwillig in een woedenden en brullenden stroom waagt. Eerst als het dreigend gevaar voorbij is, worden pogingen aangewend om redding te brengen, en het mag een geluk genoemd worden, dat men van zoo weinig gevallen hoort, waarin deze pogingen te laat blijken. Zulk een geval heeft zich ook te Reek voorgedaan, en zoo als gewoonlijk is het gelukkig ten beste afgeloopen.

Het dorpke Velp kan echter ditmaal meêpraten van watersnood. Niet alleen toch dat de Beersche Maas hier met geweld tegen de dijken aandrong en daarin op vier verschillende plaatsen geduchte bressen maakte, maar het overloopen van den Maasdijk, waardoor het Maaswater zich met een meter verval in de Beersche Maas stortte, deed de bewoners oogenblikken beleven, welke men niet licht vergeten zal.

Gelukkig echter zijn soldaten uit Grave hier dagen achtereen werkzaam geweest, om den dijk te versterken en aldus geheele streken voor grooter onheilen te behoeden. Onder bevel hunner officieren wierpen de flinke jongens eene versterking op den dijk van omstreeks drie kwartier uurs lang en gunden zich dag noch nacht rust tot dat het uitgebreide werk geheel afgeloopen en aldus de streek gered was. De kerk en de school, anders plaatsen die eene veilige schuilplaats aanbieden, stonden insgelijks onder water, zoo dat het niemand kan verwonderen, dat de menschen hier bij het breken der dijken van de daken hunner huizen om hulp en redding smeekten. Toch heeft men zich nog al weten te redden, zij het dan ook door tot aan de heupen door het water te waden, of door op de zolders te blijven. De menschen verzekerden echter dat men nog nooit zulk een hoogen waterstand op de Beersche Maas had beleefd, wat geheel overeenstemt met hetgeen ik elders vernam.

In de dagbladen en ook in deze enkele regels is reeds zoo dikwijls van de Beersche Maas sprake geweest, dat ik het niet ondienstig acht hier een enkel woordje over deze rivier te zeggen, welke alleen bij hoogen waterstand bestaat of liever ontstaat.

Terwijl overal langs de Maasboorden hooge dijken zijn opgeworpen, heeft men tusschen Katwijk en Cuijk en aan de Lindensche sluis twee dijkvakken, te zamen ongeveer 3300 meters lang, welke aanmerkelijk lager gelegen zijn dan de gewone kruinhoogte en dus hoogstens op den naam van bekading aanspraak mogen maken. Zoodra dus de Maas een zekeren waterstand heeft bereikt (ongeveer 10.19 M. boven A.P. op de peilschaal te Grave) stort zich de rivier over deze bekading in de polders, en de Beersche Maas is geboren. Van het dorpje Beers, waaraan zij haar naam ontleent, stroomt de nieuwe rivier over de polders van de Maasdorpen naar de polders Empel en Meerwijk en Van der Eigen en van daar naar de rivier de Dieze door de sluizen en de overlaten in den rechter Diezedijk. Is de Maas beneden St. Andries niet hoog, zoo stroomt het water van de

[pagina 172]
[p. 172]

Beersche Maas door de Dieze en ontlast zich door de sluis bij Crèvecoeur weêr in de rivier de Maas. Gewoonlijk echter is de rivierstand aan de Maaszijde te Crèvecoeur te hoog, en de Beersche Maas, die zich nu niet door de Dieze kan ontlasten, stroomt over den linker Diezedijk naar het Bossche veld; het overstroomde Bossche veld ontlast zich, hetzij over den Bokhovenschen overlaat naar de Maas of langs de binnenbedijking van het Land van Heusden en Altena langs den Hei en Drunenschen dijk naar den Baardwijkschen overlaat.

Als de peilschaal te 's-Bosch 4.5 M. boven A.P. teekent, begint deze overlaat te werken en voert het water naar de Langstraatsche buitenvelden en langs het Oude Maasje naar den Amer en het Hollandsch Diep.



illustratie
de geleerde.


Zoodra de Beersche Maas begint te werken of liever zoodra de Maas ‘om is,’ wordt te Grave een kanonschot gelost om de bewoners der polders, die dan overstroomd worden, te waarschuwen, dat de oude vijand in aantocht is. Wanneer men de zaak oppervlakkig beschouwt zou men allicht meenen, dat het een roekeloos spel is aldus geheele streken moedwillig onder water te zetten; maar men neme daarbij in aanmerking dat men door de Beersche Maas de Maas zelve ontlast, dat men zekere dijkbreuken voorkomt of ten minste, dat het een radicaal middel is tegen het overloopen der dijken, en dan zal men moeten

[pagina 173]
[p. 173]

toegeven, dat de Beersche Maas, hoe gevaarlijk zij ook zijn kan, toch een noodzakelijk kwaad is. Te meer is dit het geval, dewijl bij een dijkbreuk of bij het overloopen der dijken de zelfde polders, die thans het water uier winterrivier ontvangen, toch zouden overstroomd worden. De ongelukken, die een dijkbreuk kan te weeg brengen, worden nu toch minstens zoo veel mogelijk vermeden.

De stand der Beersche Maas wordt aan de bekende Pegelbrug te Grave door eene peilschaal aangegeven; vandaar dan ook dat deze stand geregeld in de dagbladen wordt gemeld. De bewoners der Maasdorpen van Grave tot aan Blauwe Sluis te Empel, die aan de eene zijde de Maas en aan de andere de Beersche Maas hebben, worden van den stand dezer peilschaal door hunne dijkwacht goed op de hoogte gehouden; want naarmate het cijfer hooger klimt, naar de zelfde mate klimt ook het gevaar, waaraan zij blootgesteld zijn.



illustratie
lucia zarate en generaal mite.


Bij Velp kon ik mij een goed denkbeeld maken van dat gevaar. Daar toch waren de dijken, die de Beersche Maas moeten keeren, zoo als ik reeds zegde, op vier plaatsen doorgebroken, terwijl daarboven de Maasdijk het grootste gevaar liep van insgelijks te breken, indien het Graafsche garnizoen zich niet zoo dapper geweerd had. Toen ik het dorp bezocht, was het weêr grootendeels van het water verlost, doch om geheel vrij te komen moeten eerst de breuken gedicht zijn,

[pagina 174]
[p. 174]

daar de Beersche Maas haar veroverd gebied binnen blijft stroomen, zoolang tot het water voldoende is gevallen en beneden de bekadingen bij Beers blijft.

Over den diep overstroomden Elftweg landde ik te Grave aan, om vandaar de Beersche Maas op te varen, Ik geloof niet dat men ellendiger aanblik zien kan, wanneer men over het vruchtbare land met eene boot heenglijdt en rechts en links de huizen tot aan de daken onder water ziet staan. Hoe de arme bewoners zich daar weten te behelpen is ongelooflijk voor dengene, die nooit zulk een tooneel aanschouwd heeft. De zolders zijn namelijk de eenige toevlucht geworden voor menschen en vee. Paarden, koeien en varkens deelen met de menschen daar de enge ruimte, die geen ander licht ontvangt dan door enkele dakvensters, welke men intusschen om de geweldige koude niet open kan zetten. Zoolang dus de Beersche Maas werkt, heerscht op die zolders een voortdurende nacht en brandt men er licht. Als men daarbij in aanmerking neemt, dat alle huizen met riet of stroo gedekt zijn, zoo dat een enkele vonk, welke men niet bij tijds weet uit te dooven, een onbluschbaren brand kan te weeg brengen, ijst men bij de gedachte aan een oogenblik van zorgeloosheid. De menschen verkeeren dan ook gedurende hun verblijf op de zolders in eene onophoudelijke onrust, die aan den hoogsten nood grenst en welke alleen ophoudt bij het bericht dat de Maas haar waterstroom weêr binnen hare eigen oevers kan voortstuwen.

Een geval van brand onder genoemde omstandigheden heeft zich wezenlijk voorgedaan in de gemeente Gassel, waar een drietal huizen, die midden in het water stonden, in vlammen opgingen, terwijl de bewoners op de zolders gehuisvest waren en dus slechts eene plaats van enkele meters in omtrek hadden om zich te kunnen bergen. Daar de brand echter 's avonds uitbrak en de lichtelaaie gloed de menschen uit den omtrek van het gevaar verwittigde, waaraan de bewoners der brandende perceelen blootgesteld waren, kon men hen onmiddellijk te hulp komen en hen aldus van een zekeren dood redden. Welken angst moeten echter die ongelukkigen uitgestaan hebben, alvorens hulp opdaagde, dewijl hun toch geen andere kans was overgelaten dan te verdrinken of te verbranden!

Over het algemeen genomen is het lot van de bewoners der Peersche traverse allertreurigst; maar ook de dorpen, die aan hare oevers liggen, hebben ditmaal geducht gedeeld in de rampen, welke deze kunstmatig gevormde rivier kan aanbrengen. Overal toch hebben de watersnood commission ieverig hun plicht moeten doen om de van alles afgesloten menschen van het noodige te voorzien, en algemeen is dan ook de roep over de spoedige en milde hulp, die verleend is geworden. Niet echter alleen watersnood-commissiën, maar ook particulieren, die in de gelegenheid waren om te helpen, hebben alles gedaan wat zij konden, zoo dat men van geen enkel ongeluk heeft hooren gewagen. Het is waar, in tijd van nood is men verplicht zijn evenmensch bij te staan, doch als dit met gevaar voor eigen leven gepaard gaat, bedenkt men zich wel eens tweemaal alvorens de handen uit de mouw te steken. In deze omstreken schijnt men voor zulke bedenkingen geen tijd gehad te hebben, en daaraan is het toe te schrijven, dat het water alleen stoffelijke schade heeft aangericht. Men mag echter verwachten, dat veel daarvan door milde bijdragen zal vergoed worden. De waterramp is ditmaal zoo algemeen, dat aan eene geheele vergoeding wel niet zal kunnen gedacht worden, want alleen te Nieuwkuik zou daartoe meer vereischt worden, dan wellicht de algemeene watersnood-commissie kan besteden.

Te water heb ik deze streken rechts en links doorkruist, maar het is mij onmogelijk te zeggen, waar de schade het grootste is. Als men zoo veel verwoesting in eens te aanschouwen krijgt, denkt men meer aan de arme menschen en hun bitter lot dan aan de schade, welke zij lijden. Eerst later krijgt deze gedachte eene plaats in uw geheugen, en dan beklaagt men nog te meer de Maasbewoners, waaronder er velen zijn, die door het verraderlijke water tot den bedelstaf zijn gebracht.

Te Grave teruggekeerd, kon ik mij aan de versterkingdammen in de stad overtuigen, dat men ook daar niet in rust heeft verkeerd; maar in eene stad is men meer beveiligd en weet men zich ook beter te redden dan op een dorp.

Mijn plan was om langs den Maasoever verder mijn tochtje te vervolgen, maar toen ik vernam, dat tusschen Grave en Lithoijen niets bijzonders te zien was dan de versterkingdammen, die zich van het Velper polderhuis tot Overlangel uitstrekten, waarvan ik trouwens te Velp een gedeelte had gezien, besloot ik, ter vergemakkelijking van de reis, over Velp en Reek naar Oss te gaan, om van daar naar Lithoijen over te steken en aldaar mijn uitstapje langs de Maas te hervatten.

Het was de derde maal, dat ik deze streek bij watersnood bezocht: in 1875, toen bij Alem en in 1880, toen bij Driehuizen tusschen Oijen en Lithoijen een doorbraak was gevallen; doch thans nu de Maasdijk zich goed heeft gehouden, kan ik niet zeggen dat de toestand veel beter was. Even als toen stond alles onder water met al den aankleve van dien, maar men heeft het water langzaam kunnen zien komen en zich bij tijds kunnen bengen. Lithoijen en Lith zijn daarenboven zulke flinke dorpen, dat zonder een dijkbreuk het gevaar er niet groot kan zijn.

Zijn Lithoijen en Lith flinke dorpen van Alem, Maren en Kessel kan men dit niet zeggen. In den vorigen jaargang heb ik eene afzonderlijke schets gegeven van het ellendige Maren, dat zelfs midden in den zomer een treurigen aanblik moet opleveren. Hoezeer moet dit dan niet het geval zijn als de dijk, waarlangs en waarop het is gelegen, slechts een handbreed boven het water uitsteekt. De doorbraak van Nieuwkuik heeft deze streek gered, want het wordt als zeker gehouden, dat de geheel doorweekte dijk den zuidwesten storm, die een dag na den genoemden doorbraak opstak, geen weerstand had kunnen bieden en dus bezweken zou zijn.

Te Empel en Gewande kon ik dit duidelijk waarnemen aan de verwoesting, welke het water aan den dijk aangericht, en dezen als het ware gekarteld had. Toen de storm opstak, viel het water weg en stroomde naar het ongelukkige Nieuwkuik; deze streek was gered.

Een denkbeeld te geven van de huizen is bijna ondoenlijk, dewijl zij meerendeels dien naam niet verdienen en slechts ellendige hutten zijn.

Ik zag er huiskens van steen gebouwd, waarvan het dak op de zoldering was neêrgevallen, door het wegspoelen der steunsels, waarop het rustte. Andere waren voor de helft weggeslagen of vol gaten in de muren, waardoor stukken huisraad, deuren en vensters naar buiten waren geslingerd op den grooten plas. Het fort te Blauwe Sluis heeft daarom ook ditmaal de voortreffelijke dienst bewezen van een veilige schuilplaats te zijn, waar velen in het uur van ge vaar een onderkomen vonden, die anders van alles beroofd, alleen den dijk zouden gehad hebben tot toevluchtsoord. Het zal wel niet noodig zijn hier nogmaals te spreken van benauwde oogenblikken, die er beleefd zijn.

Ik nam van de Maasstreek met het zelfde medelijden afscheid, dat ik bij vroegere gelegenheden evenmin had kunnen onderdrukken, en in den spoortrein, die mij van Hedel naar 's-Bosch voerde, dacht ik aan de toekomstige regeeringsplannen omtrent Noord-Brabant en de voorziening in den afvoer van het water, waaraan de Maasbewoners echter maar volstrekt niet gelooven willen. Ik geloof niet dat iemand hun dit kwalijk zal nemen, daar de ondervinding tot heden heeft geleerd, dat men beter weet te praten dan te handelen, maar toch hoop ik nog eenmaal de Maasboorden te bezoeken, om de ongeloovigsten onder de ongeloovigen te kunnen wijzen op de aangebrachte verbeteringen, die hun het geleden leed zullen doen vergeten.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken