Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Iets over gezichtsbedrog.

Schijn bedriegt, zegt het spreekwoord, en zonder ons in te laten met het bewijs daarvan te leveren, willen we ditmaal eens practisch laten zien, dat dit minstens in sommige opzichten het geval is.

Wie heeft nooit 's nachts een brand gezien? Ginds in de vlakte, buiten de stad, staat een boerderij in lichtlaaie vlam. ‘Waar mag dat zijn?’ is de eerste vraag, en even spoedig volgt het antwoord: ‘O! dat zal te N. zijn, een klein uur hier vandaan.’ Bij nader bericht blijkt echter dat het niet te N. maar te X. was, een groot uur verder. Van waar die vergissing? De schijn heeft ons bedrogen! We zijn nu eenmaal gewoon, dat verwijderde voorwerpen, een kerktoren b.v. op een paar uren afstands flauw en grauw schijnt, en een voorwerp alleen helder gezien wordt, als 't kort bij is. Maar met een vlam is dit geheel anders: ver af of kort bij, de omvang van de vlammen wordt wel kleiner of grooter, maar zij blijven helder, en dit bracht ons in den waan, dat de brand korter bij was.



illustratie
DE TORENSTRAAT OP WEST-TERSCHELLING.


De duisternis, die ons belet de boomen, huizen en velden tusschen ons en de brandende boerderij gelegen te zien, speelde ons mede deze poets; want hoe meer een afstand onderbroken is, hoe grooter men hem zal schatten. Van deze waarheid kan men zich overtuigen, door een oogslag te werpen op de laatste pagina van dit nommer en bepaald op fig. 1. Wie is niet genegen om de eene helft der lijn, die met dwarslijntjes verdeeld is, langer te schatten dan de onverdeelde helft? En toch, neem duimstok en passer ter hand, ge zult beiden even lang vinden.

Lanen bezet met schaduwrijke eiken of beuken zijn, bij 't branden der julizon, zeker veel plezieriger voor 't gevoel, dan een kale, kaarsrechte grintweg, en toch is 't zeker, dat voor het oog de laatste veel korter schijnt dan zulk een tusschen eindelooze boomenrijen. Dit is zoo waar, dat naar gelang de richting, waarin een afstand verdeeld wordt, hij voor ons oog grooter of kleiner wordt, en 't is curieus hoe ons de schijn hier bedriegt. Fig. 2 en 3 toonen dit aan. Beiden zijn vierkanten, het eene met horizontale het andere met verticale lijnen. Schijnt het niet als of het vierkant met horizontale lijnen korter is, dan dat wat door verticale lijnen verdeeld wordt? Toch is dit niet het geval. Dat men altijd genegen is verticale lijnen langer te denken dan zij zijn, kan men het best waarnemen door een cilinderhoed tegen een muur te plaatsen, waarbij men altijd de ervaring zal opdoen, dat hij in werkelijkheid niet zoo hoog is als men wel meende.

Heeft men dus een kamer, die men gaarne diep wil laten schijnen, men behange ze met papier, waarop veel lijnen van boven naar onder loopen. Wil men de hoogte doen winnen, dan moeten de lijnen van links naar rechts loopen.

En de geleerden zeggen, dat b.v. de St. Janskerk in den Bosch, zoo hoog toont, juist omdat de kolommen geen kapiteelen hebben, en zoodoende de lijnen van den grond af tot aan de gewelven zonder onderbreking doorloopen! Hoe komt dat met het hier meêgedeelde overeen? Hierbij moeten we opmerken dat er een kleine onjuistheid heeft plaats gehad. Hoog en rijzig zijn twee. Rijziger wordt eene lokale ruimte, wanneer een ononderbroken lijn van beneden naar boven doorloopt; onderbreekt men de hoogte, dan schijnt ze in lengte, d.i. in aantal meters toe te nemen, en toch zal het heele lokaal iets meer gedrukts krijgen. Hier is dus de fransche spreekwijze van toepassing: Vous avez raison et moi je n'ai pas tort.

Ook in de breedte bestaat veel gezichtsbedrog. Beproeft men bijv. met één oog een rechte lijn te halveeren, dan zal men met den passer nametende, ondervinden dat, als men het rechteroog gebruikt heeft, men ook de rechterhelft, en omgekeerd met het linkeroog de linkerhelft te groot heeft genomen.

Nog opvallender is de werking van schuine lijnen. Tot hiertoe werden we ten minste niet van 't rechte pad afgebracht, al werd dit pad ook al uitgerekt of ingekrompen. Maar door schuine lijnen kan men den besten doen gelooven dat het rechte scheef, en het scheeve recht is... Dat is sterk, zegt men wellicht. En toch.... Men houde het papier zóó, dat men fig. 4 en fig. 5 goed vlak beziet. Is het niet duidelijk dat in fig. 4 de dikke evenwijdig geplaatste lijnen in 't midden dichter bij elkaar staan dan aan de uiteinden?

[pagina 85]
[p. 85]


illustratie
DE H. FRANCISCUS XAVERIUS, HET EVANGELIE VERKONDIGEND, NAAR P.P. RUBENS.


[pagina 86]
[p. 86]

En in fig. 5 is het juist het omgekeerde, in 't midden zijn zij meer verwijderd van elkander. - Schijn bedriegt! Men legge een liniaal langs die dikke lijnen: ze zijn alle vier zoo recht als een kaars! Zou men ook niet zeggen, dat die dunne schuine lijntjes aan weerszijden der dikke lijnen niet in elkaars verlengde liggen, maar dat, als men de ondersten doortrekt, deze tusschen twee bovensten terecht zullen komen? 't Is ook weêr bedrog; de liniaal zal 't nogmaals bewijzen. Van waar dit zonderling verschijnsel? Laat ons zeggen dat het zoo is, zonder meer. - De beste zou het antwoord schuldig moeten blijven en dewijl wij ons daartoe niet rekenen, mogen we volstaan met de mededeeling daarvan.

Liever willen wij nog een paar andere belangwekkende voorbeelden van gezichtsbedrog aanstippen, als bijv. fig. 6 en fig. 7. Als 't papier goed hagelwit en de inkt pikzwart, daarbij het daglicht helder en sterk is, beschouwe men die beide figuren op een of twee meters afstand. Is nu niet de witte cirkel grooter dan de zwarte? Dat komt, zeggen de geleerden, door de irradiatie! Maar met zoo'n geleerd woord komen we niet veel verder; daarom zullen we ons nader verklaren.

Dat iets volmaakt zwart is, wil niets anders zeggen, dan dat er in 't geheel geen licht wordt terug gekaatst; wit integendeel kaatst het meest mogelijke licht terug. Nu doen de lichtgolven hetzelfde wat men de golfjes op stil water ziet doen; als men er steentjes in werpt, breiden zij zich hoe langer hoe meer uit, wanneer er geen beletsel in den weg staat, en zoo veroveren ze in ons oog een beetje van het terrein, dat het zwart niet in staat is te verdedigen. De witte cirkel annexeert de grenzen zijner zwarte omgeving en de zwarte cirkel ziet zich door zijn witte lijst in zijn gebied teruggedrongen.

Nu wordt het echter hoe langer hoe zonderlinger! Tot hiertoe vergisten we ons allen, maar we waren het ten minste eens, en zegden allen 't zelfde; nu moeten we bij fig. 8 oppassen, dat we geen oneenigheid krijgen door die nietige lijntjes. Fig. 8 stelt een trap voor. Maar ziet men de treden boven op den kant, waarop men loopt, dan staat de muur, waarop het cijfer 8 is gedrukt, het verst van ons af. Keert men de teekening 't onderst boven dan vragen wij: waar blijft de 8, vóór of achter de trap? Aan den voorkant natuurlijk, en toch is er aan de teekening niets veranderd. Doch wij geven zoo gereedelijk niet toe, dat die trap niet van den onderkant gezien wordt, zooals hem iemand waarneemt bijv. in de kast onder de trap: en dan beweren wij, dat, zooals de teekening daar ligt, het vlak met de 8 dichter bij ons is dan het leege vak.... Hier zouden wij het echter oneens worden.

Waaruit ontstaat dat verschil in de beoordeeling? 't Is een gevolg van het verschillend opvatten der perspectief. De een meent dat de scherpe kanten der treden van 't hoogste tot het laagste punt der teekening naar hem toekomen, en ziet zoodoende boven op de trap; de ander gelooft dat ze van hem af loopen, en ziet haar van den onderkant, 't Is dus alweer: Schijn bedriegt.

Fig. 10 levert hiervan ook nog een aardig voorbeeld. Zou het iemand, bij de bloote beschouwing, in de gedachten kunnen komen, dat die beide strookjes volmaakt even groot zijn? Toch is het zoo. Neem de moeite ze op dun papier over te trekken en uit te knippen: ze zullen elkaar volkomen bedekken.

Het belangwekkendste is echter fig. 9. Zoolang ze daar stil ligt, is er van geen gezichtsbedrog sprake; maar men neme eens het papier ter hand, en bewege het op tafel in het rond bijwijze van een kopke thee of een glas bier waarin men het vocht rondschudt. 't Is alsof de schijfjes allen beginnen te draaien in de richting waarin men het papier beweegt, terwijl het tandrad in 't midden een tegenovergestelde beweging schijnt aan te nemen.

[P]rof. Thompson te Bristol heeft op dit vreemd verschijnsel de aandacht gevestigd, zonder nochtans de verklaring te geven. Voor het schijnbaar rondwentelen der schijfjes is intusschen wel een physischen grond te vinden. Wanneer men de schijfjes in de eene of andere richting snel beweegt, ontstaat in de richting der beweging, voor 't oog, op de middellijn der cirkels een mengsel van witte en zwarte indrukken, die het effect maken, als was er een grijze balk door gelegd. Daar nu bij een ronddraaiende beweging de richting van dien balk telkens verandert, en binnen den omtrek der schijf in het rond schijnt te loopen, brengt het oog die beweging over op het geheele schijfje, als ware dit een rad waarvan de spaken rondloopen.

Waarom loopt echter dat binnenste tandrad terug? Men wil wel beweren: wijl het oog de beweging der schijfjes voorbij ziende, daardoor van zelf reeds de omgekeerde beweging aan het tandrad wil toeschrijven, even als wij bijv. in 't spoor zittend, daar wij ons eigen voorwaarts rijden niet zien, gelooven, dat de boomen langs den weg achteruit schuiven. Duidelijk is 't evenwel in 't geheel nog niet.

A propos, daar we toch juist uit het raampke eener coupé loeren: ziet ge ginds het rijtuig op dien weg langs den spoorweg? Het rijdt denzelfden kant op en duidelijk bemerkt men dat het paard zijn best doet om voort te komen: en schijnt het niet, dat, niettegenstaande zijn krachtige pogingen, paard en rijtuig hoe langer hoe meer achteruit gaan? 't Is waarlijk kluchtig, wanneer men 't voor 't eerst opmerkt.

Maar 't is zoo als wij zegden: schijn bedriegt!


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken