Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De pastoor van San Martino.
Uit het dagboek van een Oostenrijksch officier.
(Slot.)

Een Indiaansch kamp.

Op ongeveer zes mijlen afstands van de hacienda van don Pedro Ortega, derhalve in het midden der uitgestrekte bosschen, brandden onder de hooge palmboomen groote wachtvuren. Rondom heerschte diepe stilte; het was een indiaansch kamp. Op een bamboesrieten mat zat Fadala, met een bijl in de hand. Onder een loofdak zat een oude Indiaan, het grijze hoofd in de holle hand geleund en onbeweeglijk in het knappend wachtvuur starende; aan zijne voeten lag een kort tweeloopsgeweer benevens een poeierhoorn. Uit de verte klonk bijwijlen de kreet van een dier door de lucht, daarna werd alles stil gelijk te voren.

De oude Indiaan wendde zich tot Fadala en vroeg in zijn indiaanschen tongval:

‘Wat denkt mijn zoon van dien kreet?’

‘Het oor mijns vaders is open,’ antwoordde Fadala, ‘zou hij de stem van onze vrienden niet kennen? Ons volk is talrijk als de zwermen der wilde duiven in het najaar. Er zijn vele dapperen onder de roode krijgers; wanneer zij geroepen worden, verschijnen zij als sterren aan den hemel.’

Werkelijk zag men op dat oogenblik een hoop juichende Indianen, bijna honderd in getal aankomen. Het waren de Indianen van don Pedro Ortega; aan hun spits ging met vasten stap pater Johannes.

De oude Indiaan deed nu een lang, doordringend gefluit hooren en uit holen en tenten en van achter de boomen kropen gewapende mannen te voorschiju. In weinige minuten stonden bij de zeshonderd man onder de wapens. De oude trad op pater Johannes toe.

‘Is het mijn vader die de krijgers der vlakte aanvoert?’ vroeg hij met een lichten handgroet.

‘Ik ben het,’ antwoordde pater Johannes.

‘God heeft den blanken aanvoerder veel moed gegeven,’ ging de Indiaan op vriendelijken toon voort. ‘De vuurbuksen, die op zijn bevel losbranden zullen, zullen menig bleek gezicht doen vallen.’

‘Met het aanbreken van den dag verwacht ik u met uw volk aan den kruisweg tusschen San Martino en Lorio,’ antwoordde de pastoor. ‘Gun uwe en mijne lieden eenige rust om zich tot den strijd voor te bereiden. Spaar de plantages en hunne bewoners, dood niemand zonder noodzakelijkheid. Wij zullen onschuldigen redden. Het bestraffen der schuldigen is niet ons werk, maar dat van den oppersten Rechter!’

Door Fadala vergezeld ging pater Johannes heen. Alle overigen legden zich ter ruste. Heerlijk glinsterden de sterren; in de rivier weerkaatste een vloeiend zilver de ondergaande maan. Donkere schaduwen lagen over boomen en struiken, toen pater Johannes met Fadala door het bosch ging, nu eens over gevallen boomstammen klimmende dan weder over groote steenen struikelende. Voor een, op eene weide staand houten kruis, zonk hij op de knieën en bad:

‘O, Gij, algoede, hemelsche Vader, zend een straal van uw eeuwig licht op hunne sombere scharen, geef vrede aan hunne harten, licht aan de donkere schaduwen van hunnen geest en laat hen verzoend voor het altaar van uwe almacht neerzinken.’

Ook Fadala bad. Daarop gingen zij al verder de vlakte in.

‘Pater Johannes heeft in langen tijd niets geëten,’ zegde de Indiaan op geroerden toon en reikte den pastoor een banaan over.

‘Ik dank u,’ antwoordde deze diep getroffen; ‘het geldt hier het leven van onschuldigen te redden en ik heb nog kracht genoeg om de oostenrijksche voorposten te bereiken, en gij?’

‘O, Fadala veel sterker,’ sprak de Indiaan fier; ‘wanneer de pater niet verder kan, zal Fadala hem op den rug nemen en hem dragen tot aan de blanke krijgers.’

De overrompeling.

De cavalerie was Santa-Fé weer binnengerukt. De eene dag verging gelijk de andere; wij wachtten op den terugkeer van eene colonne, welke in de Siera streed, om met deze gemeenschappelijk San-Martino te bestormen. Wij officieren waren bij den overste genoodigd en zaten na afloop van het avondmaal groepsgewijze met elkander te praten.

Van lieverlede verdween de eene officier na den anderen. Ook ik bevond mij spoedig tusschen mijne vier wanden. Toen ik alleen was, de deur gegrendeld, de pistolen op een stoel naast mijn bed gelegd en de lamp uitgeblazen had, wierp ik mij op mijn leger; maar hoe vermoeid ik ook was, ontvlood mij toch de slaap. Mismoedig sprong ik op, trad naar het op den hof uitkomende venster en overzag het door maneschijn verlichte landschap en de grauwe bergen in het verschiet. Alles was doodstil. Daar zag ik in het maanlicht twee gestalten op het huis aankomen en kort daarop tegen de deur van het huis kloppen, Waar de overste woonde.

Wat kon dat te beduiden hebben? lk riep mijn bediende en bevool hem te gaan vernemen, wat er voor nieuws was. Ik kon ongeveer een half uur al wachtende voor het venster gezeten hebben toen de deur van het huis wahr de overste woonde zich opent, de staftrompetter naar buiten komt en - hoor ik goed of is het een droom? Hij blaast het bekende hoornsignaal ‘opzadelen!’ naar alle vier de windstreken. De toon, door de stilte van den nacht voortgedragen, weêrgalmt ver in de bergen. Daar snelt mijn oppasser binnen met de vraag: ‘Moet ik den bruine of den grauwen schimmel zadelen?’

‘Zadel wat gij wilt!’ riep ik hem toe.

Op hetzelfde oogenblik blaasde de trompetter ‘spoed!’

Paarden werden uit de stallen gehaald, vensters open- en dichtgeslagen, de straat weergalmde van sabel- en sporengekletter: - Een halfuur daarna was ik bij mijn troep.

De overste stond voor het front en riep de officieren bij zich. Wij drongen om hem heen en waren niet weinig verbaasd nog twee zonderlinge ruiters naast hem te zien. Op een paard hetwelk den overste toebehoorde, zat een priester met kalme waardigheid vast in den zadel gelijk een oud cavallerie-officier, en naast hem een reusachtige Indiaan op een paard van den regiments-adjudant.

‘Mijne heeren!’ riep de overste, ‘in hoogstens acht uren is San Martino in onze handen. Deze edele priester kwam mij zooeven bericht brengen, dat Lamier gevangen en ter dood veroordeeld is en morgen doodgeschoten zal worden. - Omstreeks achthonderd Indianen staan in het gebergte; op hetzelfde oogenblik waarop wij aan tasten, vallen zij den vijand in den rug aan. - Wij nemen San Martino stor-

[pagina 283]
[p. 283]

menderhand en bevrijden een vriend uit beulshanden.’

‘Leve de overste! Leve de brave priester!’ riepen wij, de sabels zwaaiende. - De soldaten, die naderbij gedrongen waren en de toespraak van den overste eveneens gehoord hadden, zwaaiden vol vuur hunne lansen en sabels.

‘Geeft acht!’ klonk het commando. Als een ijzeren muur stonden de troepen daar. De overste ontving nog eenige nadere inlichtingen van pater Johannes en gaf dezen de noodige instructiën hoedanig verder te handelen. Hierop reed de priester met den Indiaan langs het boschpad terug terwijl wij ons op het commando: ‘Colonne, in draf, marsch!’ in beweging zetten.

Toen wij hetzelfde veld bereikten, waar wij voor ongeveer twaalf dagen tot den terugtocht gedwongen werden, werd er halt gecommandeerd en schoot de overste zijn revolver af. Dit was het met pater Johannes afgesproken teeken. Een gehuil als van duizend duivelen antwoordde uit de maïsvelden en van tien verschillende punten der omgeving weerklonk angstgeroep door commando's onderbroken. Enkele schoten vielen en weldra bewees verwijderd geweervuur, dat ook de voorposten des vijands aan alle zijden door de Indianen aangetast geworden waren.

De overmacht der Indianen was minstens tiendubbel en aanhoudend stroomden nog nieuwe hoopen te voet en te paard uit de holle wegen van het gebergte toe. De hutten der soldaten, de woning van den vijandelijken overste, alles vormde nog slechts een massa rookende puinhoopen, waartusschen zwermen razende Indianen met onze zich wrekende uhlanen als kaboutermannetjes heensprongen. Een uur later marcheerden wij door San Martino, er een bezetting van onze soldaten achterlatende, naar de haciënda van don Pedro Ortega.

San Martino was op dat oogenblik een geplunderde stad. Waarde lezers! Er bestaat niets akeligers en het gemoed dieper aangrijpenders dan zulk een veroverde stad. De straten zijn verlaten, de huizen staan open, geene deur is gesloten. Geen mensch laat zich zien. Nog staat het half geledigde glas op de tafel, nog gloort het vuur aan den haard. Het gebedenboek ligt opengeslagen waar de ongelukkigen troost gezocht hebben en kassen en kisten staan open. Het vee brult in de stallen, de huisdieren loopen bang rond en zelfs de verharde krijgsman treedt slechts met huivering de verlaten woningen binnen, aanhoudend rondziende of niet hier of daar een verborgen vijand loert. Plotseling ontwaakt in hem de plunderzucht. Geen jammeren, geen smeeken weerhoudt hem. Met woeste begeerigheid snelt hij van kamer tot kamer, naar geld en sieraden zoekende, die hij toch slechts zelden vindt. Hij verbrijzelt, vernielt, in zijne teleurstelling, wat hij niet meenemen kan, en gelijk aan de hyena, die, hoewel verzadigd, nog belust is op moorden, doorwoelt en verbreekt hij toch alles, hoewel hij sinds lang zijn buit niet meer voortsleepen kan. Menigmaal steekt hij het verlaten huis bij het heengaan nog in brand en gaat grijnslachend verder. Gij meent gewis, geachte lezers, dat alleen Indianen en wilden zoo handelen. Neen, Franschen, Engelschen, Russen, Duitschers of Turken zijn allen gelijk onder den invloed van den hartstocht, en de roofgierige mensch is een verscheurend dier, tot welke natie hij ook behoore.

Wij trokken tegen de hacienda op. Rechts en links brandden drooge maïsvelden. Alleen het hoofdgebouw der hacienda lag nog in trotsche rust op zijn heuvel.

Deze rust was slechts schijnbaar. Binnen in het groote huis ging het des te levendiger toe. Het overschot der bezetting van San Martino had het tot laatste toevluchtsoord gekozen. Hier waren alle deuren gebarricadeerd; hiertoe hadden de meest ongelijksoortige voorwerpen moeten dienen; er waren schietgaten in de muren gebroken en enkele geweerschoten werden van tijd tot tijd daaruit op ons gelost. Daar vielen plotseling de in de hacienda zich bevindende Indianen op de republikeinen aan, er volgde een algemeen gevecht, alle orde was verbroken.

Bij de eerste alarmschoten sloot men in de verwarring don Pedro Ortega met zijne dochter en Lamier in een benedenkamer op en zette een soldaat op schildwacht voor de deur.

De overste riep mij tot zich en gelastte mij Lamier te zoeken zoolang tot ik hem gevonden had, hetzij dood of levend. Dit was een gewenscht bevel voor mij. Aan de spits mijner afdeeling stormde ik voorwaarts. Wee! wat ons in den weg trad! Een soldaat legde op mij aan; eer hij echter losdrukte werd hij letterlijk onder den voet gereden. Een venster werd opengeworpen, eene mij bekende mannenstem riep: ‘Amigo, don Julio, aqui soy yo!’ (Vriend Julio, hier ben ik.)

Mijne soldaten en ik herkenden Lamier.

‘Afstijgen!’ riep ik. Met den sabel in de vuist drongen wij het gebouw binnen. De wacht hebbende soldaat werd met een sabelhouw geveld, de deur opengetrapt en Lamier lag in mijne armen. Een wonderschoon meisje stond sidderend aan zijne zijde, het was Rosa. De haciendero echter knielde voor een krusifiks en dankte God met heete tranen voor de redding.

Vóór ons vertrek uit de hacienda, waar wij op verlangen van Don Pedro een paar dagen van zijne gulle gastvrijheid gebruik maakten, waren wij getuigen van een indiaansch feest, door Fadala, welke de plaats van den verraderlijken slavenmeester had verkregen, uitgedacht om de verlossing der Sennorita uit de gevaren des doods te vieren. De Indiaan kwam ons aan het hoofd van eene deputatie verzoeken bij het feest tegenwoordig te zijn en met hem deel te willen nemen aan den avonddans. Ik zal hier het feest niet beschrijven maar daarvan slechts zeggen dat het een waar indianen-feest was, waarbij velerlei muziek en vooral de groote trom niet ontbrak. Het was een ware vreugde- en vrededag tevens. Don Pedro was geheel en al veranderd; zoo hardvochtig en wreed als hij vroeger was voor zijne slaven, zoo goed en minzaam was hij thans. Met het vriendelijkste gezicht bewoog hij zich in hun midden om steeds zorg te dragen dat zijne kinderen die hem gered hadden aan niets zouden gebrek hebben. Fadala en zijne vrouw waren van dat oogenblik af zijne vrienden geworden.

Treffend was ons afscheid van den goeden priester, van Lamier, die voortaan op de hacienda verbleef, van Rosa, Ortega en de Indianen; met de zegenwenschen van hen allen beladen keerden wij naar Santa-Fé terug.

De goedgelukte overrompeling van San Martino behoort tot de geschiedenis van den mexikaanschen veldtocht. Er werd ook in de dagbladen melding van gemaakt, doch slechts zeer kort: dat San Martino veroverd werd met behulp van Indianen, aan wier spits een priester stond, wiens broeder in San Martino doodgeschoten zou worden. Dit was het geheele officieele bericht. - Evenmin vonden de dagbladen het der moeite waardig het volgende te melden: Z.M. de keizer Maximiliaan liet, toen hij van deze overrompeling hoorde, pater Johannes bij zich ontbieden en ontving hem met de grootste onderscheiding. Nadat hij hem zijn dank voor de aan de oostenrijksche troepen verleende hulp betuigd had, vroeg hij hem of hij hem niet een wederdienst kon bewijzen.

‘O ja, Uwe Majesteit!’ antwoordde pater Johannes; ‘schenk aan de in San Martino gevangen genomen officieren de vrijheid en aan het stadje de als oorlogsschatting opgelegde tweeduizend pesos!’

De keizer was diep geroerd. Eigenhandig schreef hij een bevelschrift, waarbij de beide wenschen des priesters ingewilligd werden. Daarna liet hij in zijn eigen rijtuig pater Johannes naar San Martino terugvoeren.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken