Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 167]
[p. 167]

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

Derde gedeelte.
I.

Omstreeks veertien dagen zijn verloopen sinds Pauline kennis genomen heeft van al de bijzonderheden, welke voorafgaan en wij vinden haar, met hare peettante, mevrouw Martinpré, bij mevrouw de Trénoy, in de kamer van René Morlant, die op zijne legerstee ligt, terwijl een jong fransch militair aan zijne zijde zit.

Welke omstandigheden kunnen die zonderlinge verhouding in het leven geroepen hebben? Wij gaan ze meedeelen.

 

De gewaarwordingen, welke onze lezers ondervonden zullen hebben bij het doorlezen van de door ons meegedeelde brieven, zullen hun genoegzaam doen begrijpen, van welken aard de gevoelens moesten zijn, welke Pauline Desherbiers bij de lezing daarvan bestormden.

Gelijk wij gezegd hebben dompelden die ontzettende bladzijden, welke zij met brandende haast doorliep, haar aanvankelijk in een doffe wezenloosheid en het duurde eenigen tijd alvorens zij zich rekenschap kon geven van de wezenlijkheid.

Na de vreesselijkste hartsbeklemmingen, na de hevigste zedelijke schokken, ontstond er in haren geest als een diepe duisternis; daarop klaarde die duisternis op, en zij verklaarde zich van lieverlede elke omstandigheid, welke zij de kracht had te wegen en uiteen te zetten, nu eens ter prooi aan een vreeselijke twijfeling, dan weder verlicht door de smartelijkste zekerheid.....

Was de man, aan wien zij onafscheidelijk haar lot verbonden had, een dief, een afschuwelijke moordenaar, of wel was hij de ware Donation de Monaville, die om ondoorgrondelijke maar mogelijke redenen besloten kon hebben gedurende eenigen tijd geen teeken van leven te geven, - hetgeen het huwelijk van zijne verloofde, de marchese Giulia Pazzaro, met den markies G. de B. en het stilzwijgen door dezen voortaan omtrent hem in zijne briefwisseling in acht genomen, kon verklaren.

Men begrijpt met welk eene gretigheid zij zich aanvankelijk aan deze laatste veronderstelling vastklampte; maar deze hield geen stand tegenover het nadenken, tegenover het onderzoek en de uiteenzetting der feiten en vooral tegenover de verwarring, welke haar echtgenoot aan den dag had gelegd bij het vernemen dat zij die Drie jaren op Sicilië, waarin zijn naam voorkwam, in handen had gehad.....

De nacht ging voor de ongelukkige jonge vrouw voorbij onder de verschrikkelijkste folteringen des geestes en de volgende dag vond haar ter prooi aan eene hevige koorts, welke nog vermeerderde door het zien van Donatien, die 's morgens tegen elf uren thuis kwam van eene reis, welke hij naar Bergen had moeten doen.

Aan de uitwerking, welke zijne verschijning in zulk een oogenblik op haar moest maken, paarde zich nog een gevoel van onbeschrijflijken angst.

In hare verwarring had zij er namelijk den vorigen dag niet aan gedacht het boek te verbergen, hetwelk, in alle gevallen, voor altijd haar geluk moest vernietigen. Het lag voor de hand op het tafeltje, waarop zij het neergelegd had. Gelukkig stond het meubelstuk in een tamelijk donkeren hoek van het vertrek.

‘Ik voel mij eenigszins ongesteld,’ sprak zij met een gesmoorde stem en zenuwachtig bevende; ‘ik bid u, ga mijne peettante verzoeken onverwijld bij mij te komen.’

‘Inderdaad, lieve, gij ziet er zeer bleek en ontdaan uit,’ sprak de echtgenoot koel en haar met een onderzoekenden blik aanziende.

‘Donatien, ik verzoek het u nogmaals, ga terstond aan mevrouw Martinpré zeggen, dat ik verlang haar bij mij te zien.’

De heer de Monaville haastte zich heen te gaan en nauwelijks had hij den dorpel overschreden of Pauline stond op, vatte het bedoelde boek en verborg het onder een stapel linnengoed in eene kas.

Bijna op hetzelfde oogenblik verscheen de burggraaf weer, gevolgd door mevrouw Martinpré.

‘Wat is er, wat deert u, mijn kind?’vroêg de peettante.

‘Och, het heeft niet veel te beteekenen,’ antwoordde de jonge vrouw langzaam; ‘ik heb mij den ganschen nacht onwel gevoeld en nu zou ik gaarne eenige druppels van die tinctuur nemen, welke gij bezit en waarvan gij mij zoo dikwijls de goede uitwerking genoemd hebt.’

‘O! is het anders niet?’ sprak Donatien; ‘gij hebt mij een oogenblik ongerust gemaakt, mijne lieve.’ Hierop zijn horloge uithalende, liet hij er op volgen: ‘Des te beter, des te beter, want ik ben verplicht mij oogenblikkelijk weer te verwijderen. San Marco wacht mij op straat... wij hebben een dringende boodschap te verrichten, ik zal zoo spoedig mogelijk terugkeeren.’

Hij drukte een kus op het voorhoofd zijner vrouw en ging heen met de woorden:

‘Tot weerziens, mijn engel.’ En zich tot mevrouw Martinpré wendende: ‘Gij zult haar goed oppassen, niet waar?’

‘Wees gerust,’ antwoordde de oude dame; ‘gij weet dat ik haar liefheb als ware zij mijn kind.’

Bij een nader onderzoek van den toestand van haar petekind bleek het aan mevrouw Martinpré, dat deze ernstiger was, dan zij voorgaf en zij raadde haar aan naar bed te gaan.

In den namiddag namen de koorts verschijnselen in hevigheid toe en toen Donatien thuis kwam, vond hij den dokter aan de legerstede zijner vrouw. Hij vernam dat zich een zeer ernstige hersenkoorts bij haar geopenbaard had en de grootste rust voor haar een strenge vereischte was. Deze toestand hield verscheidene dagen aan en het kostte mevrouw Martinpré een aanhoudenden, waarlijk heldhaftigen strijd, om Donatien en de grootouders uit de kamer der zieke te weren onder voorwendsel dat hunne tegenwoordigheid hare ziekte moest verergeren.

De eigenlijke aanleiding van deze handelwijze was echter dat reeds in den eersten nacht, dien zij bij de rampzalige Pauline had doorgebracht, deze, ter prooi aan eene hevige ijlhoofdigheid, zekere woorden gesproken had, waarin, ondanks hunne duisterheid, het gemakkelijk viel eene schemering van waarheid te erkennen, waaruit men kon opmaken, dat zij eene verpletterende openbaring betreffende haren echtgenoot moest ontvangen hebben.

De woorden: ‘het boek! Sicilië! Syracuse! Anapo!’ kwamen vooral dikwijls terug.

Eindelijk overeind gaande zitten, wees zij met verwilderde oogen op de kas, waarin zij het werk van den markies G. de B. verborgen had.

‘Daar ligt het, daar...’ sprak zij. ‘Ik ga het halen, ik wil het nogmaals lezen...’

‘Blijf stil liggen, mijn kind,’ zeide mevrouw Martinpré naar de kas gaande, waarin zij begon te zoeken.

‘Is het dat?’ vroeg zij.

Bij het zien van het boek gaf Pauline een gil, sloot de oogen en maakte een afwerend gebaar, terwijl zij uitriep:

‘Neen, neen!... Er kleeft bloed aan... bloed!...’

Zij viel roerloos achterover; kort na die hevige crisis verzonk zij in een gerusten slaap.

II.

De oude dame had terstond begrepen, dat dit boek niet vreemd was aan de plotselinge en onverklaarbare ziekte, welke haar petekind aangetast had. Terwijl deze sliep, bladerde zij het derhalve door en viel op de bladzijden welke wij kennen... Naarmate die bladzijden zich voor hare oogen ontvouwden, beefde zij over al hare leden en perelde een koud zweet op haar voorhoofd.

Ook zij begreep alles! Zij begreep het zelfs beter dan de vrouw van hem, die voor haar niemand anders was dan Léon Durocher, pronkende met de naam van zijn slachtoffer, terwijl San Marco die Italiaan meest zijn, wiens onheilspellend gelaat zich naast dat van zijn medeplichtige vertoond had.

Na het boek, hetwelk hare gedachte in zulk eenen vreeselijken afgrond deed staren, weer op dezelfde plaats verborgen te hebben, verzonk zij in diepe, wreede overpeinzingen.

Wij moeten niet vergeten hier te bemerken dat mevrouw Martinpré, die gelijk wij weten er trotsch op was, een vader gehad te hebben, die te Waterloo gesneuveld was, niet alleen een vastberaden vrouw was, maar haar leven vruchtbaar was geweest aan wederwaardigheden, die haar geestkracht ongemeen gescherpt hadden. Zij omvatte met een enkelen blik den moeilijken toestand, waarin haar petekind door dit huwelijk en door deze onverwachte en ontzettende openbaring geplaatst werd en zij nam zich vastelijk voor, haar, het kostte wat het wilde, daaruit zoo spoedig mogelijk te verlossen.

Den volgenden morgen kwam mevrouw de Trénoy, verwonderd Pauline niet weer bij zich gezien te hebben, haar een bezoek brengen. Zij werd ontvangen door mevrouw Martinpré, die haar van de ziekte van mevrouw de Monaville onderrichtte en tevens van het verbod van den dokter om iemand vreemds bij haar toe te laten.

Al pratende verhaalde Cèlestine de Trénoy het droevig ongeval, kort te voren, te midden der bouwvallen van een oud kasteel, aan een harer huurders overkomen, en dat deze den vorigen dag weer bij haar in huis teruggebracht was, in een staat zoo bevredigend mogelijk, na het doodsgevaar, waarin hij verkeerd had.

Zij noemde daarbij den naam van René Morlant.

Bij het hooren van dien naam zag mevrouw Martinpré verbaasd op.

‘René Morlant,’ zegde zij; ‘dat zou toevallig wezen... ik heb te Parijs een advokaat van dien naam van zeer nabij gekend.’

‘Welnu, dan is het dezelfde,’ antwoordde mevrouw de Trénoy, ‘want hij is advokaat en heeft lang te Parijs gewoond.’

‘Mijn hemel! is het mogelijk? Laat zien: Eene lange gestalte, niet waar? Een verstandig en voornaam voorkomen, een waarlijk betooverende stem?’

‘Zoo is het, juist!’

‘Och, dat is toch waarlijk buitengewoon. Hij te Brussel, bij u inwonende... Maar wat hebt gij mij daar verteld van een treurig ongeval, een ernstige kwetsuur?... Kom! deel mij spoedig het gebeurde mee.’

Mevrouw de Trénoy verhaalde al de bijzonderheden van de moordpoging op den persoon van den franschen advokaat gepleegd. Zij voegde er bij, dat men aanvankelijk op de verklaring van een jongen nog onervaren discipel van Esculaap de wonde doodelijk gedacht had en men derhalve voorzichtigheidshalve het slachtoffer gedurende een paar dagen op de plaats van den aanslag had verpleegd; maar dat een nauwkeuriger onderzoek van de toegebrachte, wonde die noodlottige vrees had doen verdwijnen en dat de heer Morlant, met de grootste omzichtigheid naar zijn kamer vervoerd, aan de beterhand was.

‘O! wat ben ik verheugd die tijding te ver

[pagina 168]
[p. 168]

nemen!’ riep mevrouw Martinpré uit; ‘maar wat is toch de drijfveer van de misdaad geweest? Kent men den dader?’

‘De justicie onderzoekt de zaak; maar tot dusverre heeft er nog geen enkele aanhouding plaats gehad. Dat is alles wat ik er van weet.’

‘Denkt gij dat de heer Morlant spoedig in staat zal zijn mij te ontvangen?’

‘Daaromtrent kan ik u niets bepaalds zeggen. Mag ik hem ons onderhoud overbrengen?’

‘Wel zeker, en ik ben overtuigd, dat het hem genoegen zal doen te vernemen dat ik in Brussel ben... Hij had eene tante, wier boezemvriendin ik was, en ik heb hem eene groote zaak bezorgd, die hem de gelegenheid verschaft heeft, voor het hof van assisen van het departement der Seine te schitteren.’

‘Welnu,’ hernam Célestine opstaande, ‘ik ga onverwijld over u spreken en morgen kom ik terug, met de hoop die dierbare Pauline te kunnen omhelzen. Dus boezemt haar toestand volstrekt geen ongerustheid meer in?’

‘Als zij zich goed in acht neemt, zal zij spoedig weer aan de beterhand zijn.’

 

Thuis komende was de eerste zorg van mevrouw de Trénoy zich naar de kamer van den gekwetste te begeven, om hem het onderhoud mee te deelen, dat zij met mevrouw Martinpré gehad had. Die naam maakte een zichtbaren in druk op René Morlant, maar het was onmogelijk den aard van dien indruk te bepalen.

‘Ja, ja,’ morde hij, ‘ik kende die dame, ik kende haar zeer goed... Hoe! is zij de peettante van Pauline Desherbiers! Is zij gelogeerd bij de grootouders van deze!..’

Hij zweeg en scheen in zich zelven verdiept.

‘Die dame is zeer verlangend u te spreken,’ hernam Celestine; ‘zij schijnt zelfs veel haast te hebben....’



illustratie
een duister verleden. - De samenkomst.


‘Ook ik zal blijde zijn met haar te kunnen spreken; ongelukkig is zij ongemeen rap met de tong en ik vrees... Maar gij zult wel zorg dragen, haar de noodige omzichtigheid aan te bevelen. Gij spreekt haar morgen, hebt gij mij gezegd: wees in dit geval zoo goed haar te zeggen, dat ik haar waarschijnlijk overmorgen zal kunnen ontvangen. A propos, nog altijd geen tijding van dien Engelschman, die de kamer hier tegenover gehuurd heeft en zoo plotseling verdwenen is, zonder u te verwittigen?’

‘Neen, en dat maakt mij ongerust, te meer omdat hij zijne koffers niet laat afhalen... Want, voor het overige, de maand is betaald.’

De gekwetste glimlachte veelbeteekenend en zijne lippen prevelden een naam, dien mevrouw de Trénoy niet verstond.

‘Welnu,’ sprak hij, ‘ik kan u meedeelen, zonder vrees van mij te bedriegen, dat gij uw voortvluchtigen huurder niet terug zult zien.’

Op den vastgestelden dag kwam mevrouw Martinpré René bezoeken. Daags darrna bracht zij hem andermaal een bezoek en thans liep het gesprek uitsluitend over Pauline en Donatien de Monaville. De oude dame vertrouwde den advocaat toe, dat haar petekind bijna gestorven was, tengevolge der lezing van een boek, getiteld: Drie jaren op Sicilië, waarvan ook zij inzage genomen had...

En zij besloot met deze, snikkend door haar uitgebrachte woorden:

‘Het arme schepsel weet dus alles... en ge begrijpt hoe verschrikkelijk haar toestand moet worden... In deze weergalooze omstandigheid heb ik dan ook op u gerekend, mijnheer den advokaat.’

‘En gij hebt geen ongelijk gehad, mevrouw,’ antwoordde René Morlant op ernstigen en ontroerden toon. ‘Indien God mij het leven laat, zal er gerechtigheid geschieden... maar gij begrijpt dat wij met de uiterste voorzichtigheid te werk moeten gaan.’. . . . . . . . . . .

 

Eenige dagen daarna had tusschen René Morlant, Pauline en hare peettante de samenkomst plaats, welke onze gravure voorstelt, en waarin wij een nieuw personnage zien optreden, een voormalig vrijschutter en kameraad van Donation door Hector Valencon naar Brussel gezonden.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken