Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XV.

De gelofte, welke Anna Pechel aan Hector Valenson gegeven had, van zoodra het haar mogelijk was eenige dagen op het kasteel van Touy te komen doorbrengen, week den verminkte geen minuut uit de gedachte. Aanvankelijk had het hem verheugd die goede vrouw, die aan zijne familie zoo verkleefde dienstmeid, weer te zien, die hem zoo vele herinneringen uit zijne kinder- en jongelingsjaren in het geheugen terugriep. Maar wat hem vooral levendig deed verlangen haar te zien weerkeeren, was dat hij er op rekende van haar stellige inlichtingen te zullen bekomen omtrent den zoogenaamden burggraaf de Monaville, die, naarmate hij beter in zijn verleden meende te zien, hem zoodanig bezighield dat hij nacht en dag peinsde over de straf, die hij hem, dank zij de medewerking van René Morlant, zou opleggen.

Hoe meer hij nadacht over den samenloop van omstandigheden, die de tante van Claude Pechel in zijn huis gevoerd hadden, des te meer zag hij daarin de leiding der Voorzienigheid, die, na hem een der slachtoffers van den eerloozen spion te hebben doen zijn, gewild had, dat hij het werktuig zijner gerechtigheid hier beneden zou worden.

Terwijl hij met die gedachten vervuld was, kwam er een telegram van den advocaat, hetwelk Jean Rotentout naar Brussel ontbood met de eenvoudige verklaring, omdat men hem daar noodig had. Het gemis van zijn getrouwen bediende deed den heer Valenson des te meer naar de tegenwoordigheid van Anna Pechel ten zijnent verlangen en Rotentout ontving in

[pagina 119]
[p. 119]

last een paar uren te Charleville stil te houden om haar aan te sporen ten spoedigste naar het kasteel te komen.

Men oordeele over de vergenoegdheid van den ongelukkigen verminkte, toen hij nog in den avond van dien zelfden dag de oude vrouw zag verschijnen, die, naar zij zeide, hem geen enkelen dag had willen laten wachten, dewijl hij haar de vriendschap en de eer aandeed haar zoo dringend uit te noodigen.

Den volgenden morgen stond de heer Valenson er op, dat zij met hem het ontbijt zou gebruiken en betuigde hij haar, dat het zijn oprechte wensch was, dat zij voortaan bij hem bleef wonen, om zijn huishouden te besturen, welk voorstel haar blijkbaar veel vreugde scheen te veroorzaken.

‘Hoe is het in 's Heeren naam mogelijk!’ riep zij de handen in elkander slaande uit. ‘O! het leven! het leven, dat is toch een aardig iets!..... Ik, die u opgepast heb, toen gij nog zeer klein waart, ik zal nu, op vier en zestig jarigen leeftijd, na twee mannen en met hen tal van verdrietelijkheden gehad te hebben, de eer hebben u..... u..... kom, ronduit gesproken, u te behandelen als waart gij een der kinderen, die de goede God mij niet geschonken heeft. Ach! wat gaat het toch wonderlijk toe in onze arme wereld..... Welnu! ziedaar, mijnheer, geen grooter geluk kan mij overkomen, dan dat wat gij mij door dit voorstel aandoet. Gij hebt mijne wenschen voorkomen.’

Deze welgemeende, naïeve woorden drongen door tot het hart van den verminkte, die moeite had zijne aaadoening te verbergen. Hij drukte Anna's hand met warmte terwijl hij zegde:

‘Het blijft dus bepaald, gij zijt hier voortaan ten uwent..... En ik twijfel er niet aan,’ voegde hij er bij, ‘of gij zult u met Jean goed verstaan.’

‘Zeer zeker, mijnheer; alleen met de vrouwen heb ik soms onaangenaamheden gehad in mijne verschillende diensten. Wat mijnheer Jean betreft, deze bevalt mij; ik heb hem onmiddelijk beoordeeld naar de voorkomendheid, die hij mij betoonde, toen ik den trein gemist heb; en men zal niet beweren, dat het niet welgemeend was van hem..... op mijn leeftijd.... dat moet bij hem uit een goed hart voortkomen.... Ik heb hem in mijne gevoelens dan ook nummer een gerangschikt en ik verzeker u, dat wij overeenstemmen zullen als twee fluiten.’

 

Nadat Hector Valenson eene wijl met Anna Pechel had zitten praten, was hij het spoedig met zich zelven eens welk middel hij zou aanvatten, om van haar oprechte en nauwkeurige inlichtingen te bekomen betreffende haar neef Claude Pechel.

Hij nam den schijn aan als was hij verlangend te vernemen wat er met haar gebeurd was sinds zij den dienst zijner ouders, ten gevolge van hun overlijden, verlaten had. Hij luisterde derhalve, met bewonderenswaardig geduld, maar de eindelooze bijzonderheden, waarin zij trad omtrent de lieden bij wie zij gediend had tot aan haar trouwdag en vooral omtrent den Engelschman, die haar bij zijn dood een legaat van tienduizend franken vermaakt had.

In dat lange relaas sprak zij slechts ter loops van hare beide mannen, en dit op den toon van een vrouw, aan wie dit punt niets aangenaams herinnert. Hector wachtte zich wel haar op die ledigte in haar verhaal opmerkzaam te maken, bij voorbaat overtuigd, dat hij er later niets bij verliezen zou.

Na het middagmaal, knoopte hij volgenderwijze weer een gesprek over dat onderwerp met haar aan:

‘Uwe woorden van heden morgen, Anna, treden mij weer voor den geest... Ja, het leven is wel wonderlijk en vol toevalligheden en als gij die Pechels te Sillery niet waart wezen bezoeken, zoudt gij thans niet hier zitten, zoo dicht bij hen, dat gij hun een bezoek kunt gaan brengen als gij wilt, zonder zeer lang uit te blijven..... Gij moogt hen zelfs uitnoodigen hier op Touy te komen, ik geef u daartoe gaarne verlof.’

‘Ik!’ riep de oude vrouw uit, terwijl zij driftig opstond en de handen op de heupen zette; ‘ik zou met dat volk omgaan! o! het lijkt er niet naar. Als ik onlangs bij hen geweest ben, dan was ik er wel toe gedwongen. Ik moest nog eenige geldelijke aangelegenheden met hen regelen betreffende de nalatenschap van mijn eersten man en zij hebben het mij daarbij zeer lastig gemaakt. Het is een slechte familie, mijnheer Hector, een slechte familie, over het algemeen.’

‘Maar ik hoop toch, dat degene, dien gij het eerst getrouwd hebt, daarop een uitzondering maakte.’

‘O neen! hij vereenigde in zijn persoon de zeven hoofdzonden en nog tal van anderen. Maar hij was koetsier en ik keukenmeid, en ziet gij, die koetsiers zijn geslepener dan de andere bedienden. Ik heb zes jaren met hem geleefd, die mij ongetwijfeld voor het vagevuur zullen bewaren, daar het is, of dat ik er in geweest ben. Eindelijk heeft hij mij als weduwe laten zitten, doodarm en met een kind ten mijnen laste.’

‘Zoo! hebt gij een kind gehad?’

‘Ja en neen.... ik zal het u eens uitleggen...’

XVI.

Anna Pechel dacht eenige oogenblikken na, nam een snuifke en ving aldus aan:

‘Christoffel, zoo heette degene, van wien de goede God zich gewaardigd heeft mij tijdig te bevrijden, Christoffel, zeg ik (wij bewoonden toen Montmédy) keerde op zekeren dag van Sillery terug, een kleinen, tienjarigen jongen medebrengende, een zoontje van zijn broeder, die kort te voren gestorven was na eerst zijne vrouw verloren te hebben: Christoffel leidde een slecht gedrag, had een slecht karakter maar een goed hart, gelijk men wel meer ziet. Hij had medelijden gekregen met den kleinen wees en daar hij mij keude, wist hij dat ik er nog meer medelijden mee zou gevoelen dan hij; hij stelde mij dus voor het ten onzen laste te nemen en ik aarzelde geen oogenblik om daarin te bewilligen, want Claude had zulk een lief gezichtje, zulke innemende manieren en zoo veel geest, dat men zich op het eerste gezicht aan hem hechtte. Hij had ook goed op school geleerd: hij schreef als een engel en las in welk boek ook even vlug als een pastoor de mis leest. Maar zie, weinige maanden na die aanneming sterft zijn oom en ik blijf met den jongen zitten.’

‘Het was voor u een groote troost dat gij dat kind hadt,’ viel Hector haar in de rede.

‘O! ik had in het geheel geen behoefte aan troost,’ hernam de weduwe; ‘maar toch moet ik zeggen, dat ik blijde was den kleine bij mij te hebben; ik had er mij sterk aan gehecht en hij hield ook veel van mij, dat moet ik erkennen. Maar hetzij hij omgang gekregen had met slechte kornuiten, of dat hij van nature zelf slecht was, hij veroorzaakte mij alras verdriet. Ik deed hem achtereenvolgens op verschillende ambachten zonder dat hij iets noemenswaardigs leerde, hoewel hij in staat was alles te leeren. Ik ging overdag uit werken, daar ik om den jongen in geen vasten dienst kon gaan. Ik woonde destijds te Nancy. Een mijner kennissen, keukenmeid op een kasteel in de nabuurschap, eenige dagen op reis moetende gaan voor het innen van een erfenis, verzocht mij haar zoolang te vervangen; zij keerde uiet terug, waarop mevrouw mij voorstelde om te blijven. Ik bewilligde hierin, te meer daar mijnheer de burggraaf mij zegde, dat hij Claude als groom zou nemen. Dat was zoo veel als zeggen dat hij hem nam om niets te doen; de kleine bracht dan ook het grootste deel van zijn tijd door met zijn neus in alle soorten van boeken te steken, en er waren er een aantal in dat kasteel! Hij leerde zoo vlug en maakte in alles zulke snelle vorderingen, dat hij het zeker zeer ver in de wereld zou gebracht hebben, indien hij zich goed gedragen had; maar op zekeren dag deelde mevrouw mij mede, dat men hem niet langer kon houden. Om mij geen verdriet aan te doen, gaf men mij redenen daarvoor op, die niet de wezenlijke waren, hetgeen ik later te weten kwam. Sinds dat oogenblik heb ik veel verdrietelijkheden om dien jongen gehad!... Maar dat verveelt u en ik ga van wat anders spreken.’

‘In het geheel niet, in het geheel niet,’ hernam Hector met levendigheid; ‘ik ben integendeel zeer verlangend om te vernemen wat er van hem geworden is.’

‘Welnu dan! daar stond hij op straat. Hij bleef er niet lang; hij was toen vijftien jaar en buitengewoon sterk en groot voor zijn leeftijd. Een drogist nam hem om zijne kruiden te stampen. Na verloop van zes maanden beweerde hij er evenveel van te kennen als zijn meester en zegde het ambacht vaarwel. Nu werd hij koffiehuisbediende. Een oude heer, wien hij elken namiddag zijn tas koffie bracht, vatte genegenheid voor hem op en nam hem, ziende dat hij bekwaamheden bezat, bij zich om zijne boeken bij te houden; het was een woekeraar, wiens rekeningen tamelijk ingewikkeld waren. Na diens dood leidde Claude een jaar lang een zeer losbandig leven, voorgevende dat de geldwolf hem op zijn sterfbed een groote som gelds geschonken had. Daarna werd hij in dienst genomen door een russischen prins, die hem meenam naar Sint Petersburg; en daar die prins veel reisde, bezocht hij met hem een aantal landen, Engeland, Italië, Duitschland, Spanje en nog vele andere. Toen ik hem weerzag, had ik moeite om hem te herkennen, men zou hem inderdaad voor een voornaam personnage aangezien hebben. Ik heb u heden morgen verteld, hoe ik van dienst op dienst, huishoudster geworden was bij een rijken Engelschman; bij Annecy zag ik Claude na een scheiding van verscheidene jaren terug. Hij was zonder betrekking; ik gaf hem geld. Toen ik mij metterwoon te Bacheru vestigde, kwam hij mij daar bezoeken en toonde zich zeer voorkomend; maar bij een later bezoek werd hij woedend toen hij mij gehuwd vond en zwoer mij nooit meer met zijn bezoek te vereeren. Na den dood echter van mijn man - die gelijk gij weet op zekeren avond op den openbaren weg vermoord werd - verscheen hij weer, bood mij zijne verontschuldigingen aan en kwam herhaaldelijk eenigen tijd bij mij doorbrengen maar altijd vroeg hij mij geld, altijd en altijd.... En op zekeren keer, het was de laatste maal, kwam hij met een zeer leelijken man, met een langen zwarten baard en een gezicht, dat men zonder zijn langen neus, voor dat van een moriaan zou aangezien hebben, zoo bruin was het. Zij bleven slechts korten tijd, maar hun komst was mij duur te staan gekomen. Ik schoot er vijf honderd franken bij in, want ik moet u bekennen dat Claude mij ten laatste vrees inboezemde; hij was somber, afgetrokken, opvliegend geworden; ik had er als een voorgevoel van, dat hij een zonderling leven leidde.....’

De oude vrouw hield op, een gevoel van diepe treurigheid scheen haar te overmeesteren.

‘Gij schijnt geheel ontroerd, Anna?’ sprak de verminkte deelnemend.

‘Dat is zeer natuurlijk, mijnheer Hector: ik had hem lief als was hij mijn eigen kind. O! hij wist iemand zoo goed te betooveren en voor zich in te nemen, dat verzeker ik u! Ik heb mij zelve dikwijls afgevraagd of het niet mijne schuld was, dat hij zoo van den goeden weg afgedwaald was; in den beginne was ik te toegevend voor hem geweest; toen hij geen ambacht wilde leeren, was het mijn plicht hem daartoe te dwingen; daarbij had ik hem niet op het kasteel moeten dulden, dat heeft hem voor altijd bedorven.’

‘En tegenwoordig? wat doet hij nu, waar is hij?’

‘Ik weet het niet,’ antwoordde Anna met gesmoorde stam. ‘Hij heeft zich niet meer voor mij durven vertoonen sinds....’

Zij voleindigde niet.

‘Sinds?....’ ondervroeg de heer Valenson.

‘Luister, mijnheer; ik zeg niet, dat ik u

[pagina 120]
[p. 120]

dat niet eens zal vertellen, maar voor het oogenblik ontbreekt mij daartoe de moed.... Ik heb reeds al te veel gepraat; dat alles maakt mij ziek, dat alles vergalt het geluk, dat ik smaak van u weder te zien.’

De verminkte begreep dat hij niet mocht aandringen; maar hij zegde tot haar, terwijl hij op een photographie-album wees, die op een schrijftafel lag.

‘Anna, wees zoo goed mij dien album eens aan te geven.’

Hij liet de oude vrouw een aantal portretten zien van vrijschutters, die onder zijne bevelen gediend hadden.

‘Beschouw die aangezichten eens goed; vindt gij er geen een onder die u bekend is?’

Na een vluchtige beschouwing schudde de weduwe Pechel ontkennend met het hoofd.

‘Hoe,’ sprak hij, haar het portret van Donatien de Monaville toonende, ‘komt u dit niet bekend voor?’

‘O ja! het lijkt iets op mijn neef; maar zoo weinig, zoo weinig, dat ik er eerst geen acht op geslagen heb.’

Hector Valenson deed het album toe en bleef een wijl met het hoofd in de beide handen zitten.



illustratie
een duister verleden. - Vertwijfeling.


‘Gij weet dat ik nooit van leegzitten gehouden heb, mijnheer Hector,’ hernam Anna, ‘ik gevoel grooten lust het huis eens in oogenschouw te gaan nemen. Staat gij mij toe, mij voor een half uur te verwijderen?’

‘Wel zeker! te meer daar ik nog eenige brieven te schrijven heb.’

Kort daarna trad een meid binnen en overhandigde den heer van het kasteel een brief. Deze droeg den poststempel van Brussel en Valenson erkende dadelijk uit het adres het schrift van Jean Rotentout.

Hector opende dien haastig en boog zich sterk voorover gelijk alle kortzichtigen doen.

Reeds bij de eerste regels ontroerde hij zoo geweldig dat hij als door een electrieken slag getroffen, met het hoofd voorover op de voor hem staande stoelen viel.

De ongelukkige bleef eenige oogenblikken als bewusteloos liggen. Eindelijk richtte hij zich echter weer op en gesteund op den stompen zijner beenen, hief hij de armen ten hemel, terwijl hij op een toon van de diepste vertwijfeling uitriep:

‘Mijn God, mijn God!..... dit is de hardste slag dien Gij mij kondet toebrengen!.....

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken