Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een duister verleden.
Uit het hedendaagsch leven.
(Vervolg.)

XV.

Naar mate Aubry Beaubourg in het verleden doordrong van dengene, dien wij nog steeds den burggraaf Donation de Monaville geheeten hebben, versterkte hij zich in zijn besluit om de maatschappij te bevrijden van een boosdoener, wiens stoutheid en slimheid alles overtrof wat hij tot dusverre in zijn lange praktijk als geheim policiebcambte aanschouwd had.

Een dubbele beweegreden spoorde dus den grijsaard aan, om de taak voort te zetten, die hij ondernomen had: ten eerste het besef van een grooten plicht, die op hem rustte: ten tweede, de liefde voor zijn vroeger vak, die nog in hem was blijven leven; laten wij er ook een zekeren dosis eigenliefde bijvoegen. Tot dusverre was het inderdaad buiten alle medewerking van de rechterlijke macht dat de door Claude Pechel gepleegde euveldaden aan het licht gekomen waren; deze ontdekkingen waren te danken aan het toeval en hoofdzakelijk aan de nasporingen van René Morlant. De oude policiebeambte voedde dan ook voor den franschen advocaat een groote bewondering waaronder zich een weinig afgunst mengde. Ziedaar waarom hij, zoodra hij goed op de hoogte der zaak was, zich voorgenomen had, haar geheel alleen tot eene ontknooping te brengen en een tal van onweerlegbare bewijzen opeen te stapelen, zoodat de justitie het werk geheel afgedaan vond en alleen tusschenbeide behoefde te komen om den schuldige gevangen te nemen. Hij had dan ook dienovereenkomstig een plan gebouwd, hetwelk onze lezers reeds ten deele kennen.

Sinds wij den heer Beaubourg op het kasteel Touy verlaten hebben, was hij eenige dagen te Parijs gaan doorbrengen, doch vinden wij hem thans weer in hetzelfde kasteel terug in gezelschap van Valenson en Morlant. Hij ziet er uiterst vergenoegd, men zou zeggen verjongd uit, en toch komt hij van een lange reis terug waarvan het stof hem nog bedekt, want hij is nog geen kwartieruurs op het kasteel.

‘Ja, heeren,’ zegde hij terwijl hij welbehagelijk een glas wijn opslurpte, ‘de gewichtige stonde nadert met rassche schreden en een vage herinnering, die bij mij opgekomen is, heeft mij wonderwel gediend om een man op te sporen, wiens getuigenis den snoodaard zal verpletteren. Ik heb mij de misdaad vanVarisoul herinnerd..... Maar deze naam zegt u misschien niets. Weet dan dat hij een misdaad geldt geheel overeenkomende met die van het kasteel Blaison! Zij vermoordden met hun drieën den eigenaar, een rijkgeworden koopman, die het adellijk verblijf gekocht had om er den naam van te kunnen Voeren. Zij waren gelijk ik zeg met hun drieëen; twee werden er van gevat; doch de hoofdschuldige was er niet bij, want de jury en het hof nam zoovele verzachtende omstandigheden voor hen aan, dat de een slechts tot vijftien en de andere tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld werd. Ik had de debatten oplettend gevolgd, en ik vernam drie dagen geleden, dat de tweede der veroordeelden eenigen tijd te voren begenadigd was geworden. Ik ging terstond naar de prefectuur van policie; ik gelukte er in hem te ontdekken, ik stelde mij met hem in betrekking, bracht hem aan het praten en erlangde de overtuiging dat ik mij niet vergist had. De eigenlijke bedrijver van den moord is geweest Claude Pechel ‘alias’ Donation de Monaville..... Ik zou aan uw doorzicht te kort doen, mijne heeren, indien ik ging verklaren, waarom mijne nieuwe ontdekking de zaak als op rolletjes gaat doen loopen. Charles Brinzier, zoo heet de begenadigde, heb ik dadelijk bij de hand om de identiteit te bewijzen op het oogenblik der gevangenneming; het overige zal van zelf komen.’

‘Ja,’ merkte René Morlant aan, ‘maar als gij er niet zeker van zijt hem op fransch grondgebied te kunnen lokken, dan mag er geen tijd verloren worden. Het uitleveringstractaat tusschen Frankrijk en Pruisen.....’

Bij die woorden sprong Aubry Beaubourg van zijn stoel op.

‘Hoe!’ riep hij uit, ‘op die manier handelen terwijl ik er zeker van ben!.... Ach! mijnheer de advocaat, wat ik u bidden mag, denk er niet aan mij van een eer te berooven, die..... Het zal zulk een schoone bekroning zijn van mijn loopbaan! Anders vallen wij in het alledaagsche..... behalve dat de vereischte formaliteiten alles konden doen in duigen vallen. Morgen verwacht hij mij te zeven uur 's avonds te Aken, ik heb hem geschreven, hij heeft mij geantwoord.’

En de gewezen policie-beambte las den brief voor, dien hij aan Donation de Monaville gericht had en het antwoord van dezen, waarin hij berichtte, dat hij besloten had zich naar Parijs te begeven in de hoop er een samenkomst te hebben met zijne vrouw.

 

Valenson zag Aubry Beaubourg met bewondering aan, terwijl de advocaat, na een wijl nagedacht te hebben, eindelijk sprak:

‘Mijnheer, ik maak u mijn compliment over uwe buitengewone bekwaamheid; uw plan is verwonderlijk slim overlegd en ik geloof inderdaad met u, dat het uur nadert, waarop die afschuwelijke booswicht zal moeten boeten Wat zijn medeplichtige, den Italiaan San Marco betreft, die uit Brussel verdwenen is en tot dusverre naar men mij gezegd heeft onvindbaar is gebleven, wij willen hopen dat hij evenmin aan het zwaard der gerechtigheid zal ontkomen.?

‘En mevrouw..... mevrouw Pauline!’ hernam Beaubourg, ‘zij is drie dagen geleden naar haren grootvader teruggekeerd, niet waar? Welnu! zij moeten heden morgen naar het buitengoed vertrokken zijn, dat zij in de nabijheid van Parijs bezitten. Voor alle zekerheid heb ik dit zoo weten te beschikken. Zij mogen niet tijdens het proces te Parijs zijn, men moet zelfs niet eens weten, waar zij zijn..... gij begrijpt mij?....’

‘Och! welk een bedrijvigheid hebt gij in zulk een korten tijd ontwikkeld!’ hernam de verminkte. ‘Maar gij schijnt dus met den heer Desherbiers van zeer nabij bekend te zijn?’

‘Toen de gewaande burggraaf, met wien ik bij toeval kennis had gemaakt, mij schreef om hem inlichtingen te geven omtrent den man, wiens kleindochter hij zoo schandelijk moest bedriegen, kende ik den heer Desherbiers slechts zeer oppervlakkig; maar van een ding was ik zeker: dat hij rijk was en de algemeene achting genoot. Ik had niet het geringste vermoeden van het beroep dat hij eertijds uitge-

[pagina 320]
[p. 320]

oefend had..... dat van beul van Nancy.....’

‘Is het mogelijk! riepen Valenson en Morlant als uit eenen mond uit.

‘Het is de zuivere waarheid. In de oude hoofdstad van Lotharingen hebben vijf of zes geslachten van scherprechters van den naam Guiport elkander opgevolgd..... Hij, van wien wij spreken, heeft die betrekking meer dan twintig jaren uitgeoefend; ten gevolge van een langdurige ziekte heeft hij daarvan afstand gedaan ten behoove van zijn oudsten zoon, den vader van de ongelukkige Pauline, die gestorven is zonder gelegenheid te hebben een hoofd te doen vallen. Toen den ouden Guiport een aanzienlijke erfenis ten deel viel, ging hij zich met zijne vrouw en zijne kleinkinderen metterwoon vestigen in Touraine onder den naam van Desherbiers, die ook de zijne was. Hij heeft daar geleefd, algemeen geacht, zonder dat men in het minst ter wereld vermoedde wat hij geweest was. Zijn rust is aanhoudend verstoord geworden door zijn kleinzoon, een volleerde deugniet, die na hem meer dan honderd duizend francs afgetruggeld te hebben onder bedreiging van het handwerk zijner voorouders weer op te vatten, bij de weigering van nieuwe offers knecht bij den beul van Parijs geworden is..... En het is in wezenlijkheid deze omstandigheid meer dan de vrees voor de Pruisen, welke die lieden de wijk naar Brussel heeft doen nemen.’



illustratie
gevaarlijke zitplaats.


Het onderhoud werd tot laat in den avond voortgezet en den volgenden morgen was onze gewezen policie-beambte reeds te zes uren op, en gereed om de reis naar Aken te aanvaarden.

Ook Valenson en Morlant waren vroeg opgestaan, om met hem te ontbijten. Een oogenblik had de advocaat in beraad gestaan den heer Beaubourg te vergezellen; maar hij had die gedachte spoedig opgegeven. Inderdaad, hij kon door Donation gezien worden, en dan was alles waarschijnlijk verloren.

Toen de liefhebber-detective van den verminkte afscheid nam, sprak deze tot hem met diepe ontroering:

‘Gij gaat een werk ten einde brengen, mijnheer, waarin de leidende hand der Voorzienigheid duidelijk zichtbaar is, daar zij onze geheel persoonlijke onderzoekingen, door mijn edelen vriend Morlant ingesteld tegen een booswicht, wien de straffeloosheid voor altijd verzekerd scheen, met zulk een schitterenden uitslag heeft bekroond. Ik twijfel er dan ook niet aan, of die zelfde goddelijke bescherming zal u bijblijven, want aan haar hebben wij ontwijfelbaar uw wonderdadige tusschenkomst te danken.’

‘Mijnheer de kolonel!’ riep Aubry Beaubourg uit, ‘al zou hij in zijn geheele leven slechts de misdaad bedreven hebben, die u in dien toestand gebracht heeft, dan zou hij duizendmaal den dood verdienen. Ik hoop u binnen eenige dagen te kunnnen berichten, dat die groote en gevaarlijke misdadiger in de handen der justicie van ons land is, en dat alleen door mijn toedoen!’ voegde de oude policie-beambte er met zelfvoldoening bij.

XVI.

Des namiddags kwam Aubry Beaubourg aan en begaf zich regelrecht naar de weduwe Verden, want Donation had, in zijn onbeperkt vertrouwen, er volstrekt geen bezwaar in gezien, hem zijne woning op te geven. Hij vond den gewaanden burggraaf nog vast besloten om ten spoedïgste naar Parijs te vertrekken; hij had er echter spijt van, zeide hij, den heer Beaubourg niet verzocht te hebben zijne reis naar Aken nog wat uit te stellen. Bij zijne aankomst in Frankrijks hoofdstad zou hij zoozeer behoefte hebben aan zijn bijstand! Wie kon hij voor bemiddelaar nemen bij zijne vrouw? Niemand. Het was wel zeer ongelukkig voor hem. Hij herhaalde dan ook telkens:

‘Hoe jammer, mijnheer Beaubourg, hoe jammer, dat gij besloten hebt eenigen tijd hier te blijven.’

Dit zijdelingsche aanzoek was door den gewezen policie-beambte voorzien geworden en hij verheugde er zich inwendig over het met zoo veel aandrang te zien herhalen, maar hij was te geslepen om er dadelijk gehoor aan te geven.

‘O ja!’ morde hij, ‘als ik te Parijs was, zou ik u alle diensten bewijzen die gij in de gegeven omstandigheden van mij zoudt kunnen verlangen, en zulks met te grooter genoegen omdat ik begonnen heb de moeielijkheden uit den weg te ruimen..... O, ja, ik zou u zoo gaarne met de jonge vrouw verzoend zien, die zich zoo ongelukkig gevoelt, door die inderdaad noodlottige scheiding... Maar wat zal ik er aan doen? Gelijk ik u geschreven heb, heb ik deze lange reis ondernomen om hier de baden te gebruiken. - Als gij eens wist welk een pijn ik aan al mijne gewrichten heb! Men heeft mij gezegd, dat het water van hier mij zal kunnen genezen; ik wil het dus ten minste een veertien dagen beproeven. In dien tusschentijd zal alles naar ik hoop te Parijs goed gaan; ik zal met blijdschap vernemen...’

‘Om rondweg voor de waarheid uit te komen, mijn waarde heer Beaubourg,’ viel hij hem met zichtbare opgewondenheid in de rede, ‘begin ik hoe langer hoe meer in te zien, dat gij mij te Parijs onontbeerlijk zijt. Ik herhaal het, ik moet een bemiddelaar hebben en ik ken niemand wien ik deze kiesche taak kan opdragen. Gij kent daarbij al de omstandigheden en hebt reeds getoond dat gij er belang in stelt... Uw plan om hier to blijven is een groote teleurstelling voor mij. Veertien dagen! Wat zal ik in dien tusschentijd doen, ik, die van verlangen brand haar weer te zien... Och, och! wat ik u bidden mag, vergezel mij? Gij zult zulk een goed werk doen, door twee harten te vereenigen.....’

De eerlooze huichelaar uitte deze laatste woorden met eene door tranen verstikte stem.

Ondertusschen vreef de gewezen policie-beambte zijn kalen schedel, beet zich op de lippen en hield zich, in een woord, alsof hij aarzelde in het verzoek al of niet toe to stemmen.

‘Wel beschouwd,’ sprak hij eindelijk, ‘is de de dubbele reis het eenige bezwaar...’

‘Waarvan ik de kosten zal dragen,’ viel Donatien hem met levendigheid in de rede.

‘Dat bedoel ik niet, mijnheer de burggraaf. Ik denk slechts aan de vermoeienis... maar wel is waar zal ik na een nacht en een dag rustens het misschien kunnen wagen en terugkeeren, na u den dienst bewezen te hebben, waarom gij mij verzocht. Komaan, daar ik toch, zijdelings wel is waar, medegewerkt heb om u dat huwelijk te doen sluiten, wil ik ook mijn best doen u weer met elkander te verzoenen, te meer daar ik veel hoop heb... Maar ik herhaal het u dat wij eerst overmorgen vroeg vertrekken kunnen; ik heb dien tijd noodig om uit te rusten!’

Donatien stond op en drukte met warmte de hand van den grijsaard, terwijl hij zeide:

‘O, ik dank u! Ik zal u erkentelijk blijven tot aan het einde mijns levens!’

Hier glimlachte de heer Beaubourg, maar welk een glimlach voor dengene, die er de beteekenis van zou begrepen hebben!

 

Op den bepaalden dag vertrokken de beide reizigers vroegtijdig en kwamen des avonds te halftien uur op hunne bestemming aan. Donatien, die in Parijs goed bekend was, stapte af in een hotel, waarbij reeds vroeger gelogeerd had, terwijl zijn reisgenoot een rijtuig nam, om zich, volgens zijn zeggen, naar Meudon te begeven, met de belofte den volgenden morgen den uitslag van zijn bezoek te komen meededen. Hij drukte hem dan ook vooral op het hart, op hem te wachten.

De burggraaf gebruikte een goed avondmaal, dronk een flesch St.-Julien en ging naar bed, met de liefelijkste beelden voor de toekomst vervuld. Hij genoot een kalmen en gerusten slaap en toen hij des morgens ontwaakte, traden dezelfde lachende beelden hem weer voor den geest. Hij was er allenskens toe gekomen om niet meer den geringsten twijfel te voeden aangaande de gevoelens die Beaubourg aan Pauline toeschrcef: zij had hem vurig bemind, dus had zij hem vergeven en zij beminde hem nog met nieuwe kracht misschien: er was niets natuurlijkers in zijne oogen. Bij den dood van haar grootvader, en deze kon niet lang meer uitblijven, zou zij hem overal volgen, waar hij het vermogen zou gaan doorbrengen, hetwelk haar ten deel zou vallen.....’

Hij werd in zijne droomen gestoord door een luid kloppen aan zijne deur.

‘Zou hij nu reeds terug zijn!’ sprak hij bij zich zelven, de deur openmakende.

Drie mannen stormden de kamer binnen.

Een hunner riep, een driekleurigen sjerp toonende uit:

‘Claude Péchel, zich tegenwoordig noemende burggraaf Donation de Monaville, in naam der wet, gij zijt mijn gevangene!’

Terwijl de boosdoener, bleek, bevende, sprakeloos van ontzetting, zich van de vreeselijke waarheid rekenschap trachtte te geven, zag hij op den dorpel der deur een vierden persoon staan, dien hij terstond herkende.

Het was die Brinzier, van wien Beaubourg de heeren Morlant en Valenson gesproken had.

De man richtte deze eenvoudige woorden tot den commissaris van policie:

‘Ja, hij is het!’

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken