Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XII.

Iemand die de gelaatstrekken van Luigi San Marco goed had kunnen gaêslaan op het oogenblik dat hij in den man met den strooihoed een ouden bekende terugvond, zou gemakkelijk waargenomen hebben, dat die ontmoeting even onaangenaam als onverwacht voor hem was.

‘Gibraltar! mijn waarde Gibraltar!’ ging de Italiaan voort, ‘weet ge wel dat uwe aanwezigheid te Brussel voor mij te gelijker tijd eene groote verrassing en een onbegrensde blijdschap is?’

‘Ik verkeer in hetzelfde geval,’ antwoordde

[pagina 39]
[p. 39]

de aangesprokene, met een erg schorre stem; ‘maar bij mij heeft de blijdschap de bovenhand... Er ligt waarlijk niets vreemds in, dat in de tegenwoordige tijdsomstandigheden mannen gelijk wij eene schuilplaats zijn komen zoeken op belgischen grond... Maar zeg eens, wij blijven hier toch niet op de straat staan. Wijs mij eene plaats aan waar ik u vinden kan en over een half uur zal ik bij u zijn. Ik heb in dien tusschentijd...’

‘Ja, gij loert op iemand, ik weet het. Het is juist zooals ik.’

‘Dwaasheid! waarom denkt ge dat?’

‘Dat is mijn geheim... Het is genoeg als gij weet, dat wij het spoor volgen van hetzelfde wild, hetwelk zich in gindsch huis ophoudt... Gij ziet dus...’

Gibraltar scheen geheel onthutst.

‘Luister,’ hernam San Marco, het is in 't geheel niet noodig dat ge hier nog langer de wacht houdt; wij zullen een glas bier gaan drinken en wat praten, en daar ik alles weet wat gij verlangt te vernemen, zal ik het u meedeelen...

 

Beide begaven zich naar eene naburige herberg; nadat zij geheel afgezonderd aan een tafeltje hadden plaats genomen, zeide de Italiaan tot zijn medegezel:

‘Het is nu drie jaren geleden, sinds wij elkander voor het laatst gezien hebben; gij weet hoeveel belang ik in u stel; vertel mij nu eens openhartig wat er in dien tijd alzoo met u gebeurd is.’

‘Ik zou van u hetzelfde kunnen vragen,’ antwoordde de man, die Pauline Desherbiers zulk een schrik aangejaagd had; ‘maar de beschermende toon, dien gij aanneemt, doet mij vermoeden dat de fortuin u min of meer toegelachen heeft!... Ik ben u derhalve eerbied verschuldigd en ik ga aan uw verlangen voldoen, maar zoo beknopt mogelijk. Tot aan het begin van den oorlog heb ik daar ginds voortgeleefd als altijd, gij weet wel... Daarop zijn de insluiting van Parijs en de Commune gevolgd; ik zal uw geduld niet op de proef stellen door het verhaal van mijne heldendaden en wederwaardigheden: mijne geschiedenis is die van alle andere lieden van mijne soort... en de uwe; na mij als kolonel onderscheiden te hebben, dit zij zonder woordenkramerij gezegd, ben ik gelukkig genoeg geweest, aan de handen der Versailjers te ontsnappen en nu bevind ik mij te Brussel in een niet zeer voorspoedigen toestand, natuurlijk. Een zolderkamer tot logies, in de zoo juist gedoopte Dag- en Nachtstraat, eene kleeding in overeenstemming met het logies, en maaltijden even zeldzaam en onregelmatig als weinig vullend... Ziedaar alles!’

‘Gij ontvangt toch eenigen onderstand van de broeders en vrienden, wier beurs even wijd geopend is als hun hart?’

‘Och! daar zijn er zooveel die in mijn geval verkeeren!... maar wij zullen, naar ik hoop, al den tijd hebben, om daarop later nog eens terug te komen... Ik wil van u zelfs geen beknopt verslag hebben van de veranderingen die in uw lot hebben plaats gehad sedert onze scheiding, dewijl ik te ongeduldig ben om de verklaring te vernemen uwer woorden van zooeven, betreffende een zoogenaamd wild dat ik vervolg, waaromtrent gij alles weet en geneigd zijt mij mede te deelen, enz.... Laat hooren, wat hebt gij mij te vertellen?’

‘Zoek mij niet om den tuin te leiden, Gibraltar: gij bespiedt een jongmensch, die druk het huis bezoekt, hetwelk ik u aangewezen heb, een huis bewoond door een Franschman, Justin Desherbiers geheeten, die tot kleindochter een allerliefst schepsel heeft, met name Pauline, die den bedoelden jonkman waarschijnlijk binnenkort zal trouwen.’

Bij die woorden sprong de ex-kolonel van de Commune op en sloeg met zooveel geweld op de tafel, dat de Italiaan er door verschrikte. Hij stelde zich echter gerust, toen hij bemerkte dat die twee driftige bewegingen blijken van vreugde waren: een duivelachtige vreugde, misschien, te oordeelen naar de volgende woorden:

‘Aha! zij gaat trouwen!... ik had mij dus niet vergist..... Welnu! luister, hoewel ik voor het tegenwoordige zeer arm ben, zou ik voor geen tien duizend franken willen, dat dit huwelijk geen plaats had, wie ook de echtgenoot zijn moge. Oho! er zal dus nog geluk voor mij bestemd zijn in dit leven!...

Weet gij wel, kameraad, da[t] gij mij schrikkelijk nieuwsgierig maakt; maar het is een grijnslach, hij komt niet uit het hart voort... Gij zoudt mij groot plezier doen met u nader te verklaren.’

‘Zoon van het edele Italië, begin met uwe belofte te houden, door mij te zeggen, wat gij van den toekomstigen echtgenoot weet en hoe ook gij in die zaak betrokken kunt zijn?’

‘Wat ik weet? Hij heet Donatien de Monaville, hij is burggraaf en bezit eene aanzienlijke fortuin.’

‘Uitmuntend, uitmuntend!’ morde de parijzer uitgewekene; ‘maar als de zaak zoover gevorderd is, dan moet de man toch ingelicht zijn omtrent de familie van het jonge meisje?’

‘Wel zeker: hij weet dat haar grootvader te Tours gewoond heeft, daarna te Meudon bij Parijs, dat hij rijk, geacht en geëerd is. Dat is alles wat de burggraaf, die in 't geheel niet op zijn adeldom verzot is, verlangt te weten..... Naar hetgeen ik zooeven vernomen heb moet gij de Desherbiers kennen...’

‘Luister, vriendlief; op mijn beurt zal ik zeggen: tracht mij niet om den tuin te leiden; bewaar uwe geheimen, ik zal de mijne bewaren. Daar gij echter de hand in deze zaak hebt en dit niet voor de bruid is - daaromtrent heb ik niet den minsten twijfel - is het voor den bruidegom... Ik voor mij ben onzijdig; de toekomst zal over mijne houding beslissen. Dit zegt u genoeg, dat wij gemeenschappelijk kunnen gaan, maar ook wel in botsing kunnen komen en dit wel zeer geducht!... Doch laat ons nu voor het oogenblik hierover verder zwijgen.’

Luigi wierp een oogslag op zijn schoon gouden horloge en stond op met de woorden:

‘Thans moet ik u verlaten; waar zal ik u kunnen weerzien?’

De man met den strooihoed haalde een smerige brieventesch uit den zak, kraste er met een potlood eenige woorden in, scheurde het blad er uit en reikte het zwijgend den Italiaan toe.

‘Zeer goed,’ hernam deze, ‘wij zullen elkander spoedig weerzien; neem intusschen deze teerpenning van de vriendschap aan!’

En hij liet een paar vijffrankstukken in de hand van Gibraltar vallen, die deze aannam zonder te danken, als ware het de voldoening eener schuld.

Een oogenblik daarna scheidden de beide mannen: San Marco om den burggraaf te gaan opzoeken in het koffiehuis, waar zij elkander zouden ontmoeten, de ex-kolonel van de Commune om zich naar een jeneverwinkel te begeven en er een fatsoenlijk aantal glaasjes te ledigen en daarna te gaan slapen in een staat van vroolijkheid die hem niet eigen was.

XIII.

Twee dagen na de hiervoren vermelde ontmoeting van San Marco en Paul Gibraltar ontving de familie Desherbiers het bezoek eener dame van ongeveer vijf en vijftig jaar, die in hare jeugd zeer schoon moest geweest zijn en die Pauline met de grootste hartelijkheid ontving, terwijl zij haar hare lieve peettante noemde.

Deze dame heette mevrouw Zélie Martinpré, en hare manieren zoowel als hare spraak, verraadden eene beschaafde opvoeding. Zij begon met onmiddellijk te zeggen, dat zij slechts voor acht dagen naar Brussel was gekomen, in de eerste plaats met het doel om haar peetekind te zien en ten andere het slagveld van Waterloo te bezoeken, waar haar vader gesneuveld was.

Er werd afgesproken dat men zich gezamelijk naar het vermaarde schouwtooneel der laatste neerlaag van Napoleon I zou begeven.

Toen Donatien kwam, deelde men hem het plan mede en hij haastte zich te antwoorden, dat hij met genoegen van de partij zou zijn...

Daar Luigi San Marco er op aandrong, dat de burggraaf hem met zijne verloofde in kennis zou brengen, besloot Donatien van de gelegenheid welke zich aanbood gebruik te maken om aan dat verlangen te voldoen, en er werd overeengekomen dat zij elkander als bij toeval aan de statie zouden ontmoeten en de voorstelling daar zou plaats vinden.

Het geschiedde gelijk afgesproken was, en de Italiaan werd uitgenoodigd zich bij het gezelschap aan te sluiten.

 

Hier moeten wij onzen lezers meedeelen, dat Luigi den vorigen avond zeer lang met Paul Gibraltar in het koffiehuis was blijven zitten, en hij, bij het uithalen van zijn zakdoek, zonder het te bemerken, een papier had laten vallen, dat zijn medegezel zeer vlug opgeraapt en met niet minder vlugheid weggestoken had.

Dit papier was een briefke van Donatien, waarbij hij zijn vriend kennis gaf van het uitstapje hetwelk plaats zou hebben en hem den raad gaf, om zich aan de statie te bevinden, teneinde daar ongezocht en zonder plichtplegingen met Pauline, hare grootouders en haar peettante kennis te maken.

‘Zie, zie!’ sprak de ex-kolonel bij zich zelven, ‘dat is een goede inval van die menschen! Waterloo!... het is waar ook, eenige uren slechts scheiden mij van die vermaarde plaats, waar de Engelschen samenstroomen om zich op hunne overwinning te verhoovaardigen. Waarom zou ook ik niet derwaarts gaan om er die groote ramp, door het eerste keizerrijk teweeggebracht, te beweenen?... Naar ik hier lees zullen zij kort na een uur vertrekken; welnu, ik zal hen voor zijn, ik zal er mij reeds bevinden als zij aankomen, hen volgen, haar zien in gezelschap van dien aristo, dien zij tot echtgenoot denkt te krijgen. Dit zal mij moed geven om... en de drommel zal er mee spelen als ik niet de gelegenheid vind haar te naderen, zonder dat zij vermoedt met wien zij te doen heeft, want als men in zijn leven aan zoovele speurhonden ontsnapt is, verstaat men een weinig de kunst om zich onkenbaar te maken...

Hij deed gelijk hij gezegd had.

 

Laat ons nu tot de Desherbiers terugkeeren.

Wij zullen niet spreken van de reis tot de plaats van bestemming, noch van het bezoek aan het vermaarde slagveld, waar Donatien met een volledige kennis der plaatselijke gesteltenis al de bewegingen der tegenover elkander staande legers beschreef; eene beschrijving, waaronder mevrouw Zélie Martinpré heete tranen weende bij de herinnering aan haren vader, hoewel zij verklaarde hem nooit gekend te hebben, daar zij nog in de wieg lag, toen hij daar den heldendood stierf.

Gelijk hij zich had voorgenomen, had Paul Gibraltar, dezelfde vermomming dragende, waaraan hij het te danken had dat hij te Parijs niet doodgeschoten werd, de leden van ons gezelschap geen oogenblik uit het oog verloren; deze hadden in 't geheel geen aandacht op hem gegeven, daar zij hem aanzagen voor een boer of een armen duivel, die in hunne nabijheid bleef, in de hoop van door hen misschien als gids geroepen te worden.

Tegen zes uren sprak men er van naar de statie van La Hulpe terug te keeren, maar de hemel had zich intusschen met zware wolken bedekt, de donder rommelde en na verloop van weinige minuten berstte er een zwaar onweer los.

Onze reizigers bevonden zich op dat oogenblik in de open lucht en hadden minstens tien à twaalf minuten noodig om het dorp te bereiken.

Toen zij er aankwamen waren zij doodmoede en doornat. Zij traden het eerste hotel het beste binnen, waar zij besloten dien nacht te

[pagina 40]
[p. 40]

blijven, dewijl er niet aan te denken viel nog denzelfden avond naar Brussel terug te keeren, vooral in den jammerlijken toestand waarin zij verkeerden. Zij bestelden een maaltijd en lieten kamers voor den nacht in gereedheid brengen. De heeren droogden zoo goed en zoo kwaad het ging hunne kleeren, terwijl de dames hare kleeren verwisselden met die welke de vrouw van den huize haar verschafte, en ieder schikte zich vroolijk in zijn lot.

De avond ging dus zeer genoeglijk voorbij; in een aangrenzend vertrek hield zich iemand op, aan wien niets ontging, van hetgeen er in de groote zaal gedaan en gesproken werd.

Men heeft reeds geraden dat het Paul Gibraltar was.



illustratie
een duister verleden. - Pauline's kamer.


Gelijk wij weten had hij zich voorgenomen tot elken prijs Pauline te naderen en met haar te spreken, maar tot dusverre had hij zich nog teleurgesteld gezien: niet de geringste gelegenheid had zich voorgedaan; zij had Donatien niet verlaten. Zou hij vergeefsche moeite gedaan hebben? Neen, bij zwoer bij zich zelven, dat hij haar zou spreken, het kostte wat het wilde. Hij bracht de dienstmeid aan het klappen en gelukte er in de kamer te kennen, die zij zou betrekken.

Welk een geluk! Die kamer kwam uit op den hof, zij had een klein balkon op drie meters afstand van den grond en vlak daar naast verhief zich een dicht gebladerde boom: vandaar kon men gemakkelijk zien wat er binnen voorviel.

Hij ging zich derhalve in den boom verschuilen, waaruit hij met een enkelen stap het balcon kon betreden.

Eindelijk verscheen Pauline en ging naar het venster, dat zij opende om een oogslag te werpen op het landschap, waarover de maan een helder licht uitgoot, want de hemel was opgeklaard en het was heerlijk weer geworden.

Aan het einde van den hof was Luigi San Marco op een bank gezeten, onder het rooken van een sigaar op den burggraaf wachtende, die beloofd had hem daar te komen opzoeken, zoodra hij zijne verloofde een goeden nacht gewenscht had.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken