Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 13 (1880-1881)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (38.24 MB)

Scans (1396.84 MB)

ebook (31.83 MB)

XML (3.01 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 13

(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Het hangende zwaard.
Door Mathilde.
(Vervolg en slot.)

XI.

De dag ging treurig voorbij voor de bewoners van Amsee; het eten werd niet aangeraakt, ieder bleef in zijn eigen vertrekken.

Tegen den avond, juist toen de heer Röseghem zich wilde gereed maken om den zwaren gang naar de Gekroonde Valk te doen en Hoeberts zijn eindbeslissing mede te deelen, trad zijn vrouw in de bibliotheek. Zij was bleeker en trotsche dan ooit; in haar linkerhand hield zij een briefje.

‘Wilt ge uitgaan?’ vroeg zij kortaf.

‘Ja,’ antwoordde hij verlegen.

‘Als uw uitgaan de zaak met dien man betreft, dan is het niet meer noodig. Ik heb hem geschreven en gezegd dat wij liever voor ons allen de schande verkozen, die ons toekwam, dan voor mijn dochter het onverdiend ongeluk, zijn vrouw te worden. Wilde hij zijn geheim echter verkoopen, dan waren wij bereid hem daarvoor te betalen, wat hij verlangde. Zichier zijn antwoord.’

Röseghem las den brief, dien zij hem overreikte.

‘De som is groot,’ sprak hij.

‘Kunnen wij hem die betalen?’

‘Ja, als wij op Amsee een hypotheek nemen.’

‘Of het verkoopen, lk wil hier niet langer wonen.’

‘Dat is ook niet mogelijk, maar ik ben toch niet van plan zijn aanbod aan te nemen, want ik ga mij zelf aan klagen.’

Mevrouw Röseghem werd doodsbleek.

‘Doe het!’ zegde zij met bevende stem; ‘vermoord uw vrouw en dochter, zoo als gij oorzaak zijt van den dood uws zoons, die toch de gelukkigste van ons drieën is.’

‘Dagmar, hoe wreed zijt gij! Hebt ge dan geen woord voor mij over, geen woord van medelijden, geen woord van troost?’

‘Hebt gij medelijden met mij gehad, toen ge mij bedroogt, toen ge mij, die in u het ideaal zag van alles wat goed, edel en groot was, een hand reikte, met bloed bevlekt? Doch ik spreek niet van mij zelve. Mijn levensgeluk is vernietigd, ik verlang niets meer van het leven, niets. Alles is mij onverschillig geworden, mits mijn Karin niet overgeleverd worde aan een man, die even schuldig is als haar vader.’

‘Dat zal nimmer gebeuren, Dagmar!’

‘Doe dan wat u goeddunkt! Overlaad ons met schande en smaad; wij zullen alles weten te dragen.’

‘Dagmar, 't is niet met de onderwerping van een kristin dat ge uw lot aanneemt; ik mag u en ons kind niet laten deelen in mijn straf, en toch er blijft me niets anders over. Laat ons vluchten, Dagmar, naar een ander werelddeel, en als we daar veilig zijn, buiten het bereik van den wrekenden arm der justitie, dan zal ik mij aanklagen; daar kent niemand onzen naam en ons verleden.’

Zij haalde de schouders minachtend op en sprak:

‘Hoe laf! Neen, Röseghem, alles of niets! Betaal Hoeberts het bloedgeld, den losprijs voor uw dochter en laat de zaak geheim blijven, of wel klaag u openlijk aan, vlucht niet, maar draag de straf. In geen geval wil ik echter uw vlucht deelen; in uw nabijheid kan ik na het voorgevallene niet meer leven.’

‘O Dagmar! lk ken u niet meer!’

‘Ik ben ook geheel veranderd, nu ik weet hoe gij mij tot een slachtoffer hebt gemaakt.’

‘Maar Karin dan?’

‘Zij moet tusschen ons kiezen.’

Overstelpt door zijn aandoeningen viel Röseghem op een stoel neder en mompelde met zwakke stem:

‘Neem dat aanbod van Hoeberts aan! 't Is gemakkelijker het kwaad le verrichten dan het te boeten.’

Mevrouw Röseghem vertrok zoo als zij gekomen was, trotsch en koud, met ongebogen hoofd, zonder zelfs een blik van medelijden voorden armen schuldige, die nu eerst het volle bewustzijn verkreeg van zijn ongeluk.

Ondertusschen bleef de kapelaan niet werkeloos; hij verzocht de weduwe Gerber, haar oudsten zoon en Victor bij zich en stelde hen in kennis met het voorgevallene.

De onschuld van den grootvader was nu blijkbaar en kon in 't aanschijn van heel Nederland bewezen worden; de naam van den moordenaar noemde hij echter niet. Juffrouw Gerber en haar oudste zoon bleven vrij onverschillig.

‘Wat doet het er toe?’ vroeg zij, ‘vader is dood en iedereen weet, dat ik part noch deel heb aan zijn schande.’

‘'t Brengt ons niets op,’ zegde haar zoon; ‘wij hebben nu goed ons brood en de historie is zoo oud, dat men ons, wanneer het blijkt dat grootvader onschuldig heeft gezeten, niet vriendelijker er om zal aankijken. Ze weten in Amsterdam zoo goed als niets van de zaak en wanneer het uitkomt, hoe de vork aan den steel zit, verdien ik er geen centiem meer om.’

Victor echter, die het verhaal met fonkelende oogen had aangehoord, wierp een verwijtenden blik op zijn practischen broeder en riep uit:

‘Neen, een onbevlekte naam is meer waard dan alle schatten der aarde. Ik sta er op dat het onrecht, door grootvader geleden, openbaar worde, dan kan ik voor de wereld u, mijn vriend, zonder blozen aanzien en uwe moeder vrij de hand drukken!’

‘Ja, van Victor, die met de grootheid omgaat, begrijp ik het heel goed, dat hij er op gesteld is, alles overhoop te werpen,’ merkte de broeder vrij scherp aan, ‘maar ik voor mij gun het heele proces aan de voorname familie, mits ze mij een flinke rente er voor uitbetaalt.’

‘Och gunst, ik ook,’ beaamde de moeder.

‘Neen, ik niet! Er is mij niets meer waard dan den naam mijns vaders eerlijk en onbesmet te zien; gij hebt er uwe gedachten over, doch ik vind, niemand heeft hier meer te beslissen dan de eerwaarde heer kapelaan, wiens vader het geldt.’

‘O wat mij betreft,’ sprak de geestelijke, ‘gij weet, een priester moet altijd het voorbeeld geven en vooral in het ‘vergeef ons onze schulden, gelijk wij vergeven onze schuldenaren, dat ons arme menschenkinderen zoo moeilijk valt. Ik weet uw beider meening thans; wat Victor betreft, hem moet ik alleen spreken.’

En onder vier oogen gekomen herhaalde de schilder dadelijk opgewonden en verontwaardigd:

‘Maar begrijpt ge dan niet, mijn vriend, dat voor mij deze zaak een levensvraag is? Karin kan mijn vrouw worden als mijn naam eerlijk en onbesmet is, Karin, die ik liefheb, die ik alleen onder alle vrouwen ooit zal kunnen beminnen, Karin, die mij met geen onverschillige oogen aanziet. Hoe hare ouders over mijn grootvader denken, weet ik niet. Ik twijfel dikwijls of zij er meê bekend zijn, maar ik voor mij zelf heb haar te lief om, wanneer 't in mijne macht ligt haar een vlekkeloozen naam te geven, er haar een aan te bieden, waarop een smet rust, die ik af kan wisschen. Daarom verlang ik herziening van grootvaders proces, minder om mij dan om Karin.’

‘En juist om Karin, beste Victor, zult ge er van moeten afzien.’

‘Om Karin? Ik begrijp u niet!’

‘Ja, omdat haar vader de schuldige is!’

‘Haar vader, mijnheer Röseghem!’

Duizelend bracht Victor de hand aan de oogen.

‘Hoe weet gij dat?’ vroeg hij eindelijk stotterend.

‘Hij zelf heeft het mij bekend en verzocht het u meê te deelen.’

Verward, diep bewogen ging Victor de kamer op en neêr.

‘Aan u bekend, aan u! Miju God! hoe is 't mogelijk, die edele man een moordenaar! En gij hebt hem vergeven? O ja, daaraan herken ik u! Ge hebt immers mijn armen grootvader vergeven, dat was hetzelfde! Nu hebt ge gelijk, ik moet zwijgen; doch kan Karin nog de mijne worden?’

‘Daarover moet gij het oordeel van de rechtbank uwer eigen eer inroepen.’

‘O dan, dan is elke hinderpaal geweken; ik mag nu naar hare hand dingen; ik ga mij een beroemden naam maken en dan mag haar vader zijne dochter niet aan mij weigeren. De overige wereld gaat ons niet aan.’

‘Dus ook gij ziet van elke vervolging af?’

‘Natuurlijk, hoe zou ik Karin kunnen vernederen? Maar moogt ge mij niets verder zeggen?’

‘Ik zal u verhalen wat ik mag, en laat ons dan er over zwijgen. Aan u en uwe broeders zal ik een bewijs geven, door mijne hand geteekend, waarbij ik verklaar de overtuiging te

[pagina 223]
[p. 223]

hebben, dat uw grootvader onschuldig is, en overigens moeten wij de familie Röseghem, om mevrouw en Karin's wille, voor schande bewaren.’

‘Ze weten het dus al?’

‘Ik vrees van ja!’

‘Nu verklaart zich ook zijn zonderling gedrag, zijne sombere vlagen van droefgeestigheid. O mijn vriend, ik kan niet gelooven dat die man schuldig is, en gij zelf gelooft het ook niet, anders zoudt ge zoo kalm niet kunnen overleggen.’

De priester antwoordde hierop niet, niemand immers behoefde het te weten hoeveel strijd hem deze overwinning op zijne kinderlijke gevoelens had gekost, maar hij verhaalde zeer kortweg Röseghems geschiedenis en 't aandeel, dat Hoeberts in de ontknooping had gehad.

‘Zeg gerust aan de familie Röseghem, dat zij nog de zelfde in mijne schatting is,’ sprak Victor, ‘en dat ze maar een woord te zeggen heeft en ik zal dien schurk van een Hoeberts,...’

‘St! st! Dat is niet noodig; blijf bedaard, we hebben meer koel overleg dan opgewondenheid noodig!’

‘Maar zou de ellendeling, de oorzaak van alles, zijne oogen durven richten op Karin! Hij is de hoofdschuldige, hij verdient de meeste straf en zou hij nu vrij komen?’

‘Laat de gerechtigheid aan God over, Victor! Wij mogen daarover niet beslissen of oordeelen; ik zal het verhandelde onmiddellijk naar Amsee schrijven.’

De brief van den kapelaan werd door Röseghem zwijgend aan zijne vrouw overhandigd.

‘En nu?’ vroeg zij.

‘Nu zorg ik dat Hoeberts tevreden wordt gesteld. Amsee moet verkocht worden en wij zullen elders gaan wonen. Geldverliezen heeten oorzaak te zijn van onze veranderde levensmanier.’

Zoo werd er besloten.

De geest van het kort te voren nog zoo gelukkige huisgezin was geheel veranderd; mevrouw zag er koel en strak uit, als ware alles haar onverschillig geworden; Röseghem scheen wel twintig jaar verouderd, hij was nu geheel en al de grijsaard geworden, dien hij vroeger slechts bij widen scheen. Karin trachtte tevergeefs eene toenadering tot stand te brengen tusschen hare ouders, alles stuitte af op de onverbiddelijke strengheid harer moeder.

De grootmoeder, die wel inzag dat er iets bijzonders in huis gebeurde, klaagde en jammerde dat men haar nu geheel en al verwaarloosde.

Soms riep zij hare dochter tot zich en vroeg vertrouwelijk:

‘Zeg me de waarheid, Dagmar, uw man maakt u ongelukkig: ik lees het in uwe oogen. Vroeger heb ik u genoeg gewaarschuwd! Nu wordt ge voor uwe eigenzinnigheid gestraft.’

Verbitterd wendde mevrouw Röseghem zich dan af om met opeengeperste lippen en strakke oogen hare bevelen te geven voor de regeling der tot verkoop bestemde goederen.

Eindelijk was de dag voor de verhuizing gekomen. Stil en treurig wandelde Karin door die vertrekken, waarin hare gelukkige jeugd was voorbijgegaan, knielde nog eens voor het altaar der eenvoudige dorpskerk neêr, plukte bloemen voor Hugo's graf en keerde, stille tranen weenend. naar het huis terug, dat haar spoedig geheel vreemd zou zijn.

De grootmoeder was kinderachtig in hare smart: dat ze dit nog beleven moest op haar ouden dag! Altijd had ze het vooruit gezegd: men verteerde te veel geld, men luisterde niet naar haar verstandigen raad; hare woorden werden in den wind geslagen, zij was maar een oude vrouw en nu moest zij boeten voor de eigenzinnigheid harer kinderen. Helaas! het zou met haar gaan even als met oude boomen, die men verplant; hare dagen waren geteld.

Röseghem, diep gebogen onder zijn zwaren last, had het opgegeven zijne vrouw troostende woorden toe te spreken. Een stoïcijn had zijn bittere smart niet met meer moed kunnen dragen, maar van kristelijke berusting zag men bij haar geen spoor.

Zij vestigden zich in Brussel, overtuigd als zij waren, dat men in een groote stad beter in het verborgen leven kan dan in een kleine.

De zaak met Hoeberts en de Gerbers was geregeld en er bleef de familie genoeg over om deftig te leven; zij bewoonden dan ook een fraai gemeubeld bovenhuis, waar Victor verlof vroeg hen te mogen bezoeker.

Mevrouw Röseghem wilde hem niet meer outmoeten; Karin sprak hem dus slechts in tegenwoordigheid van haar vader. Victor zou naar Rome gaan en daar zijne studiën voortzetten; zoodra hij geld en naam genoeg bad gemaakt, kon hij denken aan een huwelijk.

Tot zoo lang raadde Röseghem de jonge lie den aan hunne onderlinge vrijheid te bewaren; zij besloten hiertoe, doch wie den blik gezien had, dien zij bij 't afscheidnemen wisselden, begreep, dat zij elkander in 't hart eeuwige trouw gezworen hadden.

Na eenige dagen toen in het nieuwe huishouden alles naar wensch geregeld was, verscheen mijnheer Röseghem niet aan 't ontbijt; Karin klopte aan zijne deur, maar er kwam geeu antwoord; toen trad zij binnen, doch vond geen spoor van haar vader; zijne kleederen waren verdwenen en op tafel lag een brief aan zijne vrouw.

Bevend gaf Karin dezen aan hare moeder over, die zwijgend den inhoud doorliep.

‘Uw vader heeft ons verlaten,’ zegde zij sidderend, ‘hij wil zijn.... zijn verleden goedmaken ver van ons! Misschien is het zoo beter.’

Karin barstte in tranen en snikken uit; haar moeders oogen bleven traanloos, maar van dezen dag af werd de schoone, jeugdige mevrouw Röseghem een vermagerde, verbleekte, verouderde schaduw van haar vroeger beeld.

XII.

Drie jaren gingen voor de eenzame vrouwen stil en treurig voorbij; niets vernamen zij van den afwezigen echtgenoot en vader.

Mevrouw Röseghem sprak zijn naam nooit uit, en Karin, ofschoon hare gedachten altijd met hem bezig waren, durfde dit teedere punt niet aanroeren, daar zij zag hoe bitter hare moeder leed door hare pogingen om de smart over den afwezige steeds voor ieder oog te verbergen.

De grootmoeder had stil en klagend haar leven ten einde gevoerd, en ook haar dood bracht een groote leegte in den kleinen kring. Victor en Karin schreven elkander nog steeds; de laatste brief van den jongen schilder bevatte een kreet vol vreugde en geluk. Zijn jongste stuk was op een tentoonstelling met goud bekroond, zijn naam had een europeesche vermaardheid verkregen en niets stond hunne vereeniging meer in den weg.

‘Ach! was papa maar hier!’ zuchtte het meisje; ‘hoe kan ik zonder zijn zegen een nieuw leven intreden?’

Hare moeder antwoordde niet, maar boog zich diep over haar handenarbeid en twee tranen rolden voor 't eerst langs hare vermagerde wangen.

Victor kondigde zijn aanstaande terugkomst aan en beide dames wachtten hem in spanning af, toen plotseling een telegram hen kwam verrassen.

‘'t Zal van Victor zijn,’ sprak mevrouw het openend, doch zij verbleekte en reikte het zwijgend Karin over.

't Was van den kapelaan Van Egeren en bevatte het verzoek aan Karin om onmiddellijk naar Rotterdam te gaan, waar haar vader zwaar ziek lag en haar wenschte te zien.

‘Vertrek onmiddellijk,’ zei mevrouw Röseghen tot het weenende meisje.

‘En gij dan?’ vroeg zij.

‘Hij vraagt naar mij niet,’ antwoordde me vrouw dof, ‘ik heb daar niets te doen!’

‘O mama, lieve mama,’ smeekte het meisje ‘blijf zoo onverzoenlijk niet. Wie weet hoe weinige korte dagen mijn vader nog overblijven, en wilt gij hem die niet verzoeten door een vriendelijk woord?’

‘Daar begrijpt ge niets van, kind!’

‘Toch wel, wanneer Victor mij, na een lang en gelukkig huwelijk eene zonde zijner jeugd bekende, geloof ik niet, dat ik dan zoo hard en streng kon blijven.’

‘Dat zijn uwe zaken niet; ik vraag u geen oordeel af. Ik zal met u meêreizen, doch dat is ook alles!’

Zoo vertrokken zij dan naar Rotterdam en begaven zich naar het opgegeven adres, waar de heer Van Egeren hen wachtte.

Zijn gelaat stond ernstig en treurig.

‘Uw vader is zeer ziek,’ sprak hij, ‘al die jaren heeft hij doorgebracht, waar zieken of stervenden te helpen waren, in hospitalen en ambulances in het Oosten en Klein-Azië, overal heeft hij zijn leven gewaagd, en nu kwam hij hier terug, ziek en zwak, bijna stervend. Hij kent slechts één verlangen: zijne dochter terug te zien en de verzekering te ontvangen, dat zijne vrouw hem vergeven heeft.’

‘Karin zal u onmiddellijk volgen, mijnheer kapelaan.’

‘Maar gij zelve, mevrouw?’

Zij schudde weigerend met het hoofd.

‘'t Zou voor hem een onuitsprekelijke troost zijn, mevrouw!’

‘Neen! lk heb te veel geleden door hem, ik kan hem niet terugzien.’

De priester drong niet aan, maar verzocht Karin hem te volgen naar de ziekekamer, waar haar vader bleek en uitgeput lag. Hij herkende zijn kind en drukte haar zwijgend aan 't hart.

‘'t Loopt ten einde,’ fluisterde hij, ‘God is goed voor mij geweest. O, wanneer ik uwe moeder nog eenmaal vergeving kon vragen!’

‘Zij zal komen, vader,’ sprak de diep bewogen Karin; ‘nu strijdt haar trots nog met haar beter gevoel.’

's Avonds verzocht de zieke om de laatste Sacramenten, welke hij uit de hand van den eerwaarden heer Van Egeren wenschte te ontvangen.

Naast ziju ziekbed was een altaartje opgericht, waarvoor Karin neerknielde; zij had de blikken onafgewend op haar vader gericht en op den priester, die met van aandoening bevende hand den moordenaar zijns vaders de heilige Teerspijze toereikte.

Röseghem's gelaat straalde van vurige godsvrucht; al het aardsche scheen voor hem verdwenen te zijn, de boetvaardige zondaar was in genade door zijn Vader aangenomen. Daar klonk een onderdrukte snik aan Karin's zijde; zij zag op en tot haar onuitsprekelijke vreugde bemerkte zij, dat het hare moeder was, die naast haar knielde.

Toen de plechtigheid ten einde was, bleef de stervende nog een poos in stil gebed verzonken; teen opende hij de oogen en zag zijne vrouw.

‘O Dagmar!’ lispelde hij, ‘mijn Dagmar! lk dank u voor uwe komst. Vergeef mij!’

‘Philip,’ smeekte zij, ‘Philip, verlaat ons niet, alles zal vergeven en vergeten zijn. O wanneer gij wist, wat ik geleden heb in uwe afwezigheid, wat ik moest strijden tegen mijn trots!’

De beide echtgenooten bleven alleen, en mevrouw Röseghem week niet van de zijde van haar man; den volgenden morgen leefde hij nog, hoewel hij zwakker was dan den vorigen dag.

De kapelaan verscheen weder aan zijn legerstede.

‘Ik heb u nog één troost te brengen,’ sprak hij, ‘mijn moeder, hoewel ze uw naam niet kent, vergeeft hem, die oorzaak was van den dood mijns vaders.’

‘O, hoe zoet wordt mij het sterven gemaakt!’ zuchtte de arme zieke.

‘En Victor is ook aangekomen en wacht met Karin uw vaderlijken zegen.’

‘Een zegen uit mijn met bloed bevlekte hand!’

‘Hij smeekt er u om, en het geluk uwer dochter kan eerst volmaakt zijn, wanneer dit door u bekrachtigd is.’

En het jonge paar knielde voor den stervende neder, die met bevende stem Gods zegen over hun verbond afriep.

Eenige uren later was alles voorbij; met zijne hand in die van den zoon zijns slachtoffers gedrukt, omringd door vrouw, dochter en vriend, sliep Röseghem zacht in en de glimlach op zijn gelaat deed de zoete hoop ontstaan, dat hij einde-

[pagina 224]
[p. 224]

lijk van zijn vermoeiend leven uitrustte in een beter vaderland.

Kort daarop werd in alle stilte het huwelijk van Victor en Karin gesloten; de eerwaarde heer Van Egeren zegende het huwelijk van het jonge paar in, dat dadelijk weêr naar Italië vertrok, waarheen mevrouw Röseghem het weldra volgde.

Van Hoeberts vernam men niets meer; hij was met zijn schat naar Amerika vertrokken, doch het schip, waarop hij zich, naar men meende, bevond, leed schipbreuk en hoogst waarschijnlijk ligt hij met zijn geld verborgen in de diepte van den Oceaan.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken