Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

IX.

Men oordeele over de verbazing en de ontsteltenis van Pauline bij het aanschouwen van het tooneel, dat zich aan hare oogen vertoonde! Van den eenen kant den heer Aubry Beaubourg, die daar als uit de wolken was komen vallen en haar bijna omver liep om buiten het bereik van moeder Pechel te komen; van den anderen, den heer Hector Valenson, door deze ondersteund en blijkbaar bewusteloos.

De kleindochter van den heer Desherbiers ontbrak het niet aan geestkracht en vastberadenheid: zij begreep, dat er iets plaats greep, waarin zij in ieder geval tusschen beiden moest treden, in afwachting van de noodige ophelderingen. Het eerste wat ze deed was te trachten de oude huishoudster te ontwapenen, die haar arm poogde te bevrijden onder den uitroep:

‘Laat mij los! het is een roover, een moordenaar! Het is een medeplichtige van die van Brussel!..... Zie eens in welken toestand onze arme mijnheer verkeert!’

Middelerwijl was de verminkte weder tot bewustzijn gekomen.

‘Ach neen, Anna, neen, gij vergist u,’ morde hij; ‘mijnheer heeft niets gedaan, hij is een vriend, integendeel..... Voor hij binnenkwam, gevoelde ik mij reeds zeer onpasselijk.....’

‘Voorzeker,’ sprak Pauline, ‘ik ken mijnheer zeer goed..... Hij woont evenals wij te Meudon..... Gij hebt u schromelijk vergist..... Komaan, mijnheer Beaubourg, kom terug,’ ging zij voort, zich tot den gewezen policie-beambte wendende, die voorzichtigheidshalve in de deur bleef staan. ‘Maar door welk toeval ontmoet ik u hier? Zijt gij soms voor mij gekomen? Is er iets gebeurd met mijne grootouders?’

‘Gelukkig niet!’ antwoordde Beaubourg hijgende; ‘ik ben hier gekomen om den heer Valenson over eene gewichtige aangelegenheid te spreken en in den loop van het gesprek is hij plotseling onpasselijk geworden en mejuffrouw meende.....

‘Drommels! ik geloof dat ik er wel het recht toe had,’ viel de weduwe hem driftig in de rede, ‘vooral na hetgeen er reeds gebeurd is..... Onze mijnheer was meer dood dan levend..... Het doet mij pleizier, dat ik mij vergist heb.’

‘Juffrouw Pechel,’ merkte de verminkte vergoelijkend aan, ‘gij zijt een onversaagde en aan mij gehechte vrouw, gij hebt er mij zoo even het bewijs van geleverd en ik ben er u dankbaar voor..... Thans ga ik met mijnheer het afgebroken onderhoud weer opvatten.’

 

De oude Anna ging heen, tamelijk verlegen over de dwaling waarin zij gevallen was.

‘En ik,’ vroeg Pauline, ‘ik ben hier ongetwijfeld ook te veel?’

De beide mannen wisselden een blik. De oude heer Beaubourg nam het woord op:

‘Mejuffrouw’ zegde hij ‘het geldt eene zaak, die mij en mijnheer den kolonel persoonlijk betreft..... Eene zaak, die wel niet geheim voor u hoeft te blijven, maar toch onbelangrijk voor u is.’

‘Wat ik u bidden mag, geen verontschuldigingen, mijnheer Beaubourg.’

 

Nadat Pauline zich verwijderd had, zegde de heer Valenson tot den gewezen policie-beambte:

‘Mijnheer, mijn zenuwstelsel is geweldig verzwakt, de geringste aandoening..... Ik ontroerde des te sterker door hetgeen gij mij mededeeldet, dewijl ik er aan wanhoopte het spoor van dien grooten misdadiger terug te vinden. Ik dacht dat hij ongestraft zou blijven en deze gedachte..... Hij is dus te Aken en heeft zich zonder het te weten om zoo te zeggen aan u overgeleverd?’

‘Het is zeker, dat ik al zeer slecht mijn vroeger handwerk zou moeten verstaan, indien het mij nu niet gelukte zijn woning te ontdekken en desgevorderd zijn spoor te volgen. Maar zijne vrouw..... zulk een allerliefst mensch!..... Ik heb in mijn leven en gedurende de uitoefening van mijn beroep vele zonderlinge toestanden gezien, maar een dergelijke als de hare is mij nog niet voorgekomen.’

‘Het is waar,’ antwoordde de heer Valenson, ‘zij heeft sinds dat noodlottige huwelijk zeer vele wreede beproevingen doorstaan, en is door de tegenstrijdigste gevoelens geslingerd geworden. Het toeval heeft haar de waarheid doen ontdekken, daarna zijn twijfelingen opgekomen..... Wat stond haar te doen? Zij moest zwijgen en veinzen.....’

‘En zij heeft daarin ten minste zeer verstandig gehandeld,’ hernam de heer Beaubourg. Naar hetgeen ik begrepen heb, zoudt gij niet gaarne zien, dat zij wete wat er geworden is van haren..... ik ging haast zeggen, echtge-

[pagina 296]
[p. 296]

noot, ofschoon hij zulks in het geheel niet is.’

‘Ik geloof, dat zulks voor het tegenwoordige Onnoodig is; zij draagt haar lot met betrekkelijke kalmte en er is geen reden voor die te verstoren. Buitendien, wij zullen nader met den heer Morlant beraadslagen over hetgeen ons te doen staat. Hij bevindt zich te Marleville; ik zal hem een telegram zenden; morgen kan hij hier zijn.

 

Intusschen was het avond geworden: Hector Valenson die grootelijks behoefte had aan rust, scheidde van zijn bezoeker, die zich insgelijks te ruste begaf, maar niet insliep dan na in zijn geest een plan vastgesteld te hebben, dat hij den volgenden dag aan zijn gastheer en den franschen advocaat wilde onderwerpen.

 

René Morlant kwam reeds vroeg op Touy aan en ook hij was opgetogen bij het vernemen, dat de gevreesde bandiet, die zich naar hij meende aan de straffende arm der gerechtigheid had weten te onttrekken, de plaats van zijn oponthoud juist verraden had aan een man, die uit liefde voor zijn vroeger beroep, er in zou stellen eer hem aan de fransche justicie over te leveren.



illustratie
eene begrafenis in het reuzengebergte.


Inderdaad, de heer Aubry Beaubourg ontvouwde voor de beide heeren een zeer schrander krijgskundig plan gelijk hij het noemde, hetwelk den gewaanden burggraaf de Monaville onvermijdelijk moest doen vallen in hetgeen men een ‘muizenval’ noemt.

Intusschen moest de gewezen policiebeambte uit Parijs een brief aan Donatien doen afzenden en zich te Aken bevinden op het oogenblik, dat deze er zou aankomen, om zoodoende het verblijf te ontdekken, waar de vluchteling zich ophield.

X.

Laat ons zien wat intusschen de man deed, die zulk een geduchten nieuwen tegenstander ging ontmoeten in den gewezen beambte der veiligheidspolicie.

Na door een wezenlijk buitengewoon toeval het oord vernomen te hebben, waar San Marco zich ophield, bracht Donatien een zeer onrustigen nacht door. Hij zou zich terstond naar het groothertogdom Luxemburg hebben willen begeven, om zich op zijn voormaligen medeplichtige te wreken, aan welken dorst naar wraak zich de geheime hoop paarde weer in het bezit te geraken van zijne geldwaarden, welke de Italiaan waarschijnlijk wel bij zich zou dragen.

Voorzien van papieren, die aan den een paar jaren te voren overleden zoon zijner hospita behoorden, begaf Donatien zich den volgenden morgen vroegtijdig op reis zonder nog eenig bepaald plan in zijn geest vastgesteld te hebben. Hij rekende daartoe op de lange uren, die hij onderweg zou moeten doorbrengen. Hij had ook een reiszak meegenomen bestemd voor de kleeren, die hij van plan was onderweg te koopen ten einde zich door een goede vermonming aan het geoefende oog van San Marco te onttrekken. Hij deed deze inkoopen te Verviers. Zij bestonden in zeer grove kleedingstukken, want hij kon er slechts aan denken zich als boer of als werkman te verkleeden.

Tamelijk laat in den namiddag en zeer ontevreden met zich zelven kwam hij te Diekirch aan. Zou zijn beroover nog in het hotel wonen, waar de Engelschman hem ontmoet had? En gesteld dat hij er nog was, hoe zou hij het aanleggen om hem ongezien te bespieden, zijne gewoonten te bestudeeren? Hoe vooral zou hij hem kunnen lokken of ontmoeten op een plek, die voor zijne plannen geschikt was.

Dat was voor hem het onderwerp geweest van langdurige overpeinzingen, die tal van moeielijkheden voor hem hadden doen oprijzen, maar hem de middelen niet aan de hand gedaan hadden om ze te overwinnen.

Na in het voornaamste hotel van Diekirch het middagmaal gebruikt te hebben besloot hij er dien nacht te blijven en ging een wandeling doen, bij ondervinding wetende, dat niets zoo goed is als een wandeling in de open lucht om de hersenen vrij te maken en heldere inzichten te krijgen.

 

Men was op dat tijdstip bezig met den aanleg van den zoogenaamden ‘Prins-Hendrikspoorlinie, een voortzetting der linie van Diekirch naar den Moezel.

Dit was voor hem een lichtstraal.

Gelijk men weet zijn de aannemers van een ijzeren weg genoodzaakt om willen zij het werk op tijd afleveren, vreemde werkliê te gebruiken. Men toont zich in deze gevallen niet zeer kieskeurig vooral wanneer het de afkomst en de zedelijkheid betreft van degenen die men gegebruikt, de hoofdzaak is dat men armen heeft. De policie zelve bepaalt zich tot het bewaken van het tegenwoordig gedrag der werkliê; zij sluit over het algemeen de oogen voor hunne vroegere gedragingen.

Donatien bosloot derhalve zich te verbinden aan eene afdeeling die in de omstreken van Echternacht werkzaam was. Onder de papieren die behoord hadden aan den zoon der weduwe Verden, die architect geweest was, vond hij juist een werkboekje en van dit stuk bediende hij zich.

 

Den volgenden dag ging hij te voet op weg, het schoone en woeste dal van de Sûre volgende. Op eene zeer afgelegen plaats gekomen, ging hij een boschje in waar hij zijne heerenkleeding verwisselde met een kiel, een grove broek en eene muts. Hij maakte een pakje van verschillende andere voorwerpen, die hij meende noodig te zullen hebben en verborg in eene rotsholte den zak waarin hij zijne beste kleeren geborgen had.

Hij liep verscheidene uren voort tot hij eindelijk aan een groote herberg kwam, waar hij binnenging om wat te gebruiken en het adres van den opzichter der werken te vernemen.

Daar knoopte hij een gesprek aan met een werkman, in wien hij aan zijn tongval terstond een Franschman erkende. Hij bood hem aan een flesch Moezelwijn met hem te ledigen, en stond zoodoende weldra op den besten voet met zijn landgenoot, die hem alle inlichtingen gaf die hij noodig had.

‘Een schoone plek hier!’ sprak Donatien; ‘ik heb zelden zulk een schilderachtige ligging gezien. Ongelukkig is het wel wat ver afgelegen.’

‘Ja,’ antwoordde de werkman, ‘maar dat zal wel veranderen, dank zij de spoorlinie die gewis vele touristen naar Echternacht zal lokken.’ ‘Komen er tegenwoordig geen?’

‘Zelden.’

‘Dus zijn erop het oogenblik geen Vreemdelingen hier?’

‘Ik ken er slechts een, die in ‘het Hert’ logeert, een man met een zeer vreemd voorkomen. Eenigen zeggen dat het een Engelschman, anderen dat het een Italiaan is.’

Er ontsnapte aan Donatien een gebaar van verrassing; zijn gelaat verhelderde zich.

‘En is die vreemdeling geheel alleen?.... Hij moet zich dan niet bijzonder vermaken.’

‘Dat hangt van den smaak af: hij vermaakt zich met visschen met den hengel, hij doet den ganschen dag niets anders.... Zie, daar komt hij juist ginds aan.’

Donatien sprong op en zag door het venster.

Het was inderdaad San Marco, die met langzamen en afgemeten stap naderde, met een hengel in de hand en een korfke op den rug. Het zou ons onmogelijk zijn te beschrijven wat er toen in het gemoed van den burggraaf omging. Het was een grenzelooze, onuitsprekelijke vreugde die hij met moeite verborg. Aha! zijn vijand ging visschen! Hij verwijderde zich elken dag van de stad! Hij begaf zich naar eenzame plaatsen!....

Het was waarlijk een ongeloofelijk gunstig toeval! Het overtrof al zijne verwachtingen.

Terwijl de gewaande werkman dit alles bedacht, bleef Luigi voor de herberg staan en scheen in beraad of hij binnen zou gaan of niet.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken