Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De zestiende mei.
Geschiedkundig Verhaal.
(Vervolg.)

V.

De heerlijkste melodieën ruischten van het hooge orkest naar beneden in de zalen, waar een schitterend gezelschap vereenigd was. Daar weerkaatsten de hooge spiegels de kostbare kleeden der dames, de vonkelende diamanten; hier glinsterden de met goud bestikte uniformen in het kaarslicht - het was een hoffeest in de Hermitage, het prachtvolle paleis en lievelingsverblijf der keizerin. Bij al dien glans, bij al die keizerlijke pracht voelde men instinctmatig, dat die plaats meer geschapen was voor gezellig genoegen, dan voor het stijve ceremonieel der streng keizerlijke waardigheid, welke zich allerwege in de zalen en hallen van het winterpaleis aan het oog vertoonde. Hier geurden de zeldzaamste uitheemsche bloemen; hier sprongen fonteinen en welriekende wateren en zelfs de menschen schenen hier opgeruimder en hartelijker te zijn dan tusschen de marmeren wanden van het winterpaleis.

Verblind door het nieuwe voor hem geheel ongewone schouwspel van al dien luister en pracht, stond Alexis in eene nis en liet de bonte menigte langs zich voorbijtrekken. Niemand bekommerde zich om hem. De meesten waren verbaasd een eenvoudig officier onder de aanzienlijksten van het rijk aan te treffen. Alleen vorst Orlowitsch had hem in het voorbijgaan een paar vriendelijke woorden toegevoegd. - Feodora verwijlde bij de keizerin.

Een lichte hand beroerde zijn schouder.

‘Gij zijt luitenant Lafont, niet waar?’ vroeg eene welluidende stem.

Alexis schrikte uit zijne mijmeringen op. Voor hem stond een rijzige jonge man van waarlijk ideale schoonheid. Mannelijk zelfbewustzijn met goedhartigheid vereenigd sprak uit zijne droomerige oogen en zijn fijn, edel gevormd gelaat. Het was de grootvorst Alexander, de zoon van Paul en kleinzoon van Catharina.

‘Mijn naam is Lafont, Keizerlijke Hoogheid.’

‘Ik heb van uwe avonturen met Gregorowitsch gehoord,’ zegde de grootvorst vriendelijk; ‘ik heb ook buitendien de gunstigste inlichtingen omtrent u bekomen. Gij zijt een plichtgetrouw soldaat en moet een zeer ordelijk leven leiden. De avond van heden zal u een groote schrede voorwaarts op den weg van uw geluk voeren; mijne doorluchtige grootmoeder is u genegen. Hebt gij ooit den bijstand van een vriend noodig, denk dan aan den grootvorst Alexander. Brave officieren van dienst te kunnen wezen, zal mij steeds een genoegen, eene eer zijn.’

‘Ik dank Uwe Keizerlijke Hoogheid,’ antwoordde Alexis diep getroffen; ‘en als ik het waag om een gunst te verzoeken, dan is het deze: in de gelegenheid gesteld te worden aan Ruslands vijanden te kunnen toonen, hoe vurig mijn hart verlangt, mijn onbegrensden eerbied, mijne onuitsprekelijke dankbaarheid voor Ruslands keizershuis door daden te bewijzen.’

‘Wie weet, hoe spoedig dit geschiedt,’ zegde Alexander lachende, terwijl hij zich omkeerde en naar den ingang der groote zaal schreed, door welken juist de met pauken en trompetten aangekondigde stoet der keizerin binnenkwam. Langzaam door de rijen der tot aan den grond buigende hovelingen doorgaande, hield Catharina haren gewonen omgang. Subow de gunsteling, met orden en brillanten overladen, ging bijna aan de zijde der keizerin. Catharina zag et opgeruimd en jeugdig uit; och wit fluweelen kleed, met goudstiksel bedekt, sleepte in lange plooien over den grond, terwijl de daarover afhangende hofmantel van zware blauwe zijde, dien zij steeds na den omgang placht af te leggen, door pages gedragen werd. Zij had voor ieder een groet; een genadig woord werd hier en daar toegesproken; maar Lafont, ofschoon de blik der gebliedster zich welwillend op hem vestigde, mocht zich in geen bijzondere onderscheiding verheugen. Hij was echter toch reeds overgelukkig, want hij had in het gevolg van Catharina Feodora Orlowitsch bemerkt en de oogen van het jonge meisje straalden van vreugde, toen zij de zijnen ontmoetten.

Doch uur op uur verging en niemand bekommerde zich om hem; geen bevel der keizerin. riep hem in de kleine zaal, waar zij in den kring harer vertrouwden vertoefde. Dat waren de gravinnen Branicka en Potocki, de graaf Leon Marischkin, die aan het hof de rol van potsenmaker vervulde en als een marskramer de zakken vol veelsoortige kleinigheden had, die hij voor hooge prijzen aan de keizerin verkocht. Ook graaf Cobentzl, de Oostenrijksche gezant was aanwezig. De laatste had het bijzondere ongeluk, dat bijna op elk der menigvuldige luisterrijke feesten, die hij in zijn paleis gaf, het bericht van een door Oostenrijk tegen de Franschen onder Bonaparte verloren slag volgde, hetgeen de keizerin vroolijk deed aanmerken, dat de gezant het schoonste feest nog bespaarde voor den dag, waarop de Franschen hun intocht in Weenen zouden houden.

Er werd getrompet om aan tafel te gaan. Het heerlijkste wat het verhemelte slechts kon streelen vond men in de eetzaal van Catharina. Zij zelve at, met een uitgekozen gezelschap, afzonderlijk op een verhevenheid, vanwaar zij de geheele zaal overzien kon.

De czarin scheen ongemeen opgeruimd, zij schertste voornamelijk met prinses Feodora, wier aangezicht bij de woorden der gebiedster van geluk straalden.

En nu rees de czarin van haren zetel op. Fier opgericht stond de majestueuze gestalte, fonkelende door den glans harer tallooze brillanten. Er heerschte een doodelijke stilte in de geheele zaal.

‘Dat de officieren van mijn leger trouw aan het rijk en zijn keizerin gehecht zijn,’ dus nam zij het woord op, ‘hiervan heb ik meer dan eens de bewijzen ondervonden; en toch bereidt het mij de hoogste vreugde, wanneer zich eene bijzondere gelegenheid voordoet een ridderlijke daad te beloonen van dengene, die, het uniform der keizerin dragende, zijn bloed voor de eer zijner gebiedster vergiet en haren naam voor beschimping bewaart. De luitenant Alexis Lafont, die zich door dienstiever zoowel als door edele gezindheid onderscheidt, trede voor.’

De jonge officier stond bevende op. Hij voelde aller blikken op zich gevestigd; maar hij zag alleen het welwillende gelaat van Catharina en achter Catharina de liefelijke trekken van Feodora.

Doch zonderbaar - juist op het oogenblik dat hij voor haar treedt, meent hij een licht zenuwtrekken in Catharina's gelaat op te merken; zij legde met een plotselinge beweging de hand op haar hart, als wilde zij pijn onderdrukken.

‘Alexis Lafont,’ nam zij na een kleine pauzo weer het woord op, doch een lichte hapering in hare stem was duidelijk hoorbaar - ‘met den degen in de hand hebt gij eene beschimping van Ruslands gebiedster gewroken. Door u te eeren en te verheffen meenen wij ons geheele officieren korps eer aan te doen. Gij hebt uwe oogen op een hoog doel gevestigd; wij zullen beproeven u het bereiken daarvan te vergemakkelijken en benoemen.....’

[pagina 368]
[p. 368]

Catharina verstomde. Haar aangezicht, dat, terwijl zij sprak, gloeiend rood was geworden, werd eensklaps doodsbleek. IJlings sprong vorst Subow toe: ‘Om Godswil! wat deert Uwe Majesteit?’

Zwaar ademhalend steunde Catharina op zijn arm.

‘Het is niets, vorst!’ bracht zij met moeite uit; ‘een kleine onpasselijkheid door het vele lachen om Marischkin's grappen. Geleid mij naar mijn kabinet; mijue dames vergezellen mij; men moet zich niet in de feestvreugde laten storen; wellicht keer ik nog terug.’

En zich tot den als versteend voor haar staanden Alexis wendende, voegde zij hem toe:

‘Tot morgen..... wend u tot Subow.....uwe aanstelling zal.....’

Een inwendige kramp overviel haar.... Zij brak haar volzin af en verliet, op Subow's arm uwe leunende, de zaal.

Als een duistere wolk breidde zich de onpasselijkheid der gebiedster over de verzamelde gasten in de prachtvolle zalen uit. Volgens het bevel van Catharina bleef men nog bijeen, doch te vergeefs hoopte men - en voorzeker vuriger dan allen Feodora en Alexis - op den terugkeer der keizerin. Men vernam, dat zij zich beter gevoelde, maar behoefte aan rust had, en zich naar hare binnenvertrekken begeven had. Dat was het teeken tot opbreken. In weinig tijds stonden de luisterrijke zalen leeg. Verdwenen was alle glans, uitgebluscht de kaarsen, verdoofd het fonkelen der edelgesteenten, verstomd het lachen en praten, dat nog kort te voren die ruimten vervuld had, een beeld der aardsche vergankelijkheid, de stilte des doods.

Des doods! - Daar zweeft hij nader op de vleugelen van den nacht, de sombere droomerige engel, voor wien geen hut of keizerlijk paleis beveiligd is; hij strijkt neer op de aarde, op een gebouw van marmer en goud opgetrokken: hij zweeft de met staal gepanserde wachten voorbij; wat vermogen hunne blinkende wapens tegen den onzichtbaren wereldgebieder? Voorbij zweeft hij door zalen, die met alles opgevuld zijn, wat des menschen zin vermag te streden; voorbij aan de sluimerende pages, voorbij aan de slaapdronkene kameniers, tot in ginsch vertrek; door ijzeren deuren en door fluweelen voorhangsels dringt hij verder, steeds verder, en nu heft hij den fluweelen voorhang op, die in statige plooien om een ledikant golft. Een vrouwelijke gestalte in zijde en kant rust op het satijnen bed. Hij drukt een kus op haar voorhoofd - en zacht ruischen zijne vleugels..... zacht..... want de keizerin slaapt.....

De nieuwe dag brak aan; men schreef den vierden november 1796.

Zonder over ongesteldheid te klagen had Catharina hare legerstede verlaten; zij had na het levêe den vorst Subow een audiëntie verleend, hem echter na weinige minuten laten gaan, om ongestoord te kunnen arbeiden. Tegen elf uur ploog de kamerdienaar der keizerin, Zacharias Konstantinowitsch, zonder bevel haar kabinet binnen te gaan om haar de gewone chocolade te brengen. Ook heden verscheen hij met de chocolade, maar vond er de keizerin niet. Hij wachtte op haar terugkeer, doch zij kwam niet. Er verliep een geruime tijd. Eindelijk, daar zich niet het minste gerucht vernemen liet, waagde hij het een zijdeur ten halve te openen, maar sprong met een kreet van ontsteltenis terug.

Bleek en stijf lag de machtige czarin in het vertrek op den grond uitgestrekt.



illustratie
de olm.


Op zijn hulpgeroep kwamen de zich in de nabijheid bevindende dienaren en hovelingen toeschieten; men nam de keizerin op, men zond om geneesheeren, want nog klopten Catharina's polsen. Men hield het voorval zoo geheim mogelijk; maar in alle stilte zond men renboden naar Gatchina, om den troonopvolger van het doodsgevaar zijner moeder te onderrichten. Het gerucht echter roerde zijn tong en fluisterde de droeve mare aan den wind toe; deze droeg haar over straten en pleinen, en waar twee menschen elkander ontmoetten, lispelden zij van den dood der keizerin en hun voorhoofd omwolkte zich bij de gedachte aan de toekomst.

Nog was het leven uit Catharina niet geheel uitgedoofd; de toegesnelde grootvorst vond haar nog ademhalende, hoezeer zij het bewustzijn verloren had. De geheele keizerlijke familie stond rondom haar legerstede; maar zij erkende niemand. Geen geluid kwam over hare krampachtig gesloten lippen, tot zij met den klokslag van tien uur een vreeselijken gil uitstootte, een gil, die heinde en verre in het paleis vernomen werd. Het was de doodskreet der groote Catharina, de proclamatie die haren zoon Paul, den czarewitsch, tot alleenheerscher der Russen verhief.

Zijne gemalin, zijne kinderen waren de eersten, die den nieuwen gebieder met den voetval huldigden. Hij hief hen op, omhelsde hen en verzekerde hun zijne keizerlijke en vaderlijke bescherming. Alle in het paleis aanwezige beambten, ministers en officieren volgden het voorbeeld der keizerlijke familie; de senaat zwoer den nieuwen czaar den eed van getrouwheid.

Het machtige Petersburg bleef rustig. Niets scheen den nieuwen keizer met gevaar te dreigen en toch was Paul niet eerder gerust, voor zijne onder hem staande troepen uit Gatchina aangekomen waren en den dienst in het paleis en om zijn persoon overgenomen hadden.

 

In den namiddag van den sterfdag der czarin ging een jonge officier, treurende, met gebogen hoofd, door de straat. Het was Alexis Lafont. Onuitsprekelijke bitterheid vervulde zijn gemoed. Hij verwenschte het noodlot, dat met een enkelen slag zijne glansrijke vooruitzichten onherstelbaar vernietigd had.

‘Zoo diep in gepeinzen, luitenant?’ klonk eene stem achter hem, ‘doch waarlijk, gij hebt er wel reden toe, wij allen hebben het.’

Lafont keek om - vorst Orlowitsch, in zijn kostbaren pels gehuld, stond voor hem.

‘Houd goeden moed, mijn vriend,’ sprak hij vriendelijk, ‘nog is voor u niet alles verloren. Wie weet, of czaar Paul niet een andere zijn zal dat de grootvorst Paul: - een kroon verandert menigmaal de gezindheid ten goede zoowel als ten kwade. Ik zelf zal uwe zaak bij den czaar bepleiten; vorst Subow, wien de keizer zijne bescherming toegezegd heeft, zal mij zijn bijstand niet weigeren; Paul zal den laatsten wensch zijner moeder eerbiedigen. Alexis, luitenant, wat deert u?’

Bleek en staaroogend wees de jonge officier op een paar heeren, die arm in arm de straat inkwamen; de blik van den eenen kruiste zich met dien van Lafont als een flikkerend zwaard, een honende uitdrukking bereikte Alexis' oor.

‘Vanwaar die plotselinge opgewondenheid, mijn vriend?’ vroeg de vorst verbaasd, ‘ik begrijp niet.....’

‘Gij zult het spoedig begrijpen,’ zegde Alexis mismoedig; ‘wat vermag ik, de arme luitenant, tegen den gunsteling des keizers! Luitenant Gregorowitsch ging daar vrij en zonder toezicht aan den arm van een keizerlijken kamerheer langs mij heen; zijne blikken verkondigden mij zijn zegepraal, mijn nederlaag.’

De vorst bleef onthutst staan. ‘Arme jonge man,’ zegde hij diep geroerd, ‘ik vrees, dat uwe dagen in Rusland geteld zijn; arme Feodora!’

‘Ik zou van Feodora afzien, Feodora verlaten?’ riep Alexis; ‘afgrijselijk, liever sterven!’

‘Ik neem mijn woord niet terug,’ sprak de vorst; ‘mijn huis staat evenals vroeger voor u open, maar, vergeet niet, dat naar russisch gebruik geen verloving onder Ruslands adel mag plaats hebben dan met toestemming des keizers. Toch blijft er nog hoop! Reken op mij; wat vorst Orlowitsch vermag, zal hij voor u in het werk stellen.’

Hij drukte den jongen offiicier de hand en verwijderde zich.

Langzaam zette Alexis zijn weg voort. Van alle torens der tallooze kerken in Sint Petersburg luidden de klokken wegens den dood der keizerin. Hij verbeeldde zich de doodsklok te hooren van zijn geluk. Hij voelde zich zoo benauwd en beklemd als zou hij zelf nederdalen in de duistere groeve om te rusten, te vergeten.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken