Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XIII.

De akelige kreet, welken de vrouw slaakte en hare daarop volgende bezwijming vervulden den moordenaar van San Marco met een onbeschrijflijken angst, en er verliepen Verscheidene minuten eer hij zijne zelfbeheersching terugerlangde.

Hij begon zich een duister begrip te vormen van de ware toedracht der zaak, toen de vrouw eenige bewegingen maakten, die bewezen, dat zij tot bewustzijn terugkeerde.

En zoo was het ook, zij ging overeind zitten, bedekte het gelaat met hare handen als om hare gedachten te verzamelen, sprong eensklaps op en verliet met wankelende stappen het kerkhof. Nauwelijks was zij buiten het hek, of zij zette het op een loopen, tot dat het gedruis harer voetstappen zich allengskens in de verte verloor.

 

Na zich verzekerd te hebben, dat hij geheel alleen was, naderde Donatien het graf waarin hij zoo schendig een grooten booswicht vereenigd had met de overblijfselen van een man, die een toonbeeld van een echtgenoot moest geweest zijn te oordeelen naar de vereering van haar, van wie de dood hem gescheiden had.

Hij begreep alles, toen hij gewaar werd hoe de aarde als opgeworpen, omhoog gestooten was geworden, waaruit bleek, dat er eenige beweging inwendig had plaats moeten hebben; doch er was nu niet meer de geringste beweging aan waar te nemen en niet het geringste geluid liet zich hooren.

Uit al die omstandigheden maakte hij op, dat de Italiaan, alvorens den laatsten adem uit te blazen, nog even tot bewustzijn moest gekomen zijn en zich in een laatste stuiptrekking van den dood nog gekromd had.....

Thans moest het voor goed met hem gedaan wezen en zijn vroegere medeplichtige begon met een schorren lach de aarde weer goed plat te trappen en de oppervlakte van het graf zooveel mogelijk in de vorige gedaante te herstellen.

Dit afgedaan zijnde, sloeg hij de armen kruiselings over elkander, en terwijl een grijnslach om zijn mond speelde, sprak hij de volgende woorden bij wijze van lijkrede:

‘Gij hebt het gewild, en gij hebt u niet te beklagen!..... ik heb u een soort van begrafenis gegeven die gij zelf mij hebt leeren kennen, door er u bij mij op te beroemen dat gij ze eertijds in praktijk hadt gebracht..... een eerlijk graf eigenlijk, dat gij niet verdiendet..... neen, evenmin als uw uiteinde, dat veel te zacht was, na hetgeen gij mij aangedaan hebt.....’

Een kwartieruurs later was hij weer tehuis

[pagina 312]
[p. 312]

en begaf zich onmiddellijk naar bed, maar hij deed den ganschen nacht geen oog dicht.

Hij had zijn wraak gekoeld en naar zijn overtuiging met het volste recht, want het op de plaats van den aanval gevonden medaillon, de wonde aan de wang, welke hij zijn aanvaller had toegebracht terwijl hij zich verdedigde, de zorg van dezen om zich verborgen te houden, waren immers de overtuigendste bewijzen? Hij kon derhalve niet den minsten twijfel hebben over de schuld van den man, dien hij Verscheidene jaren lang als zijn ‘alter ego’ had behandeld en die zijn vertrouwen misbruikt had om hem lafhartig de vrucht te ontstelen van een huwelijk, dat Morlant en Valenson in de gelegenheid gesteld had, hem de strikken te spannen, waarin hij bijkans gevangen was geworden.

Deze beide laatste overwegingen - die van zijn voor altijd verloren fortuin en die van den strijd, dien hij tegen de justicie ging moeten voeren, ontbloot als hij was van alle hulpmiddelen - vervoerde hem beurtelings tot de hevigste woede of dompelden hem in de diepste neerslachtigheid.

Wat stond hem voor het oogenblik te doen? Zou hij Echternacht verlaten of er nog eenige dagen blijven?



illustratie
het boormachine.


Hij besloot tot dit laatste, overtuigd, dat er geenerlei vermoeden op hem kon vallen en hij derhalve niets te vreezen had.

Men begrijpt in welk een spanning hij de uitwerking verbeidde, welke de plotselinge verdwijning van San Marco moest hebben in een plaatsje, waar hij zoo sterk de aandacht getrokken en veel sympathie bekomen had. Nochtans hield een ander punt hem misschien nog meer bezig dan dat.

De Italiaan had zich, tot zijne groote verbazing, gelijk wij weten, gescheiden van de geldwaarden, die hij hem te Luik ontnomen had. Waar kon hij die gelaten hebben? Zou men ze in zijn koffer vinden? Voorzeker, de burggraaf had alle hoop opgegeven ze weer in zijn bezit te krijgen, maar hij verlangde toch vurig te weten waar San Marco er mede gebleven was.

 

Den volgenden morgen keerde hij op zijn werk terug, den opzichter kennis gevende, dat zijn arm beter was en hij vernam terstond van de overige arbeiders, dat het geheele stadje vol was van hetgeen den vorigen avond op het kerkhof was voorgevallen.

Gelijk van zelf spreekt had de weduwe zich gehaast haar avontuur rond te bazuinen, maar voor haar kwamen het gerucht en het gekerm in het graf voort van haren man, wiens ziel, tegen hare verwachting, in de andere wereld niet volkomen rust kon vinden. Zij verklaarde dan ook, dat zij niets zou sparen om haar die rust te verschaffen.

Zooals het in soortgelijke gevallen altijd gaat, hadden eenige menschen het feit als echt aangenomen terwijl anderen het eene zinsbegoocheling noemden.

Dit voorval werd weldra in de gesprekken verdrongen door het gerucht, dat de goede oude heer, die in het Hert logeerde, sinds twee dagen niet meer gezien was nadat hij uitgegaan was met de boodschap dat hij volgens gewoonte voor tien uur thuis zou wezen. En er bestond niet de geringste aanleiding voor een geheime vlucht. De vreemdeling had kort te voren zijne rekening betaald en liet een koffer vol kleeren en linnengoed achter. Evenwel kwam bij niemand in dat stille vreedzame plaatsje de gedachte aan een misdaad of een ongeval op, en de heer Föhr, de eigenaar van het hôtel, wachtte geduldig, na bij de overheid zijne aangifte gedaan en alle wettelijke voorzorgen genomen te hebben welke de voorzichtigheid vereischte, den terugkeer van zijn logeergast af, overtuigd dat een plotselinge inval of wel de ontmoeting van een bekende hem genoopt hadden een uitstapje te ondernemen.

De gewaande arbeider moest derhalve vertrekken, zonder gewisheid te kunnen bekomen omtrent de zaak, die hem vooral ter harte ging, namelijk, of zijne bankbiljetten zich nog in de bagage van den Italiaan bevonden. Helaas! hadde zulk een geval zich voorgedaan in vroeger tijd, toen hij ondernemende metgezellen en voornamelijk San Marco had!..... zou hij waar schijnlijk een stouten slag geslagen hebben; maar hij was alleen, ontmoedigd, tot machteloosheid gedoemd

Haasten wij ons te vermelden, dat als hij zijn slachtoffer beter onderzocht had, hij zijn schat bij hem zou gevonden hebben..... Hij had dus den een met den anderen begraven.....

XIV.

Onze held keerde in een zeer neerslachtigen gemoedstoestand, gelijk men ziet, naar Aken terug en de goede ontvangst welke hem van juffrouw Verden, zijne hospita, te beurt viel, vermocht de wolken niet te verdrijven, die zijn voorhoofd verduisterden.

Er bleven hem nog slechts eenige honderd francs over; wat moest hij aan vangen, wat zou er van hem worden? Naar welke gastvrije streek zou hij zijne schreden richten? Want hij begreep ae onmogelijkheid om langer op een plaats te verblijven welke zoo dicht bij België lag en waar degenen, die hem op de hielen zaten, hem misschien spoedig zouden ontdekken.

Na twee dagen zijne kamer gehouden te hebben, begon hij weer aan Pauline en hare grootouders te denken en zegde bij zich zelven dat de heer Aubry Beaubourg waarschijnlijk den brief beantwoord zou hebben, dien hij te Parijs aan hem gericht had, om inlichtingen omtrent zijne vrouw te bekomen.

Nadat hij aanvankelijk zulk een groot gewicht aan die zaak had gehecht, had hij er zich daarna zeer weinig aan laten gelegen liggen, daar de gedachte om zich aan San Marco te wreken hem geheel had beziggehouden. Dit was thans niet meer het geval.

Hij ging derhalve naar de post, waar hem inderdaad een brief overhandigd werd onder den naam, dien hij aan den gewezen policiebeambte had opgegeven - een geheel anderen naam, dan hij voerde, gelijk van zelf spreekt; een voorzorg, dien hij onder schijnbaar schoonklinkende redenen aan dien heer verklaard had.

Deze brief was tamelijk lang; na de warmste betuigingen van vriendschap gaf de heer Beaubourg hem de uitvoerigste inlichtingen op de verschillende vragen, die hij hem gedaan had.

Hij begon met hem te zeggen, dat de oude heer Desherbiers, kort nadat hij zijn vroegere woning te Meudon weer betrokken had, kindsch geworden was, dat zijne vrouw Euphrasic eenige maanden was gaan doorbrengen bij een broeder, die in een andere stad woonde en ernstig ziek lag; dat mevrouw Martinpré hertrouwd was met een gepensionneerden luitenant, die evenals zij de zoon was van een oud-strijder van Waterloo.

De policie-beambte kwam vervolgens op Pauline, van wie hij in zeer deelnemende bewoordingen sprak. De jonge vrouw scheen diep ongelukkig; zij vermagerde zichtbaar. In hare omgeving wist men, dat zij getrouwd was en men vroeg zich af, waarom zij van haar echtgenoot gescheiden leefde. Hare droefgeestigheid, hare uitteering werden aan deze scheiding toegeschreven. Eenige personen van hare kennis waren zoo stout geweest haar te ondervragen en het was uit hare antwoorden, hoe ontwijkend zij ook waren, gebleken, dat zij den man, met wien zij te Brussel in den echt verbonden was geworden, nog hartstochtclijk beminde. De heer Beaubourg beweerde daaromtrent vertrouwbare inlichtingen te hebben. ‘Ja,’ zegde hij, ‘gij heerscht meer dan ooit in het hart van dat engelachtig schepsel; het schijnt dat gij iets misdreven hebt jegens haar en haren grootvader; zij Spreekt van een even onbillijken als beleedigenden brief; maar ik weet zeker, dat dit alles vergeten, vergeven is en zij u met open armen zal ontvangen. Uwe wederzijdsche grieven zijn mij, ik beken het u rondweg, geheel onbekend en ik heb er ook niets mede te maken, maar geloof mij, kom naar Parijs: de verzoening is ontwijfelbaar, zij wordt verlangd, zeg ik u, door uwe Pauline. Wat meer is, ik houd mij overtuigd, dat het voor haar een kwestie van leven en dood is. Buitendien, wat waagt gij er mede? Wij zullen samen overleggen: gij weet dat ik een man van ondervinding ben; ik zal alle moeielijkheden uit den weg ruimen als het noodig is. Ik verwacht u derhalve.’

Onder dat schrijven stond het volgende ‘postcriptum.’ ‘Ik had mijn brief reeds gesloten en ik wilde hem juist verzenden, toen ik een inval kreeg. Ik lijd geweldig aan rhumatiek en ik was sinds lang voornemens een kuur in een of ander gunstig oord te ondernemen, toen ik, een reisgids opgeslagen hebbende, bij toeval op het artikel ‘Aken’ viel. Ik heb daaruit gezien, dat de bronnen van die stad voortreffelijk zijn tegen de kwaal, waaraan ik lijd en plotseling is het denkbeeld bij mij opgekomen om die reis te ondernemen... Waarom zou ik ook niet? De afstand is niets en ik zal een merkwaardige stad zien en u kunnen spreken... Gij kunt mij dus binnenkort verwachten. maar laat mij per keerende post de plaats weten, waar ik u zal kunnen ontmoeten.’

De blijdschap van den burggraaf over die mededeeling was grenzenloos; zij opende geheel nieuwe uitzichten voor hem. Aha! papa Desherbiers is kindsch geworden! Hij woonde op dat oogenblik alleen met zijne kleindochter!.. En zijne Pauline had hem nog lief, meer dan ooit misschien! Schoone dagen konden nog voor hem aanbreken. Na den dood van haar grootvader zou Pauline immers nog over een aanzienlijk vermogen kunnen beschikken. Hij had er dus alle belang bij om haar weder te zien, zich te verzekeren of zij hem waarlijk nog genegen was. Buitendien, wat waagde hij er bij met zich incognito naar Parijs te begeven? Hij schreef dan ook onmiddellijk aan den gewezen veiligheidsbeambte, dat hij hem met het levendigst ongeduld wachtte.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken