Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De dames in de XVIIe eeuw.

De XVIIe eeuw had, onder alle opzichten, veel eigenaardigs. Wij deden de zeden van dien tijd kennen in onze verhalen Oranje in de Kempen en in Anne Dieu-le-Veut, die zekere deskundigen als voortreffelijke studiën van dien tijd hebben willen beschouwen.

Men vormt zich over het algemeen een verkeerd denkbeeld van de zeden dezer dagen; er was daarin eene verfijning op te merken, zelfs eene verwijfdheid, die voor de gewoonten van onzen tijd niet moet onderdoen. De genietingen waren talrijk en vele dezer waren met de vreemde overheersching naar herwaarts overgewaaid.

Die uitheemsche gebruiken waren echter niet anders dan vernis, dat met den tijd wegsleet en verdween. Zoo waren in de XVIIe eeuw de serenades met ‘snarenspel’ onder de vensters van onze vrouwen, zeer in gebruik, hetgeen zonder twijfel eene overplanting was van zuiderlijke gewoonten, ofschoon ons klimaat dikwijls weinig geschikt is, om op den hoek der straat zijne liefdezuchten te ontboezemen.

Verbeeld u dat zoo een minnaar, in den winter met verkleumde vingers en een rood-blauwen neus, onder het venster stond te neuriën en te tokkelen! In de warme zomermaanden kon dit echter gaan; in de eerstgenoemde maanden zou van die liefhebberij alleen eene geestige karikatuur kunnen gemaakt worden.

Het laat slapen van eene dame naar de mode, was in de XVIIe eeuw zoowel als nu, in voege, ‘Ick sliep tot thienen toe’ staat er geschreven, en het was eerst dan dat de ‘maert’ met zachte schreden het ledekant harer meesteresse naderde, om haar ‘soetjens’ uit den slaap te wekken, haar te kleeden en de schikking van haar kapsel te beginnen, dat blijkbaar een eindeloos werk was.

De toilette-tafel van soortgelijke dame was rijkelijk voorzien van allerhande reukwerken, zoo vaste als vloeiende, van poeiers en verven, van alle voorwerpen om de onmisbare ‘moesjes’ te maken, allen dienstig om de schoonheid te verhoogen of deze te doen ontstaan daar waar zij ten eenemale afwezig was. Men ziet, de dames in de XVIIe eeuw gaven aan de onze, onder dit opzicht, niets toe en waren even verzot op fransche grillen, fratsen en krullen als die van onzen tijd.

De voormiddag ging in het verkwisten aan de toilette voorbij en er bleef des zondags, zoo min als nu, weinig tijd over om ter Mis te gaan. De ‘kwartjes-Mis’ zoo als men nu nog de laatste mis noemt, die omtrent 12 ure 's middags gelezen werd, bestond ook destijds, en men noemde haar, zegt pater Poirters, ‘de Misse van de slapers, de Misse van de gapers.’

Evenals nu nog in Antwerpen werd deze godsdienstoefening bij gewoond door een wereldsch, coquet en dikwijls lichtzinnig publiek, dat meer komt om te zien en gezien te worden dan om te bidden. Daar, zegt dezelfde geestige zedenbeschrijver, daar zag men ‘wie ginck in wit sattijn, in pan, oft swert fluweel.’

Waar dergelijke wereldsche bevolking te samen liep, konden natuurlijk de galanten niet ontbreken. De cavaliers in hunne kleurige frakken, met hunne bestrikte schouders en schoenen, en hunne gepluimde hoeden, waren aanwezig. De onmisbare degen schitterde aan de zijde en de uitdaging tintelde niet zelden moedwillig in de oogen.

Het blijkt wel dat die Misse in alles eene werelsche bijeenkomst was, die zelfs niet zelden door het half geschoren schoothondje werd bijgewoond. ‘Honden uyt Gods Tempel’ leest men nog op sommige onzer kerken, een bewijs dat dit misbruik eene groote uitbreiding had genomen en de beambte, die nu in een met zilver bezetten frak en met een tamboermajoor-

[pagina 276]
[p. 276]

stok in de hand, in onze kerken rondwandelt en fatsoenlijk suisse genoemd wordt, heette men toen ‘hondenslager.’

De verandering is echter zeer juist, ten minste in zeker opzicht; de honden zijn uit onze kerken verdwenen; de kerkbeambte zou echter niet suisse, maar ‘menschenslager’ moeten genoemd worden, aangezien de misplaatste honden soms door misplaatste menschen vervangen zijn. Wij zijn dus, onder dit oogpunt, niet in beschaving vooruitgegaan.



illustratie
de wegwijzer, naar j.a. walker.


De eerbied voor de heilige plaats werd in de XVIIe eeuw door de saletjonkers niet altijd in het oog gehouden. Had men tijdens de godsdienstoefening zijne oogen ‘den kost gegeven’, dan vergaten de monsieurkens meer dan eens, dat zij in eene kerk waren. Onder het uitgaan ving het groeten en saluades-maken aan, tot dat men zich aan het wijwatersvat verdrong, waar een wedstrijd aanving, wie der Schoonen het wijwater op den vingertop zou aanbieden.

Buiten op de trappen der kerken ging het er nog veel erger toe. Wie zou deze of gene dame begeleiden? Wie als een nederige paadje het kerkboek dragen? Op dat oogenblik rees er niet zelden ‘groot verschil wie ons son t'huys gheleyden’. Die twist liep niet zelden zoo hoog, dat op staanden voet den degen getrokken werd en er bloed vloeide.

Het tweegevecht was zeer in voege, hetgeen nogmaals eene overplanting was, die gelukkig voor het Vlaamsch gezond verstand weer geweken en tot den onzin bij het volk vervallen is. ‘Alsser twee tegen malkanderen staen in Duel, ende dat den eenen een stocade acht oft thien op syn bloote borst ontfanght sonder gequetst

[pagina 277]
[p. 277]

te worden, dan sluytmen dat sulck een hoogen Namen over sich moet dragen.’ Zoo dat men ziet dat men er trotsch op was herhaalde malen den degen getrokken te hebben zonder gekwetst te zijn; of hij die eene zware verwonding onderstond er even fier op was, staat te betwijfelen.



illustratie
weggejaagd, naar e. godding.


De vrouwen naar de mode noemden dit van leer trekken - ‘trouwen dienst’ en ‘vryerij’ of zoo wij zeggen zouden galanterie.

Onze voorouders hebben altijd veel gehouden van het ‘tafelen,’ en de XVIIe eeuw had reeds eene welvoorziene spijskaart en een niet te versmaden wijnkelder. Men at lang, men at veel; men dronk niet minder. Een aantal fijne gerechten volgden elkander op. Het waren dezelfde spijzen van land en zee zooals nu, doch de keuken of manier van toebereiden, onderging noodwendig verandering.

Doch wij gaan te snel: verbeeld u dat de tafel in de sierlijke of liever in de wat zware, maar aangename en huiselijke kamer, met een wit, versch ontplooid ammelaken gedekt is en overladen met roemers, bokalen en zilverwerk. Hier en daar was nog het dichterlijk gebruik in voege, dat men in het schoone seizoen op de tafel bloemen- en groenstrooisel legde. Overigens het ontbrak er niet aan fruit, niet alleen uit onze hovingen, maar uit vreemde lauden, met welke men handel dreef, afkomstig.

De gastheer en zijne familie wachtten in hunne schilderachtige kleeding. Er kwamen gasten aan, en, ziet eens wat een verfijnd Oostersch gebruik:

 
Daer wierdt de gasten eerst ghedient van het begin,
 
Een costelijck lampet met roosen-water in.
[pagina 278]
[p. 278]

Na die wassching ging men in de eetkamer en werd er plaats genomen:

 
Als ieder een nu sat, soo moest men vrolijck wesen,
 
En was tot dien eynd' ook alles uytgelesen,
 
Soo van ghesoden spys als alderhandt ghebraet,
 
Van wildt, en kort ghebeent, tot lust en overdaet,
 
En soete confituer, en lecker marmeladen,
 
En alderbande fruyt en schotels vol sucaden;
 
Daertoe den koelen wijn die ginck gedurigh ront
 
Die altijd in het ys den heelen Somer stont.

Roemer Visscher, doch dat was in het noorden, schreef zijner gasten voor hoe zij zich bij hem aan tafel moesten gedragen, het benedicite niet te vergeten. Veel van dit rijmpke zal ook hier te lande wel toepasselijk zijn geweest. Zeker is het dat, zooals wij hooger zegden, de wijn ruim genoten werd en het gesprek aan tafel niet altijd binnen de palen der kieschheid bleef. Niet altijd, zeggen wij, want er waren toenmaals huiskringen, waar men zoo min als nu iets kwetsend zeggen mocht.

Daar waren er echter zeer veel waar de tong ‘dertel’ ging; waar ‘ongesouten reden’ en ‘swerten achterclap’ werd gehoord, en waar het tafellied, dat eene groote rol speelde bij onze voorouders, niet altijd van fijnheid en kieschheid getuigde. Overigens in dit geval zal er evenals in onzen tijd een en ander bestaan hebben, al gelang naar de zeden en den stand der feesters.

De wandeling in den bloemrijken hof, of het spelevaren ‘met een jachtjen’ eene kleine pleizierboot, was niet zelden de uitspanning der jongeliê na den maaltijd, terwijl de ouden zich dan eens aan een fijnen pot wijn te goed deden. Eene kleine pauze in het midden van een grooten maaltijd scheen den gasten welkom. Het mannelijk deel der feestgenooten vermaakte zich ook, bij de voornamen, met het bal- of kegelspel, met het boogschieten of anderzins.

Na den maaltijd, was men in stad en te Brussel, ging men in karos’ naar den tour à la mode, 't geen pater Poirters noemt ‘Venus' processie’ doen. Voor die wandeling werd eene prachtige toilet gemaakt. Waartoe vraagt eene vrome ziel,

 
En waertoe al deez kremerij?
 
En desen spiegel aan de sij?
 
En braseletten aan mijn handt?
 
En stricken schier op alle kant?
 
En nu het voorhoofd eens gegomt?
 
En dan de wijnbrauw weergecromt?
 
En bey mijn wangen geblanket?

Dan droeg men

 
.... cragen à l'Egyptieen,
 
En als dit weder is gemeen,
 
Dan compter wat à la croaet,

De lokken werden gepoeierd en niet zelden droegen de vrouwen ‘anders hayr,’ hetgeen aan zekere theologen deed opmerken dat men wellicht het haar droeg van een, die nu tot de hel gedoemd was. Doch wij verwijzen den lezer om den tour à la mode, waar het kleine masker en het spiegeltje aan de zijde niet gemist werden, naar het eerste hoofdstuk van het verhaal Anne Dieu-le-Veut.

De avond en de nacht brachten andere uitspanningen aan. Niet alleen waren de vrouwen zeer groote liefhebsters van den dans; niet alleen werd er in zekere kringen gespeeld, maar de serenades, zooals wij hooger aanmerkten, hadden hare beurt. Het leven van het gemeen en den burger was zeker niet zoo weelderig als dat wij hier beschreven; doch ook deze klas had hare feesten, haar kaart- en dobbelspel, hare kransjes en potten bier, hare wandelingen en aardigheden, al zong en preekte onze goede pater Poirters dan ook gedurig over het Vanitas, de ijdelheid der ijdelheden.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken