Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 201]
[p. 201]

[Nummer 26]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

XLIV.
De overgave.

Op denzelfden morgen dat Dorothy onverrichter zake op Raglan terug keerde, trof een zware ijzeren kogel het marmeren paard den fieren kop zoo dat het in stukken over het plein vloog. Helder en klaar stroomde het water uit zijn hals alsof het zijn bloed was.

‘Arme Molly!’ zegde de markies, toen hij dit van uit zijn studeervertrek aanzag, en daarop glimlachte hij over zijn medelijden.

Lord Charles trad binnen: er was een bode van generaal Fairfax gekomen om, namens het parlement, het kasteel op te eischen.

‘Hadden zij daarmeê nog maar een weinig gewacht,’ sprak de markies, ‘dan zouden zij ons de moeite gespaard hebben; want er ware niets meer over te geven geweest. - Maar ik zal over het voorstel nadenken,’ voegde hij er bij. ‘Zeg voorloopig aan sir Thomas Fairfax, dat, wat ik ook doe, ik eerst de goedkeuring des konings moet hebben.’

Maar het kon de vraag niet meer zijn of men



illustratie
DE EERSTE BITTERHEID VAN HET LEVEN, NAAR PH. FLEISCHER.


[pagina 202]
[p. 202]

zich al dan niet zou overgeven. Er bleef niets anders over dan het omtrent de voorwaarden eens te worden. De markies wist zeer goed dat de loopgraven des vijands het kasteel naderden, dat er zeer groote mortieren opgesteld waren om bommen te werpen en dat tegenstand louter dwaasheid zou wezen.

Er hadden derhalve herhaalde samenkomsten van onderhandelaars plaats en ten laatste op den 15en augustus kwam men overeen, dat de overgave op den 17en daaraanvolgende zou plaats hebben.

Die twee dagen tusschenruimte waren een treurige tijd. Den geheelen dag werden er tranen gestort, waarbij de dames haar best deden om ze te verbergen en de dienstboden om ze openlijk te toonen. Ieder was bezig met het bijeen pakken van de persoonlijke have, die hij kon meêdragen. Vooral voor lord Glamorgan's kinderen was het een treurige tijd; want zij waren oud genoeg om niet alleen het ouderlijk huis lief te hebben, maar ook om te weten, dat zij liet lief hadden; en de gedachte dat de heiligdommen van dat ouderhuis in andere handen zouden overgaan, wekte in hen zoowel toorn en verontwaardiging als diepe smart op.

Toen op den avond van den 16en de zon onderging, kwam Dorothy - die nu deze, dan gene der dames bij het pakken geholpen had, daar zij zelf weinig andere bezittingen had dan Dick en Markies - van de citadel en ging het Fonteinplein over, om zich naar hare oude kamer te begeven. Iedereen was binnenshuis bezig en het plein scheen geheel verlaten. Er heerschte eene akelige stilte. Zoo vele weken lang had het kasteel weêrgalmd van de schrikwekkende geluiden der belegering, dat, nu de kanonnen zwegen, de stilte zelfs drukkend was. Het gegons dat van buiten de muren kwam, scheen de stilte daar binnen nog meer te verhoogen. Maar 't zonlicht was nog even rustig en kalm, alsof er niets gebeurd was. Het scheen te beloven dat strijd en verwoesting zouden voorbij gaan, om weêr voor de kalmte des vredes plaats te maken. Toch kon Dorothy een diepen zucht niet weêrhouden, die haar ontsnapte, terwijl tranen haar langs de wangen biggelden.

‘Stil, stil, nichtje! droog die tranen af! Het oude huis is zulke glinsterende tranen niet waard.’

Dorothy keerde zich om en zag den markies op den rand van het marmeren bekken zitten onder het onthoofde paard, welks bloed nog altijd scheen te vloeien; zij zag ook dat ofschoon zijne woorden opgeruimd waren, zijne lip beefde. Het duurde eenige oogenblikken alvorens zij kon antwoorden:

‘Ik bewonder uwe lordschaps kalmte.’

‘Kom hier, Dorothy,’ hernam hij vriendelijk, ‘en ga naast mij zitten. Gij zijt altijd goed voor Molly en een weldoende engel voor Raglan en zijne bewoners geweest. Ik deed u onrecht en gij schonkt mij van ganscher harte vergiffenis. Gij hebt mij tienvoudig kwaad met goed vergolden en om dat alles heb ik u lief. Daarom zal ik u nu zeggen wat mij zoo gerust doet zijn, want ik ben werkelijk zoo als ik er uitzie, en gelijk mijn gelaat is, is ook mijn hart. Ik heb mijn leven geleefd en behoef nu nog slechts mijn dood te sterven. Wanneer ik mijn huis rondom mij in puin zie storten, dan denk ik aan dat oude, bouwvallige huis mijner ziel, en dan verheug ik mij dat dit stoffelijk omhulsel nog vergankelijker is dan Raglan, dat nog lang aan vossen en uilen tot schuilplaats zal strekken. Ik hoop door Gods genade spoedig te worden opgenomen in een ander huis, dat niet van deze aarde is, en waar ik stellig niet met jichtige beenen over het gouden plaveisel zal strompelen. Bid voor mij, Dorothy, dat ik spoedig rust mag vinden in Abraham's schoot; want ik voel dat mijn einde nadert.’

Toen hij geëindigd had, vernam men eene zachte muziek, die als een bloem uit de stilte ontsproot en de avondlucht met hare geuren bezwangerde. Het was een Nunc dimittis van Palestrina, door den jongen blinden organist in de kapel gezongen. Dorothy knielde neêr en kuste de hand van den ouden man, stond toen op en ging weenend naar hare kamer, terwijl zij hem bij de gebroken, maar nog altijd vloeiende fontein achterliet.

Van allen, die toebereidselen tot vertrekken maakten, was Kasper Koudenhof het drukst bezig. De kostbaarste zaken van zijn meester, die hij kon meêdragen, pakte hij bijeen, maar wat daartoe niet geschikt was, liet hij in de geheime schacht zinken, hopende het bij eene betere gelegenheid te kunnen halen. Hij liet de fontein van het spuitende paard ophouden, zette toen nog eenmaal het stoomwerktuig in beweging en vulde den regenbak. Daarop doofde hij het vuur uit, liet het fornuis afkoelen, en toen Dorothy in de werkplaats kwam, vond zij de ledematen van het machtige wezen links en rechts verspreid, hier een pijp, daar eene klep, ginds een zuiger of kraan. Er stond niets meer overeind dan het fornuis en de groote pijpen, die aan den buitenkant in den muur oprezen, zoo dat het bijna niet te zien was, dat zij met het fornuis in verband stonden.

‘Juffer Dorothy,’ zegde hij, ‘mijn meester is de grootste man van de wereld, maar de wereld is dom en zal hem vergeten, omdat zij hem nooit gekend heeft.’

Lady Glamorgan nam onder hare grootste kostbaarheden de laatste kleertjes mede, die Molly gedragen had, van de nette strikschoentjes af tot het lint, dat het blonde kopke versierd had.

De markies pakte eigenhandig zijne vulgata in, maar liet het boek liggen, dat hij den koning ter lezing gegeven had; sinds deze op de wijze lessen, die het voor hem bevatte, geen acht had willen slaan, had de markies er een afkeer tegen opgevat en het niet meer geopend.

De laatste nacht, dien men in het kasteel doorbracht, was zeer onrustig. Slechts weinigen konden den slaap vatten. Maar de meester des huizes had sinds lang begrepen, dat hetgeen kon ophouden het zijne te wezen in werkelijkheid niet zijn eigendom mocht genoemd worden, en hij sliep als een kind.

Na het ontbijt werd aangekondigd dat er tegen negen uren voor het laatst eene godsdienstoefening in de kapel zou plaats hebben, en dat de markies wenschte dat allen die zouden bijwonen. Eenige oogenblikken vóór het gestelde uur wandelde de markies, op den arm van den slotkapelaan geleund, naar het heiligdom en Dorothy volgde met al de dames van het gezin. De jonge Delaware zat op zijne plaats en voor de laatste maal weêrgalmden de gewelven van de gewijde gezangen en stegen in de kapel van Raglan de gebeden zijner bewoners ten hemel. Geen oog bleef droog, behalve dat van den markies; er speelde een glimlach om zijne lippen en hij had de uitdrukking van een kind, dat een speeltuig afgeeft. De waardige slotkapelaan beproefde het nog zijne kudde toe te spreken, maar tranen onderbraken zijne woorden en hij moest het kort maken.

Toen de godsdienstoefening geëindigd was, liet de markies den jongen organist verzoeken nog eenmaal zijn Nunc dimittis te spelen. Vervolgens begaf hij zich, door al de zijnen gevolgd, naar de zaal en nam onder den troonhemel plaats. Aan zijne eene hand stond een bediende met een zak vol goud en aan den anderen kant een bediende met een zak vol zilver. Al de ondergeschikten werden thans één voor één voor den markies geroep[en] en deze reikte hun een klein geschenk in goud of zilver over; daags te voren hadden zij hun loon ontvangen. Elk geschenk deed hij van een vriendelijk woord, een welwillenden raad of een woord tot afscheid vergezeld gaan, en ten laatste reikte hij de zakken aan den slotvoogd over, met verzoek den inhoud naar goedvinden onder het garnizoen te verdeelen. Eindelijk gelastte hij allen zich gereed te houden hem de poort uit te volgen, zoodra de klok twaalf uur zou slaan, en ging voor het laatst naar zijn studeervertrek.

Toen lord Charles hem kwam mededeelen, dat alles voor het vertrek gereed was, vond hij hem voor zijn kruisbeeld geknield; maar de oude man stond met meer vlugheid op, dan hij in den laatsten tijd getoond had. Hij maakte een kruis en volgde zijn zoon.

Met langzamen stap ging hij de pleinen over en de groote zaal door, waar alles zoo stil was als een graf en richtte zich naar den hoofdingang. De valpoorten waren opgehaald, de deuren stonden wijd open, de ophaalbrug was neêrgelaten - alles was stil en verlaten. Ook de witmarmeren trap was ledig en in plechtig stilzwijgen daalde de markies, op lord Charles' arm geleund, de treden af. Maar aan den voet der trap was het nog eene schitterende vertooning, hoewel treurig genoeg ondanks alle praal en glans. Er stonden vier rijtuigen gereed, elk met zes paarden in schitterende tuigen bespannen en daarachter de voornaamste bedienden te paard. Vervolgens kwam de muziek van het garnizoen met trommen en trompetten, daarop de knechts te voet en de vrouwen, sommigen te voet, anderen met hare kinderen op wagens. Daar achter kwamen de wagens, beladen met alles wat meêgenomen mocht worden. Zij werden gevolgd door de voornaamste officieren van het garnizoen, kolonels en kapiteins, door hunne troepen, meestendeels uit schildknapen en edelen bestaande, ten getalle van tweehonderd, vergezeld. De voetknechten en zij, die hunne paarden verloren hadden, te samen ongeveer vijfhonderd man, sloten den stoet, die zich tot aan de citadel uitstrekte. Vanen wapperden en wapenen glinsterden, en ofschoon alles stil was, op het steigeren van een paard of het rammelen eener keten na, zag dit alles er eerder uit als een triomftocht dan als eene overgave en ontruiming. Toch lag er iets in de stilte, dat de waarheid scheen te verhalen.

In het eerste rijtuig nam lady Glamorgan met de lady's Elisabeth, Anne en Mary plaats. In de volgende koetsen zaten hare edeldames en de dames, die op het kasteel eene schuilplaats gevonden hadden, met hare kamervrouwen. Dorothy, op Dick gezeten en met den ketting van Markies aan haar zadelknop bevestigd, volgde het laatste rijtuig en naast haar reden de jonge Delaware en zijn vader, de opperstalmeester.

‘Open de witte poort,’ zeide de markies, terwijl hij van de trap daalde.

De groote klok van het kasteel sloeg en bij den laatsten slag weerklonk het trompetgeschal buiten de muren.

‘Antwoordt, trompetters!’ riep de markies.

De slotvoogd herhaalde het bevel en er volgde een oorverdoovend geschal, waarmede zich het geroffel der trommen vermengde.

Dit was het sein voor de wachters aan de baksteenen poort en zij wierpen de deuren wijd open. Opnieuw volgde er een trompetstoot van buiten en generaal Fairfax reed met zijn staf en door driehonderd voetknechten gevolgd, te paard binnen. De laatsten stelden zich aan weerszijden der buitenste poort op, terwijl de generaal met zijn staf op de marmeren poort toereed.

Zoodra hij de poort doorgegaan was, kwam de markies, die midden op de trap was blijven wachten, naar beneden. Hij boog voor den generaal en zeide:

‘Ik wenschte dat ik u als gast mocht ontvangen, sir Thomas; want dan kon ik u eerlijk welkom heeten. Maar dat kan ik niet doen, nu gij mijn arm nest zoo schudt, dat de vogels er uit vliegen. Maar ofschoon ik u geen welkom kan heeten, wil ik u toch hartelijk vaarwel zeggen en dank ik u voor uwe hoffelijkheid jegens mij en de mijnen. Het zij zoo, Gods wil geschiede.’

De generaal antwoordde beleefd en de markies ging na eene tweede buiging op het voorste rijtuig toe, welks portier door den hofmeester voor hem opengehouden werd, terwijl lord Charles zijn vader hielp instijgen. Zoodra deze gezeten was, bestegen de beide heeren hunne paarden, aan beide zijden van het rijtuig geplaatst; lord Charles gaf bevel tot den aftocht, nog eens lieten zich de trompetten hooren; het

[pagina 203]
[p. 203]

rijtuig van den markies bewoog zich langzaam voorwaarts, de overigen volgden; in statigen optocht trok de markies met zijn volk door de poort om het kasteel Raglan voor altijd te verlaten, en in zijn hart zeide Henry Somerset, markies van Worcester, de wereld vaarwel.

Generaal Fairfax en zijn gevolg bestegen de witmarmeren trap, gingen de gracht over en onder de dubbele valpoorten door en betraden aldus het verlaten binnenplein. Alles was akelig stil; de vensters staarden hen aan als de oogen van een doode; geen levend schepsel was er zichtbaar behalve eene verschroeide kat; het bombardement had al de duiven verjaagd en eene dakpan had den pauw gedood. Zij traden de groote zaal binnen en bewonderden hare kolossale afmetingen, terwijl velen hun spijt uitdrukten over de verwoesting van het prachtige gebouw; als krijgslieden onderzochten zij vervolgens de puinhoopen en gingen na welke uitwerkselen de verschillende batterijen gehad hadden.

‘Heeren,’ zegde sir Thomas, ‘wanneer de muren zoo sterk waren geweest als de torens, zouden wij nog ginds in het veld zitten.’

Inmiddels werd een inventaris opgemaakt van de achtergelaten papieren, goederen en voorwerpen van waarde, en datgene wat naar Londen kon gezonden worden om te verkoopen ingepakt.

Nadat Fairfax door eene wandeling in het kolossale gebouw zijne nieuwsgierigheid voldaan had, steeg hij weêr te paard en reed naar Chepstow, waar dien avond groot feest was om den val van Raglan, het laatste bolwerk des konings, te vieren.

XLV.
R.I.P.

Toen de schitterende, maar treurige, stoet van den markies de baksteenen poort uitgereden was, sloot zich daarbij een ruiter aan, die buiten de muren gewacht scheen te hebben. Bleek en afgemat, met gebogen hoofd en treurig gelaat mengde sir Rowland Scudamore zich onder de gelederen zijner vrienden van het garnizoen en reed in stilte met hen voort.

Dorothy wierp onder het rijden menigen blik rondom zich, maar slechts eene enkele maal, op den top van een grasrijken heuvel, die eenige mijlen van Raglan steil aan den kant van den weg oprees, ontwaarde zij Richard, op Lady gezeten.

Weldra begonnen hier en daar de soldaten en bedienden in verschillende richtingen den stoet te verlaten, om te huis of bij vrienden en verwanten een onderkomen te zoeken. Eer zij het bosch Dean bereikt hadden, was de karavaan reeds aanmerkelijk geslonken; want velen behoorden in de dorpen en kleine steden of de hoeven aan den weg thuis; en toen de markies te Londen aankwam had hij weinig andere bedienden dan Kasper Koudenhof en Shafto meer over.

Het was voor hem eene lange en vermoeiende reis, die eene geheele week duurde, en zelfs te Londen vond hij de lang gewenschte rust niet. Worcester House was door het parlement in beslag genomen; het was hem niet geoorloofd te gaan waar hij wilde; en namens het parlement wees men hem een klein huis in Covent-Garden aan, waar hij streng bewaakt werd; want de Puriteinen hadden groote achterdocht tegen hem, wegens de wapenfeiten van zijn zoon in Ierland.

Maar zijne gevangenschap was de minste kwelling voor hem; de oude man wenschte niets liever dan te blijven, waar hij was; de last der jaren, de jicht, de kortborstigheid en zijne toenemende corpulentie deden hem het leven moede worden. De reis had zijne krachten uitgeput en van zijne aankomst te Londen af gevoelde hij dat hij met den dag zwakker werd.

Daar het huis geen ruimte genoeg aanbood om zijn geheel personeel te huisvesten, moest dit hier en daar in de buurt een onderkomen zoeken, en in deze omstandigheden ware Dorothy, ondanks de aanzoeken van lady Glamorgan, gaarne naar huis terug gekeerd. Maar de markies zag haar ongaarne vertrekken en om zijnentwil besloot zij te blijven.

‘Ik zal het niet lang meer maken, Dorothy,’ zegde hij. ‘Blijf hier om de laatste dagen van een oud man op te vroolijken. De wind des doods is onder mijne tent gekomen en zal ze wel spoedig opnemen.’

Van den beginne af was het lady Glamorgan's plan geweest, zoodra het parlement het zou toestaan, naar haar echtgenoot in Ierland te vertrekken; doch zij verkreeg dit niet dan in het begin van october, vijf weken na hare aankomst te Londen. Gaarne had zij Dorothy meêgenomen, maar deze wilde den markies, die zichtbaar afviel, niet meer verlaten. Daar mylady's reispas ook een verlof tot het meênemen van dertig bedienden insloot, was Dorothy overtuigd dat hare meesteres haar best missen kon, en wanneer zij eenmaal bij haar echtgenoot aangekomen zou zijn, zou deze al het ontbrekende aanvullen.

Zijne dochters, de lady's Elizabeth en Mary, woonden met haar vader in hetzelfde huis, terwijl lord Charles met lady Anne in het huis van een bloedverwant niet verre van daar vertoefden en hem iederen dag bezochten. Ook de slotkapelaan had in de nabijheid een onderkomen gevonden, zoodat het den markies nooit aan gezelschap ontbrak. Doch spoedig zou hij in beter gezelschap komen.

Langzamerhand sukkelde hij naar het graf, en hoe verder hij kwam op dien weg, hoe meer zijne ziel zich in hem terug scheen te trekken. Men dacht dat hij de belangstelling in het leven verloren had; maar inderdaad trok de glans, die zich langzamerhand aan zijne oogen voordeed, hem van de schaduw der aardsche zaken af.

De herfst kwam, en met de laatste schoone dagen van het jaar leefde de grijsaard wederom eenigszins op; maar ook de schoonste St.-Michielszomer is slechts de laatste opflikkering van het stervende jaar, en ofschoon november in dien tijd nog niet zulke mistige dagen meêbracht, als thans de stad Londen plagen, bracht hij toch geen weêr meê, dat geschikt was om het leven van den ouden man te rekken. Het ging met hem denzelfden weg op als met het jaar, dat zijn einde naderde.

Ten laatste kon hij zijne legersteê niet meer verlaten en de waardige slotkapelaan week bijna niet meer van zijne sponde.

‘Ha! mijn zoon Charles, zijt ge daar?’ zegde hij op zekeren dag, toen zijn zoon de kamer binnen trad.

‘Ik kwam u zeggen, vader, dat, volgens gerucht, de koning zijne toestemming gegeven heeft om de presbyteriaansche ketterij in het land te vestigen,’ zegde lord Charles.

‘Geloof het niet, mijn zoon,’ antwoordde de oude man. ‘Ge moet nimmer kwaad van iemand gelooven, zoo lang er nog plaats voor twijfel is overgelaten. En toch! wat kan er te verwachten zijn van iemand, die zich alleen door dwang laat beheerschen? Ware Zijne Majesteit een waar koning geweest, dan had hij sinds lang zijne vijanden den voet op den nek gezet, of hij ware als martelaar ten hemel gestegen. Presbyteriaansch, zegt gij? Inderdaad, de naam doet weinig ter zake. Wat zal hij voortaan anders zijn dan een speelbal, dien de verschillende secten elkaar zullen toewerpen? Maar ik zal voor hem bidden, zoowel hier als waar ik hoop heen te gaan, wanneer althans mijne gebeden waardig zijn om verhoord te worden. God bescherme Zijne Majesteit; ik kan het niet meer. Er is nog een grooter rijk dan Engeland en ik ga naar een grooter koning. Maar daarom zal ik Engeland niet vergeten; want het is mij dierbaar aan het hart. God geve dat het kwaad moge voorbij gaan, en dat Engeland zich weêr nederig en gehoorzaam moge betoonen jegens de oude Moederkerk!’

Hij sloot de oogen en zijn gelaat werd zoo rustig, dat hij scheen te slapen; van tijd tot tijd bewogen zich zijne lippen en getuigden van het voortdurend gebed, waarmede zijne ziel zich in de laatste dagen bezig hield.

Opnieuw opende hij de oogen en zag den kapelaan, die zoo zacht als ware hij een geest was binnen gekomen, en de markies stak hem de zwakke hand toe.

‘Het is met mij gedaan, vader,’ sprak hij, ‘waar zal dit stoffelijk omhulsel begraven worden?’

‘Dat is reeds in het parlement ter sprake gebracht, mylord; en men heeft het van die dweepzieke ketters verkregen, uwe lordschaps stoffelijk overschot naar Windsor Castle te mogen overbrengen, waar het aan de zijde vanWilliam, den eersten graaf van Worcester, zal rusten.’

‘Nu, nu,’ hernam de markies, bijna opgeruimd; ‘zij zullen mij na mijn dood een schooner kasteel geven, dan zij mij bij mijn leven ontnomen hebben.’

‘Dat kan overigens slechts van weinig belang zijn voor iemand, wien zulk eene woning wacht, als ik vertrouw dat uwe lordschap ten deel zal vallen - domum non manufactum, in coelis aeternum, eene eeuwige woning in den hemel, niet met handen gemaakt.’

‘Ik dank u, mijn vader, voor die herinnering. Inderdaad, ik was nog een oogenblik ijdel! Dat een mensch nog den dwaas kan spelen, zelfs in het aanschijn des doods! Maar, Goddank, op uw woord is de wereld weder voor mij verdwenen en de hemelsche woning nader. Ten minste wanneer de barmhartige God, zoo als ik vertrouw, mij de misslagen van zulk een lang leven in Zijne oneindige goedheid vergeven heeft. Ik weet het, ik heb Zijne rechtvaardigheid dikwijls beleedigd, maar Zijne barmhartigheid, zegt de apostel, gaat Zijne rechtvaardigheid te boven, en mijne heilige Moeder Maria vermag alles bij haar goddelijken Zoon. Domine, nunc dimittis. Laat mij, zoo spoedig gij het noodig oordeelt, eerwaarde, de troostmiddelen der Kerk ontvangen.’

Toen de laatste plechtigheden, waardoor de Kerk bewijst dat zij hare kinderen zelfs in den dood niet verlaat, waren afgeloopen en zijne dochters met lord Charles en Dorothy rondom zijn bed stonden, sprak de markies:

‘Het groote oogenblik nadert en ik ben niet zonder vreeze; maar ik denk aan Hem, die mij geschapen heeft en die voor mij gestorven is; nu roept Hij mij en mijn hart is er verheugd over.’

Daarop scheen hij weêr half te slapen, maar zijn geest was met droomen bezig, die niets met slaap te maken hadden, juist als Molly toen haar laatste oogenblik naderde. Eenige minuten later ging hij voort:

‘O God, wat wilt Gij dat ik doe? Mijn lichaam houdt mijne ziel gevangen. Hoor! wie roept mij daar? - Het is Molly! Neen, neen, het is de Meester. - Heer, ik kan niet opstaan om tot U te komen. O God, wees mij zondaar genadig. Heilige Moeder Maria, bid voor mij. Reik mij Uwe hand, Heer, en trek mij tot U. Dank, o God, dank!....’

En met dat woord blies hij den adem uit, terwijl zijne ontroostbare kinderen in stomme smart rondom het sterfbed geschaard stonden. Allen knielden neder en met luider stem bad de kapelaan het De profundis voor de rust zijner ziel.

Het parlement stemde met wonderlijke vrijgevigheid vijfhonderd pond voor zijne begrafenis en de slotkapelaan legde hem met eigen handen in het graf. Maar wij mogen vertrouwen, dat zijne lady Anne en zijne Molly hem in hare armen ontvingen en hem weldra alle kasteelen en praalgraven, hertogdommen en ondankbare vorsten deden vergeten in de eeuwige jeugd van het hemelsch koninkrijk, welks leven de tegenwoordigheid des Vaders en welks ademtocht liefde is. Dáár voorzeker, en nergens anders, kan het gebed vervuld worden: Requiescat in pace.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken