Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De pastoor van San Martino.
Uit het dagboek van een Oostenrijksch officier.
(Vervolg.)

IV.
Het verraad.

Bij den tuinmuur bleef Rosa met luid kloppend hart staan. Weldra kwam uit een poortje, dat door den hofmuur in het vrije veld voerde, eene gestalte te voorschijn.

‘Wie is daar?’ vroeg Rosa.

‘Zijt gij het, sennorita?’ was het antwoord en eene jonge indiaansche trad naderbij. Het was Fadala's vrouw.

‘Sennorita, het kamerke is gereed; de sennor kan daar wonen en de jager neemt de twee soldaten bij zich,’ zegde de vrouw.

En zoo geschiedde het ook. Een Creool die de plaats van boschwachter bekleedde, nam de twee uhlanen over en voerde hen met zich in het duistere bosch.

Lamier bekwam een klein kamerke in een afgelegen paviljoen als verblijfplaats. Een wederkeerig: Bueno noche! (goede nacht) - en Rosa en de indiaansche gingen naar huis.

De maan verlichtte met haar bleek schijnsel den uitgestrekten hof. Eene stilte des grafs heerschte alom. Maar aan gene zijde van het paviljoen in den hof verhief zich nu eene gestalte en morde honend lachend:

‘Aha, juffrouw Rosa heeft dus dergelijke avonturen bij de hand. Daarom werden Fadala en zijne vrouw door haar in bescherming genomen! Wacht, Sennorita, gij zult het in 't vervolg wel laten hulp voor de zwarten te gaan halen, als ik dat indiaansche vee afstraf; mijne wraak gaat langzaam, maar zij treft zeker.....’

Er was eene week verloopen. Lamier leefde stil in zijne schuilplaats, welke hem oneindig lief en dierbaar geworden was. Rosa bracht hem driemaal daags levensmiddelen en tusschen de beschermster en haren beschermeling ontstond een eigenaardige betrekking. Rosa was tegenover hem niet de voorname mexikaansche dame, de rijke plantersdochter, zij was slechts de beschermster van een jonkman, wiens leven aan een draad hing. Hare terughoudendheid verdween allenskens om plaats te maken voor een teerder gevoel.

En Lamier?

Hij dankte haar zijn leven; met welke offers, met welke listen was het haar toch mogelijk voor zijn onderhoud te zorgen! Was het wonder dat de beide jongelieden de innigste genegenheid voor elkander opvatten?

Op zekeren avond zaten Rosa en Lamier bij elkander in het gezellig kamerke, beraadslagende en plannen makende, toen plotseling de deur opengerukt werd en Fadala's vrouw, over al bare leden bevende, binnenvloog.

‘Sennorita! gij moet terstond bij uw vader komen, een afdeeling republikeinen is op de plantage verschenen, om ingekwartierd te worden; het geheele voorplein wemelt van roodrokken. Spoed u, spoed u! Kom!’ riep de beangstigde indiaansche en trok het ontstelde meisje uit het vertrek.

Peinzende en somber zat Lamier voor zich uit te staren. In de verte klonken de horens der republikeinen, zijne vijanden, zijne vervolgers. Duizenden gedachten doorkruisten zijn hoofd. Zou hij vluchten of blijven? Werd hij op de plantage ontdekt, dan sleepte hij ook zijne beschermster in het verderf mee. Hij kwam derhalve tot het besluit om na middernacht te vluchten en wierp zich intusschen op zijne legerstede om nog wat te rusten. Wie heeft nog nooit in zijn leven des nachts in dien onzekeren toestand tusschen droomen en waken verkeerd, waarin men te vergeefs pogingen doet om de banden van den slaap te verbreken en tot klaar bewustzijn te komen. In dezen toestand verkeerde Lamier, toen de deur zachtkens geopend werd en de opziener met een dievenlantaarn in de hand binnensloop. Het kletteren van sabels, het stampen van geweerkolven werd hoorbaar en eer nog Lamier tot volle bezinning gekomen was, stond hij geboeid tusschen een patrouille der roodrokken.

Intusschen ging het in de eetzaal van den planter luidruchtig en levendig toe. Aan de met verblindend wit linnen gedekte tafel zaten een tiental officieren en de dokter der ingekwartierde troepen. Zij aten van zilveren tellooren, en buitenlandsche wijnen fonkelden in kristallen glazen tusschen de kostbaarste porceleinen vazen met bloemen.

Don Ortega en zijne dochter namen volgens het daar heerschende gebruik de honneurs waar. Daar Rosa's moeder reeds sinds vele jaren op het kerkhof rustte, vervulde Rosa de taak van de vrouw des huizes. Zij gedroeg zich met eene waardigheid en gepastheid, even ver verwijderd van steedsche stijfheid als van landelijke onbeholpenheid; in haar gansche voorkomen lag een bedaardheid, eene zekerheid, welke zelfs den ruwen soldaten ontzag afdwong. Rosa schonk juist den gasten wijn in, toen zich zware voetstappen deden hooren. Een ordonnans trad de zaal binnen en met afgemeten stappen den overste naderende, bleef hij voor dezen staan, salueerde en maakte zijn rapport: ‘lk moet u melden, overste, dat terwijl wij de omgeving van het huis doorzochten, gelijk wij overal gewoon zijn te doen, waar u uw intrek neemt, wij een zeer gewichtige ontdekking deden. De opziener van deze plantage maakte ons opmerkzaam op een klein pavilloen; daar vonden wij den keizerlijken officier verborgen, dien wij voor ongeveer acht dagen bij de verrassing van San Martino vervolgden.’

Twee soldaten traden nu binnen, met Lamier geboeid in hun midden.

Bij zijn aanblik gaf Rosa een gil en liet de wijnflesch vallen, zoodat deze in stukken sprong en de wijn den vloer verfde.

De overste sprong op - zijn aangezicht was donkerrood van toorn.

‘Overal vind ik dus verraad! zelfs bij u, don Pedro Ortega! Ook gij verborgt het vreemde gespuis. Welaan! ik zal een afschrikwekkend voorbeeld stellen!’

[pagina 275]
[p. 275]

Daar stormde uit de schaduw van de deur een bleeke, wanhopige Indiaan te voorschijn; net was Fadala.

‘Kolonel!’ riep hij, ‘ik alleen ben schuldig, ik alleen, mij moet gij hangen, mij moet gij geeselen - ik heb den jonkman hier gebracht en verborgen, niemand anders is daarvan schuld als Fadala alleen!’

Nu trad de planter nader met de woorden:

‘Zoo zal de toedracht der zaak ook wel wezen, vriend kolonel! - lk weet van niets; laat den gevangene met den roodhuid hangen - en de zaak is uit.’

‘Vader,’ riep Rosa, uit hare verbijstering ontwakende, ‘als de gevangene sterft, - vermoordt men ook uwe dochter!’

Sprakeloos van ontsteltenis staarde de planter zijne dochter een wijl aan.

‘Wat hoor ik?’ morde hij eindelijk.

‘Ja, vader, ik bemin Lamier - het is de broeder van onzen pastoor - en ik heb hem trouw gezworen tot in den dood.’

Don Pedro zweeg, maar inzijn binnenste vlijmde een diepe smart, hem dreigde het zwaarste ongeluk dat hem treffen kon: zijne dochter, zijn trots, zijne vreugde te verliezen.

De overste zegde kortaf: ‘Dat is een volledig complot. De dochter des huizes - een broeder van den geestelijke - bijgevolg ook hij - de Indianen! Bravo! - kapitein, de hoofdofficieren zullen morgen ten tien ure krijgsraad houden; het meisje, don Pedro Ortega, de gevangene en de Indiaan zullen afzonderlijk bewaakt worden; een luitenent en twintig man zullen morgen vroegtijdig opzitten om pater Johannes hier te halen.’

Zoo eindigde de tafel. Eenige kamers werden ontsloten, de betreffende personen er in geplaatst en een wacht voor de deur gesteld. Een der gevangenen was echter spoorloos verdwenen, namelijk de Indiaan Fadala. Ondanks alle terstond in het werk gestelde onderzoekingen van elken hoek en elke plek met brandende fakkels was en bleef Fadala verdwenen.

Den volgenden morgen meldde een luitenant den overste, dat pater Johannes niet te vinden was en ongeveer honderd Indianen dien nacht de plantage verlaten hadden, om te San Martino maïs te halen. Intusschen bleek weldra, dat niemand tot het halen der maïs last gegeven had en de Indianen evenmin in San Martino verschenen waren.

De overste schuimde van woede. Hij liet - het was nog pas zes uur in den morgen - Lamier, Rosa en haar vader voor zich verschijnen.

‘Gij zijt vroeger officier onder Santa Anna geweest?’ vroeg hij Lamier.

‘Ja, sennor.’

‘Hoe kondet gij uw degen onteeren en de zijde van den zoogenaamden keizer kiezen?’

‘Of ik mijn degen onteerd heb, overste, is juist de vraag. Ik ben een geboren Franschman, maar ik heb Mexico lief. Alleen een man als Maximiliaan kon dit land gelukkig maken, dat wil zeggen, een volk, aan hetwelk het bandietenleven tot een tweede natuur geworden is, weer aan orde en arbeid gewennen, de wegen van roovers zuiveren, de justicie haar heilig karakter teruggeven, de zoo lang reeds elkander bestrijdende partijen verzoenen en tot welzijn van het algemeen vereenigen, kortom, het lot in handen nemen van een volk, dat door veertigjarigen burgeroorlog alle veerkracht van het staatsleven, alle bezadigdheid, alle gevoel van plicht en eer verloren heeft. Die het derhalve met Mexico goed meent, voere den degen tegen de vijanden van dien edelen man, die zich deze verheven taak ten doel gesteld heeft; wie echter den degen tegen hem zelven voert, die is in mijne oogen een verrader van Mexico!’

‘Zoo, zoo!’ spotte de overste, ‘menkan wel zien dat mijnheer de broeder van een paap is. Voert de gevangenen weg; te tien uur krijgsraad, te elf uur doodgeschoten!’

Met een angstkreet wierp zich Rosa voor den overste op de knieën, doch Lamier richtte haar haastig op en klemde haar aan zijne borst.

‘Niet aldus!’ zegde hij met waardigheid, ‘mijne verloofde mag niet bedelen voor de uitzuigers en verdrukkers van haar vaderland.’

Hij drukte een kus op Rosa's wangen en volgde zijne bewakers naar zijn kamer.

‘Spaar hem!’ smeekte Rosa, ‘bij alles wat u heilig is, heer overste! Neem alle schatten der plantage, neem mijne brillanten. Vraag slechts!’

De overste wendde zich met vonkelende oogen tot haar:

‘Sennorita,’ zegde hij, ‘gij smeekt om het leven van uw geliefde? Wie heeft u toch gezegd dat gij daartoe recht hebt? Over drie uren zal ik u misschien even zoo goed laten doodschieten als hem. Gij waart hem behulpzaam en wat de schatten betreft,’ liet hij er met een duivelachtigen lach op volgen, ‘die vervallen toch aan de republiek! Gij zijt van de misdaad overtuigd - de wet kent geen erbarming.’

‘Eerlooze beul!’ riep don Pedro Ortega, ‘zoudt gij mijne eenige dochter kunnen vermoorden? Slechts over mijn lijk zult gij haar genaken!’ Daarbij drukte hij zijne dochter aan zijn hart.

‘Bah!’ spotlachte de overste, ‘als de krijgsraad naar plicht vonnis velt, hebt gij gewis heden avond geen dochter meer; het zal voor onze vrouwen, dochters en zusters een waarschuwing zijn om dat vreemde gespuis niet te verbergen.’

 

De stad Martino lag, gelijk wij reeds vroeger gezegd hebben, op nog geen uur afstands van de plantage.

‘Don Pedro Ortega is gevangen genomen; zijne dochter, sennorita Rosa, en de broeder van onzen pastoor worden heden op het plein der hacienda doodgeschoten!’

Dit vreeselijke nieuws doorliep in alle vroegte de stad, de dienstmeiden brachten het thuis van de bron en uit de winkels; verschrikt sprongen de bewoners uit hunne bedden. En toen de executie-troepen uitrukten; zagen zij met verwondering de geheele bevolking der anders zoo stille stad in de straten of voor de vensters.

Op het voorplein der hacienda (landhuis) van don Pedro was een zandhoop opgeworpen. Een honderdtal ruiters dekten van afstand tot afstand de zijden van het plein en hielden de aandringende toeschouwers in bedwang. Ook de compagnie infanterie was opgemarcheerd en laadde ernstig en koud de geweren.

De officieren gingen op en neer, druk met elkander sprekende, terwijl de oppassers hunne paarden vasthielden. Het was namelijk gebruik krijgsraad in de open lucht te houden en dadelijk daarop de executie te laten volgen.

Rosa kleedde zich in stille smart met een zwart atlas zijden kleed, hing een diamanten kruiske om haren hals, sneed weemoedig eenige mirtentakken af en vlocht zich daaruit een krans om het haar. Zoo wilde zij als een bruid des doods voor den krijgsraad verschijnen.

Don Pedro Ortega echter liep woedend in zijn vertrek op en neer en vloekte de hardvochtigheid der menschen. Al de tranen der mishandelde Indianen vielen hem thans als gloeiende druppels op het hart.

‘Ja,’ riep hij in de overmaat zijner smart uit, ‘dat is de straf Gods voor mijn steenen hart.’ Toen zonk hij op de knieën en bad: ‘Heer, ik verdien uw straffende gerechtigheid, ik verdien ze - doch verhoor mijn smeeken, red mijn kind, ik wil een ander, een godvreezend mensch worden!’

Alleen Lamier zat, met het hoofd op de handen geleund, zonder zich te verroeren. De gedachte, dat Rosa om zijnentwille sterven zou, maakte hem voor alles stomp en ongevoelig.

 

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken