Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 161]
[p. 161]

[Nummer 21]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

XXXIII.
Glamorgan.

De winter ging voorbij zonder dat het oorlogsgedruisch nader kwam tot het kasteel Raglan, dat daar lag als een groote leeuw in de woestijn, dien de jager niet durfde wakker maken. Geheel Wales, op een slot of twee na, bleef den koning trouw, en dit had hij in groote mate aan den invloed en de toewijding der Somersets te danken, wier diensten hij dan ook van dag tot dag meer scheen te erkennen.

Op zekeren dag in den vroegen zomer zat lady Margaret in hare kamer en was met haar borduurwerk bezig, waarbij Dorothy haar behulpzaam was, toen lord Herbert, die verscheidene dagen afwezig geweest was, binnentrad.

‘Hoe maakt het mylady Glamorgan?’ vroeg hij opgeruimd.

‘Wat moet dat beteekenen, Herbert!’ hernam zijn vrouw hem nieuwsgierig aanziende.

‘Ik ben geen Herbert meer, en hoef evenmin meer met mijns vaders veeren te pronken. Gij, vrouwlief, zijt van nu af gravin van Glamorgan



illustratie
DE MUNT-SCHOWBURG VAN BRUSSEL MET ZIJN GAANDERIJ IN GEVAL VAN BRAND.


[pagina 162]
[p. 162]

vanwege uw echtgenoot, den eersten graaf van dien naam; want daar zulks den koning behaagd heeft, vertrouw ik dat gij er uwe toestemming toe geven zult en bevallig voor gravin zult spelen. - Kom, Dorothy, zijt gij er niet trotsch op de nicht van een graaf te zijn?’

‘Ik ben er trotsch op, dat gij mij nicht noemt, mylord,’ antwoordde Dorothy; ‘maar om de waarheid te zeggen is het mij om het even of gij Herbert of Glamorgan genoemd wordt. Als gij mij nicht en vriendin blijft noemen, mag de koning u noemen zoo als hij wil, en als gij er meê tevreden zijt, ben ik het ook.’

‘Bij St. Joris, dat is flink gesproken, nichtje,’ riep de nieuwe graaf uit. ‘Maar, nichtje,’ ging hij voort, ‘gij ziet mij altijd veel te ernstig. Ge moet niet treuren; er zijn goede tijden op handen, en opdat gij daar niet aan twijfelen moogt, zal ik u iets verhalen. Luister, maar het is alleen voor uwe ooren en niet voor uwe tong. De koning heeft uw neef, dat wil zeggen mij, den echtgenoot van deze dame, Eduard Somerset, tot generalissimus verheven van zijne drie legers, admiraal van eene vloot en ik weet waarlijk niet wat al meer; want ik heb zijn brief maar even overgekeken. - En, vrouwlief, ik geloof wezenlijk dat de koning slechts zijn tijd afwacht om mijn vader hertog van Somerset te maken, zoo dat gij eenmaal eene hertogin zult zijn, Margaret! Denk eens aan!’

Lady Glamorgan berstte in tranen uit.

‘Ik wenschte liever dat ik een kus van mijne kleine Molly had!’ riep zij uit.

Nog nooit sedert den dood van het kind had zij in Dorothy's bijzijn dien naam uitgesproken. De nieuwe waardigheid, hoe vreemd het sommigen moge toeschijnen, wekte plotseling de gedachte aan den lieveling bij haar op, voor welke alle titels ijdele woorden waren. Er volgde eene pijnlijke stilte.

‘Ja, Margaret, gij hebt gelijk,’ zegde Glamorgan ten laatste; ‘het is alles maar ijdelheid; maar toch zijn dergelijke eerbewijzingen, als de blijken van de gunst eens konings, zeer te waardeeren.’

Wat de blijken van de gunst eens konings op zich zelve waard zijn, zou mylord Glamorgan zelf ondervinden.

‘Maar ik moet ze betalen,’ sprak zijne vrouw.

‘Hoe dat, melieve?’

‘Kosten zij mij u niet, Herbert - en komen ze mij dus niet duur te staan? Zijt gij niet altijd van hier? Wensch ik niet dikwijls als ik in het donker wakker lig, dat wij allen maar in den hemel waren en niet meer met al die dwaasheid te maken hadden. De engelen zorgen dat Molly ons niet vergeet.’

‘Ja, Margaret, het moet u hard vallen, en ook voor mij is het hard,’ zegde de graaf aangedaan, ‘maar toch niet zoo hard als onzen souvereinen heer, den koning, die zijn zilver en juweelen moet verkoopen.’

‘Nu! wat beteekent dat, Herbert! Als hij mij u wilde laten, kon hij al het mijne nemen en ik zou het graag zien ook; want gij weet, Edward, dat ik mijne juweelen slechts bewaar, opdat gij ze als ge wilt moogt verkoonen.’

‘Dat weet ik, en de tijd kan komen, dat dit vereischt wordt, hoewel het er Goddank nu nog ver van af is.’

‘Mylord,’ vroeg Dorothy, ‘heb ik u niet hooren zeggen dat de ring, dien Richard Heywood mij gezonden heeft, waarde had?’

‘Ja, nichtje, het is een steen van het fijnste water, en van aanmerkelijk gewicht, schoon ik hem niet gewogen heb.’

‘Dan zou ik hem wel in 's konings schatkist willen werpen, als uwe lordschap de overbrenger van zulk eene kleine gift zou willen zijn.’

‘Neen, kind; de koning berooft geen weezen.’

Doch, zoo als ik zegde, het uur kan komen, waarop alle penninkskens welkom zullen zijn, en het uwe met de andere in dank aangenomen zal worden; maar mijn vader en ik hebben nog veel om te geven en zullen het lang gegeven hebben, vóór dat uur gekomen is. En wat u betreft, Dorothy, wat zou uw kloeke Rondhoofd zeggen, als gij van zijn ring een gebruik maaktet, dat hem allerminst bevallen zou?’

‘Hij zal er mij nooit naar vragen,’ antwoordde Dorothy met een flauwen glimlach.

‘Wees daar zoo zeker niet van, kind,’ zegde de graaf lachend. ‘Ik ken uwe toekomst niet en wil u niet bang maken met iets, dat als het komt, zoo geleidelijk zal komen als zacht juniweêr. Ik heb uw horoscoop niet getrokken en spreek daarom als een onwetende; maar laat mij u in vertrouwen zeggen, dat het mij niet verwonderen zou, als gij nog eens een paar werdt, wanneer deze oorlog eenmaal ten einde is en de koning het zijne weêr terug heeft. Wanneer hij een zoo goed katholiek was, als hij nu een dweepziek Puritein is, valt er niet aan te twijfelen of er zou geen enkel jonkman in de drie koninkrijken zijn, wiens hart en hand Dorothy Vaughan meer waardig waren dan de zijne. En wie weet, Dorothy?... Er kan zooveel veranderen!’

XXXIV.
Een nieuwe soldaat.

Rowland Scudamore had meermalen pogingen aangewend om met Dorothy op een meer vriendschappelijken voet te komen, doch de koelheid, die het meisje tegenover hem aan den dag legde, stiet hem telkens onverbiddelijk terug. En geen wonder! Welke gemeenschap kon er zijn tusschen een meisje, zoo ernstig gestemd als Dorothy Vaughan, en een jongeling zoo los en onbeduidend als haar verre neef. Zij had hem dan ook meer dan eens vrij duidelijk te verstaan gegeven dat zij hem als harer onwaardig achtte, en Scudamore, hierdoor in zijne ijdelheid gekrenkt, besloot zich harer waardig te maken, door ook de wapenen tot den dienst des konings aan te gorden.

Hij had daar thans eene goede gelegenheid toe; want daar het parlement zich van de hulp der Schotten had verzekerd, en hunne gezamenlijke legermachten in het vroege voorjaar Engeland waren binnen gerukt, dacht de koning er van zijnen kant aan bij de iersche katholieken hulp te zoeken. De toewijding der oude katholieke geslachten in Engeland had hem op dit denkbeeld gebracht; maar de uitvoering was niet gemakkelijk; want de dweepzucht zijner protestantsche onderdanen verzette zich met alle macht tegen zulk een bondgenoodschap met de gehate papisten. Hij moest derhalve met omzichtigheid te werk gaan, doch dreef die omzichtigheid zoo ver dat de Schotten inmiddels geheel Engeland met hunne legers overstroomden en de partij der opstandelingen, allengs stouter en stouter geworden, een nieuw offer eischte in den persoon van den bisschop Laud, die even als Strafford zijn hoofd op het schavot verloor. Meer en meer bleek het dat de Rondhoofden, zoo zij eenmaal de macht in handen hadden, voor niets zouden terug deinzen, en Dorothy vroeg zich in haar binnenste af, hoe Richard tot zulk eene partij konde behooren. Voor het huis Raglan was de terechtstelling van Laud echter een veel onheilspellender teeken; want zij bewees wat de vrienden des konings van de Puriteinen te wachten stond. Toen dan ook Rowland Scudamore den markies zijn verlangen te kennen gaf om voor den koning te strijden, juichte deze verheugd dat voornemen toe.

‘Ha! gij wilt ten oorlog?’ sprak lord Worcester. ‘Dat doet mij genoegen, mijn jongen. De koning heeft soldaten noodig, en op dit oogenblik meer dan ooit. Gij zijt een goed schenker, maar ik zal mijn best doen om mijn rooden wijn zonder u te drinken. Gij zult voortaan den koning toebehooren, en wat ik voor u doen kan, zal ik niet achterwege laten.’

Scudamore had een weinig tegenstand verwacht, en stond dus nu in zekeren zin teleurgesteld. Hij had zich onmisbaar voor zijn meester geacht en zelfs flauw gehoopt dat deze Dorothy's hulp zou inroepen om hem tot thuis blijven over te halen. Maar ofschoon traag en toegeeflijk voor zich zelven, was Scudamore van nature geen lafaard en had ook geen ondervinding van den oorlog, om er sterk voor terug te schrikken: hij wist niet hoe afschuwelijk een veldslag is, nadat hij geleverd is en de geest tot kalmte is gekomen om de vreeselijke naweeën te overwegen.

‘Ik dank uwe lordschap van ganscher harte,’ zegde hij, zich meer voldaan toonende dan hij wel was, ‘en met uwe lordschaps verlof zou ik nog een tweede verzoek hebben.’

‘Spreek op, Rowland. Ik ben u wel iets voor uwe lange trouwe diensten schuldig. Als ik het kan toestaan zal het geschieden.’

‘Geef mij dan de merrie van den Rondhoofd, opdat ik haar meester des te beter kunne vinden.’

Want Lady bevond zich nog binnen de muren. De markies kon ze niet terug geven en toch kon hij het niet over zich verkrijgen, ze voor zijn eigen dienst te gebruiken, daar hij nog altijd de hoop koesterde, dat Heywood zich met den koning zou verzoenen. Maar helaas! er waren op het oogenblik zoo weinig paarden in de stallen van Raglan.

‘Neen, Rowland,’ hernam hij, ‘gij zijt de laatste, die recht op haar hebt. Het ware noch billijk noch rechtvaardig, den dief het gestolen goed in handen te geven.’

Hij bleef stilzwijgend voor zich zien, en Rowland, niet zeer opgewekt, stond eveneens stilzwijgend, met den heimelijken wensch dat de markies dit zou opnemen als eene verklaring dat, zoo hij niet op de merrie ten oorlog kon rijden, hij liever in het geheel niet zou gaan. Maar de gedachte van den markies had eene andere wending genomen.

‘Gij zult ze hebben, mijn jongen. Gij zult niet thuis blijven suffen om den wille van een ouden door jicht geplaagden man en zijn rooden wijn. Maar eer gij gaat, wil ik u eenige regelen voorschrijven, die gij in het veld en in het kamp zult hebben te volgen. Eer gij gaat, moet gij uwe wapenrusting flink nazien, en als gij eenmaal in den oorlog zijt, vergeet dan nooit uw morgen- en avondgebed te doen; want God heeft niet beloofd allen, die voor de goede zaak strijden, voor den dood te bewaren, en het kan gebeuren dat gij plotseling uit de tegenwoordigheid van sterfelijke menschen wordt geroepen in de tegenwoordigheid van den levenden God. Want al zijt gij protestant, daarom beschouw ik u niet als ter helle gedoemd. Zoo lang Maria koningin des Hemels is, zal geen onwetend dwalende buiten zijne schuld verloren gaan. Houd daarom God voor oogen, Rowland, en denk er om dat het beter is thuis te blijven, dan een slecht soldaat te zijn. Ga nu naar den wapensmid en belast hem van mijnentwege u eene uitrusting te maken als kurassier in Zijne Majesteits dienst. Ik kan u geen rang geven; want ik heb op het oogenblik geen nieuw regiment te vormen, maar het moge Zijne Majesteit behagen zorg voor u te dragen, en u eene plaats te geven in mylord Glamorgan's regiment der lijfwacht.’

Het vooruitzicht op een bedrijviger leven en grooter vrijheid, dat Scudamore thans geopend werd, zou zelfs eene edeler natuur dan de zijne een oogenblik verblind hebben. Lord Worcester zag hoe zijne oogen schitterden en staarde hem met een medelijdend gezicht na, toen hij de kamer verliet.

‘Arme jongen!’ sprak hij bij zich zelven, ‘ik hoop dat het niet de laatste maal is dat ik u zie. Dat verhoede God! Maar hier zoudt ge verroesten, en het zou een oud man niet passen een jongeling met de gebreken van den ouderdom aan te steken.’

Rowland zocht weldra den wapensmid op en begaf zich met hem naar de wapenzaal, die in de citadel boven de werkplaats gelegen was. Aan den voet van den trap sprak hij overluid, in

[pagina 163]
[p. 163]

de hoop dat Dorothy bij het stoomwerktuig zou zijn en hem mocht hooren. Na eene wapenrusting te hebben uitgezocht, die hem beviel en waaraan de wapensmid maar weinig te veranderen had, om ze passend te maken, volgde hij den smid naar beneden, doch bleef opzettelijk een weinig achter, zoo dat deze den toren het eerst verliet. Aan den voet van den trap liet Rowland de heele wapenrusting met een kletterend geraas vallen, met het gewenscht gevolg dat Dorothy naar buiten kwam. Zij bleef een oogenblik toezien, terwijl hij, veinzende haar niet te zien, met den rug naar haar gekeerd, de stukken opraapte.

‘Zie ik u eindelijk de wapens aangorden, neef?’ zegde zij. ‘Ik wensch er u geluk meê.’

En zij reikte hem de hand, die hij aannam, terwijl hij haar aanstaarde.

‘Zoudt ge dan gaarne zien dat ik sneuvelde, om van mij af te zijn, Dorothy?’ stamelde hij.

‘Ik zie een jonkman liever sneuvelen in een eerlijk gevecht, dan dat hij zich lafhartig en laag binnen steenen muren schuil houdt.’

‘Gij zijt hardvochtig, Dorothy, en kent geen genegenheid, anders zoudt ge een weinig medelijden met mij gevoelen.’

‘Wat! Zijt ge dan bang, neef?’

‘Bang! ik vrees niets ter wereld dan uwe hardvochtigheid.’

‘Komaan, dan behoeft ge ook niet beklaagd te worden,’ zegde Dorothy en keerde naar haar stoomwerktuig terug.

Scudamore besteeg de merrie en vertrok, door een der staljongens gevolgd. Hij vond den koning te Wallingford, reikte hem den brief van den markies over, bood zijne diensten aan en werd onmiddellijk bij de koninklijke lijfwacht geplaatst.

In de oogen van de meesten zijner kameraden scheen de merrie, die hij bereed, te licht voor cavalerie-dienst, maar zij vergoedde in levendigheid en spierkracht wat zij in grootte te kort kwam, en de koning had geen paard in zijn dienst, dat in fraaiheid van vormen en vlugheid van bewegingen met Lady wedieveren kon. Daar Scudamore niet het minste gemoedsbezwaar gevoelde betreffende de manier, waarop hij ze in bezit gekregen had, begon hij veel van haar te houden. Hij was echter eerst na den tweeden slag bij Newsbury in het leger gekomen en had dus geen kans voor den volgenden zomer om met hare hoedanigheden in het veld kennis te maken.

XXXV.
Lady en bisschop.

Inmiddels had een samenloop van gebeurtenissen den invloed, dien Cromwell in het parlement had, aanmerkelijk versterkt, en was hij daardoor in staat gesteld mannen naar zijn geest voor posten van vertrouwen te doen benoemen. Onder deze bevond zich in de eerste plaats Roger Heywood, die al spoedig tot kolonel werd verheven van een van Cromwell's meest geliefkoosde regimenten, met zijn zoon tot majoor.

Richard bereed nog altijd Bisschop, die ten laatste even befaamd werd om zijn moed, als hij het van den beginne af om zijn leelijkheid geweest was. Gelukkig bevond men dat hij vriendschappelijke gevoelens had opgevat jegens een paard van den troep en nooit uitsloeg, wanneer dit achter hem liep; men gaf dus dit paard steeds eene plaats achter Bisschop en was daardoor van veel last bevrijd. Intusschen moesten de ruiters aan weerszijden hem nog flink in het oog houden; want nu en dan kreeg hij het in den kop, woedend te bijten en daardoor eene groote verwarring in den troep aan te richten. Toen zijn meester officier geworden was, bleef hij waarschijnlijk aan dezelfde verzoekingen onderhevig, maar had minder gelegenheid er aan toe te geven.

Ten laatste gordde de koning zich tot een nieuwen veldtocht aan en werd door Fairfax en Cromwell naar de graafschappen Leicester en Northampton gevolgd. Daarna had de veldslag bij het dorp Naseby plaats.

In het heetst van dit gevecht, dat zoo noodlottig voor den koning moest afloopen, werd Rowland door Zijne Majesteit in allerijl ter hulp van sir Marmaduke afgezonden, die in groot gevaar verkeerde. Hij werd echter opgemerkt door een puriteinsch officier, die oogenblikkelijk zijne bedoeling giste, deze besloot te verijdelen en hem onmiddellijk achterop reed. Rowland reed een eindweegs voort, zonder te bemerken dat hij achtervolgd werd. Maar de ruiter zette hem in bliksemsnelle vaart na; want die Puritein was Richard Heywood, die in het paard van den ruiter zijne merrie herkend had. Op het oogenblik dat Richard zijne Lady onderscheidde, bonsde zijn hart zoo geweldig, dat het hem toescheen als zou hij van zijn paard tuimelen.

Rowland bemerkte dat hij achtervolgd werd, doch bij den eersten blik, dien hij op het lange, lage, ratvormige dier achter zich wierp, berstte hij in een spotlach uit, sprong over eene heg en kwam alzoo in een braakliggend stuk kleigrond, waar zijne merrie niet gemakkelijk voort kon. Doch ook Richard sprong weldra over de heg en thans was het voordeel onmiddellijk aan den kant van Bisschop.

Zij naderden eene groote heg, waarachter het gevecht in vollen gang was, en Richard had dus geen tijd te verliezen: hij ademde diep en liet toen een eigenaardig gerekt geluid hooren. Onmiddellijk steigerde Lady, bleef half stilstaan, stak haar kop in de lucht en spitste de ooren. Richard riep opnieuw; zij keerde zich om en reed, ondanks sporen en teugel, en schoon hare kaken door Rowland uiteen gerukt dreigden te worden, op zijn vervolger toe.

Thans bespeurde Rowland wie die vervolger was. De gedachte aan hetgeen Richard hem gezegd had in dien nacht, toen hij hem naar Raglan bracht, rees onduidelijk in zijn geest op en hij werd woedend. Maar te vergeefs worstelde hij met de merrie en al dien tijd bleef Richard op hem toerijden. Ten laatste zag deze Rowland een pistool uit den zadel trekken. Instinctmatig deed hij hetzelfde en toen hij zag dat Rowland het paard met den kolf op den kop wilde slaan, vuurde hij zijn wapen af en miste, - maar bespaarde Lady den slag. En eer Rowland bekomen was van den schrik, die hem beving toen hij den kogel langs zijn oor hoorde fluiten, deed Richard opnieuw een eigenaardig, doch verschillend, geluid hooren. Lady steigerde, trappelde, wierp hare hielen in de lucht, sneet Rowland uit den zadel en vloog op Richard toe.

Maar nu kwam bij dezen eene andere vrees op: wat zou hij doen als Bisschop de merrie mocht aanvallen, hetgeen hij waarschijnlijk doen zou? Op het woord van haar ouden meester bleef Lady echter op een paar ellen afstands staan en wachtte daar met gebogen hals en gespitste ooren, terwijl Bisschop, misschien door bewondering getroffen over de manier waarop zij zich van haar ruiter ontdaan had, haar met geen kwaadaardig oog bleef gadeslaan.

Intusschen was Rowland opgestaan, en gedachtig aan zijn plicht en tevens hopende dat Richard zich met zijn buit zou tevreden stellen, liep hij zoo hard hij kon naar eene opening in de heg. Maar in een oogenblik had Bisschop, door Lady gevolgd, hem ingehaald.

‘Het was beter als gij om genade riept,’ zegde Richard.

Het antwoord was een kogel, die Bisschop juist onder het oor trof. Hij ging recht overeind staan, uitte een gil en tuimelde omver. Scudamore ijlde op de merrie toe, hopende haar meê te voeren eer de Rondhoofd tot bezinning kwam. Maar ofschoon Bisschop op zijn been gevallen was, was Richard ongedeerd. Lady scheen bedremmeld en Rowland, die haar zacht naderde, greep haar bij den teugel en sprong in den zadel. Op hetzelfde oogenblik deed Richard opnieuw het haar bekende geluid hooren en wederom vloog Rowland in de lucht, terwijl Lady verschrikt, maar gehoorzaam haar ouden meester naderde. Rowland was op zijn rug gevallen, en voor hij kon opstaan, had Richard zijn been van onder den klepper uitgehaald en zijn zwaard uit de scheede getrokken. Thans eerst bemerkte hij wie zijn vijand was, en als een bliksemstraal schoten hem de woorden zijns vaders door den geest.

‘Heer Scudamore,’ riep hij, ‘ik wenschte dat gij mijne merrie niet gestolen hadt, opdat ik een eerlijk gevecht met u kon hebben.’

‘Schurk van een Rondhoofd!’ hijgde Scudamore bleek van toorn. ‘Uwe ongemanierde boerenstreken zullen u duur te staan komen. Zijt gij een krijgsman? Gij zijt een goochelaar, een straatkunstenaar, die een oude knol kunstjes geleerd heeft! Een schoon krijgsman, inderdaad!’

‘Een ruiter zonder paard!’ hernam Richard. ‘Een krijgsman, die mijne merrie steelt en dan mijn paard doodschiet! Bah! Als de rest zoo was als gij, zouden wij geene andere wapens dan hondenzweepen noodig hebben.’

Scudamore haalde een pistool uit zijn gordel en wierp een blik op de merrie.

‘Als gij uw arm opheft, schiet ik u neêr,’ riep Richard. ‘Wat! zou een man zijn paard niet mogen leeren, een dief uit den zadel te werpen! En heb ik u niet behoorlijk gewaarschuwd, toen ik u nog voor een man van eer en slechts een dief in scherts aanzag? Ga uwen weg! Ik zal mijn land een grooteren dienst bewijzen door dappere mannen te volgen, dan door u gevangen te nemen. Ga terug naar uw meester. Als ik u doodschoot, zou ik hem minder afbreuk doen, dan ik wel wenschte. Zie, hoe ginds uws meesters paarden uiteen gedreven worden.’

Hij naderde Lady om haar te bestijgen en weg te rijden.

Maar Rowland, die in de kracht zijner woede intusschen van zijn val bekomen was, vloog met getrokken zwaard op Richard toe. Het gevecht was kort. Met één enkelen zwaren slag wierp Richard zijn bestrijder op den grond. Daarop den vijand ziende naderen, en vreezende omsingeld te worden, vloog hij als de wind naar zijn regiment terug, dat hij juist bereikte op het oogenblik dat Cromwell het op de achterhoede der koninklijke infanterie afzond.

Dit was het einde van den veldslag. De koning leed opnieuw de nederlaag en was genoodzaakf zich naar Leicester en Hereford terug te trekken.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken