Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 15 (1882-1883)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 15Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 15

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (29.13 MB)

Scans (1521.32 MB)

ebook (28.09 MB)

XML (2.91 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 15

(1882-1883)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een dag uit het leven van eenen bloohartige.

Ik lijd aan een geheel bijzondere kwaal, welke mij, naar ik vrees, ten laatste geheel verdrijven zal uit de kringen, waarin ik zoo gaarne wensch te verschijnen. Ik wil in het kort mijne afkomst en tegenwoordige stelling schetsen, waaruit gij licht de moeielijkheden zult kunnen afleiden, waarop ik bij elken stap stoot. Mijn vader was een eenvoudige pachter van eene kleine hoeve. Toen mijn moeder stierf en mij als eenige zoon aan hem achterliet, besloot hij mij het voordeel te verschaffen, hetwelk mij, naar hij zich verbeeldde, gelukkig maken zou - namelijk mij eene geleerde opvoeding te laten geven. Ik bezocht eene latijnsche school, daarna een Universiteit. Daar ik slechts een zeer matig zakgeld van mijn vader bekwam en van nature bloô en schroomvallig was, had ik geen gelegenheid om dat aangeboren gebrek af te leeren, welke de noodlottige oorzaak van mijn ongeluk is en, gelijk ik begin te vreezen, nooit beteren zal.

Ge moet weten dat ik van persoon groot en mager ben, met een teere gelaatskleur en vlasblonde haren; maar zoo buitengewoon tot blozen geneigd, dat bij de geringste aanleiding mij al het bloed naar de wangen stijgt en ik er volmaakt uitzie als een pioenroos in vollen bloei.

De overtuiging van dit ongelukkig gebrek noopte mij alle gezelschap te vermijden, Ik kreeg het universiteitsleven lief, voornamelijk wanneer ik bedacht, dat de onbeschaafde manieren van mijne verwanten weinig geschikt waren de mijne te verbeteren. Ik had derhalve besloten mij in de universiteitstad te vestigen en repetitor te worden, toen twee onverwachte gebeurtenissen plaats hadden, die mijne uitzichten ten eenemale veranderden, namelijk de dood mijns vaders en de terugkeer eens ooms uit Indië. Mijn vader had zelden van dezen oom gesproken; hij werd algemeen voor dood gehouden, toen hij plotseling verscheen - slechts eene week te laat, om zijn broeder de oogen te sluiten.

Mijn oom was door dit overlijden niet diep getroffen, want hij was sinds meer dan dertig jaar van zijnen broeder gescheiden geweest en had in dit tijdsverloop een vermogen bijeengebracht, waarvan hij zeide dat het groot genoeg was om een Nabob gelukkig te maken. Kortom, hij had de kolossale som van een millioen franken meegebracht en daarop bouwde bij zijne hoop van een nooit eindigend genotvol leven.

Het zij nu dat de verandering van klimaat hem nadeelig was, hetzij uit een andere, mij onbekende oorzaak, - terwijl hij aan zijne luchtkasteelen bouwde, werd hij door een snel verloopende ziekte aangetast, welke aan zijne droomen een einde en mij erfgenaam van de genoemde schatten maakte. En nu ziet gij mij op den leeftijd van vijf en twintig jaren, volgekropt met latijn, grieksch en wiskunde, in het bezit van een groot vermogen, maar zoo linksch en onbeholpen in alle maatschappelijke vormen, dat ik door iedereen als de rijke geleerde lompert aangeduid word.

[pagina 388]
[p. 388]

Ik heb onlangs een landgoed gekocht, hetwelk overvloedig met adellijke buren gezegend is en wanneer men aan mijne afkomst en mijne onbeschaafde manieren denkt, kan men zich slechts moeielijk voorstellen, hoezeer mijn omgang door de familiën uit de nabuurschap gezocht werd, van wie ik de vriendschappelijkste bezoeken, zoowel als de dringendste uitnoodigingen ontvangen had.

Ofschoon ik niets liever wenschte dan de mij aangeboden vriendschap aan te nemen, had ik mij nochtans steeds verontschuldigd onder het voorwendsel, nog niet geheel ingericht te zijn. De waarheid echter is, dat, wanneer ik met het beste voornemen om tegenbezoeken af te leggen, mij te voet of te paard op weg begaf, mij bij den aanblik van het parkhekken, altijd de moed ontzonk - ik keerde om en besloot het een anderen keer te wagen.



illustratie
een jonge trullemans.


Eindelijk beproefde ik toch mijne schroomvalligheid ernstig te bestrijden en nam de voor drie dagen aan mij gerichte uitnoodiging aan, om bij iemand te komen dineeren, wiens open en gulle manieren geen twijfel aan eene hartelijke ontvangst in mij konden doen opkomen.

Thomas van Steenvoort, die omstreeks een uur van mij af woont, is een edelman wiens bezittingen, met ongeveer zestig duizend franken jaarlijksche rente, aan de onlangs door mij gekochte, grenzen. Zijne kinderen zijn allen volwassen: twee zonen en vijf dochters.

Van mijn onbevalligen gang overtuigd; nam ik voor eenigen tijd les bij een kunstenaar, die ‘volwassen heeren dansen leert,’ en ofschoon ik aanvankelijk in deze kunst op overgroote moeielijkheden stiet, waren mijne wiskunstige kundigheden mij hierin van onberekenbaar nut daar zij mij het evenwicht des lichaams wezen, zoowel als de richting van het zwaartepunt bij de vijf position.

Nadat ik nu had leeren loopen zonder te waggelen en met het geheim bekend was om

[pagina 389]
[p. 389]

eene correcte buiging te maken, was ik zoo stout de uitnoodiging van den baron tot een familiediner aan te nemen, er niet in het geringste aan twijfelende, of mijne nieuwe kundigheden zouden mij in staat stellen de dames met tamelijke onverschrokkenheid in de oogen te zien.



illustratie
slangenbezweerders.


Maar ach! hoe ijdel is alle betrouwen op theorie, als deze niet door menigvuldige practijk gesteund wordt! Toen ik het huis naderde, wekte al spoedig het luiden van een etensbel de vrees in mij op, dat ik door onachtzaamheid den maaltijd vertraagd mocht hebben. Onder dezen indruk kleurde ik tot aan de felste rood, toen mijn naam herhaaldelijk door de onderscheidene bedienden afgeroepen werd, die mij in de bibliotheek voerden, terwijl ik ter nauwernood wist, wat of wien ik zag.

Eerst bij het binnentreden herkreeg ik eenigszins mijne tegenwoordigheid van geest en maakte voor de vrouw des huizes mijne bestudeerde buiging; maar terwijl ik ongelukkigerwijze den linkervoet tot in de derde positie achterwaarts zette, trad ik op de jichtige teenen van den armen heer Thomas, die mij op de hielen gevolgd was, om mij aan de familie voor te stellen.

De mij daardoor veroorzaakte verlegenheid kan men zich moeielijk voorstellen, daar alléén een schroomvallig mensch mijn toestand beoor-

[pagina 390]
[p. 390]

deelen kan en van deze soort bestaan er voorzeker niet veel.

De voorkomendheid van den baron verdreef allengskens mijne bekommering en ik verwonderde er mij over hoezeer eene fijne beschaving hem in staat stelde, zijn gevoel te beheerschen en na een zoo pijnlijk voorval zijn gelaat in zulke opgeruimde plooien te kunnen zetten.

De beminnelijkheid der huisvrouw en het vertrouwelijk gelap der jonge dames hielp mij ongemerkt mijne blooheid te overwinnen, tot dat ik het eindelijk waagde mij in het gesprek te mengen, ja zelfs een nieuw thema aan te roeren.

Daar de bibliotheek rijkelijk met boeken in prachtbanden voorzien was, maakte ik daaruit op dat de heer Thomas een zeer belezen man moest zijn, en waagde het mijne meening over de verschillende uitgaven der grieksche klassieken te zeggen, waarin de baron volkomen met mij instemde.

Bij deze gelegenheid trok eene uitgave van Xenophon in zestien deelen (waarvan ik nog nooit gehoord had) inzonderheid mijne aandacht en ik stond op om te zien welke het wel zijn kon. Mijn gastheer bemerkte mijn voornemen en stond eveneens op om, gelijk ik vermoedde, het boek van de plank te nemen, hetgeen ik dientvaardig poogde te verhinderen, en haastig de hand op het eerste deel leggende, trok ik het er met geweld uit. Maar o schrik! in plaats van boeken kwam een plank naar beneden, waaraan men met behulp van leêr en verguldsel het voorkomen van zestien deelen gegeven had en verbrijzelde ongelukkigerwijze den daaronder staande inktkoker. Te vergeefs verzekerde mij de heer Thomas dat het niets te beduiden had. Ik zag de inkt van het ingelegde tafeltje op het turksche tapijt stroomen en nauwelijks wetende wat ik deed, trachtte ik den vloed met mijn zijden zakdoek te stelpen.

Midden in deze verwarring werd gemeld, dat het diner opgedragen was en ik werd met genoegen gewaar, dat de bel, welke mij aanvankelijk zoo verontrust had, tot waarschuwing een half uur voor etenstijd geluid werd. Gedurende den tocht door den gang en de lange reeks der overige kamers naar de eetzaal, had ik rijkelijk den tijd weer tot mij zelven te komen en kreeg een plaats aan tafel tusschen mevrouw van Steenvoort en hare oudste dochter.

Sedert den val van den houten Xenophon gloeide mijn gelaat voortdurend als vuur en ik begon juist eenigszins te bekomen en eene aangename koelte te genieten, toen een onvoorziene gebeurtenis op eenmaal den gloed ten felste aanwakkerde.

Ik had mijn bord soep te dicht aan den rand van de tafel gezet en terwijl ik tegen mejuffrouw Cato boog, welke mij een kompliment gemaakt had over het model van mijn vest, stortte ik den heeten inhoud van mijn telloor over mijne knieën uit. Ondanks de oogenblikkelijke hulp van de servetten, die de oppervlakte van mijne kleeren droogde, was mijn zwart laken broek niet dik genoeg om mij voor de gevolgen van dit onverwachte stortbad te beschermen, maar bedenkende hoe de heer Thomas zijn pijn verbeten had, toen ik hem even te voren op den voet trapte, verdroeg ik standvastig in stilte de smart en bleef rustig met mijne onderste geschroeide ledematen zitten, te midden van het onderdrukt gegiechel der dames en der bedienden.

Ik ga maar stilzwijgend de lompheden voorbij die tijdens het eerste gerecht voorkwamen, mijne verlegenheid als ik een kieken voorsnijden of de in mijne nabijheid staande schotels verder geven moest en daarbij de jus over de tafel morste en het zoutvat omstiet. Wij zullen tot het tweede gerecht overgaan, waarbij een nieuwe ongelukster mij geheel en al dreigde te vernietigen.

Juist had ik een stuk zachte heerlijke pudding aan het vorket, toen mejuffrouw Cato Steen voort mij verzocht haar den naast mij staande schotel aan te reiken. In de haast nauwelijks wetende wat ik deed, stak ik snel het stuk pudding, dat zoo heet was als een gloeiende kool vuur, in den mond. Het is onmogelijk mijne helsche pijn te beschrijven: mijne oogen puilden uit hunne kassen; eindelijk was ik mijn voornemen en alle schaamte ten trots gedwongen de oorzaak van mijne marteling weer op mijn telloor te laten vallen.

De heer Thomas en de dames betreurden levendig mijn ongeval en ieder gaf een ander middel tot verzachting aan. De eene raadde olie, de andere water aan; maar eindelijk stemden allen daarin overeen, dat wijn het geschiktste was om den brand uit te trekken.

Een glas Xeres werd van de schenktafel gebracht en ik ledigde het met een enkelen teug; maar o! hoe zal ik de dadelijk volgende marteling beschrijven? Of de schenker had zich toevallig vergist, of hij wilde mij opzettelijk waanzinnig maken - hij gaf mij den sterksten brandewijn, waarmee ik mijn mond vulde, die reeds te voren verwond en vol blazen was.

Geheel ongewoon aan het gebruik van alle sterke drank, met een tong, verhemelte en keel zoo rauw als een knol - wat stond mij te doen?

Doorslikken kon ik het onmogelijk, maar terwijl ik mijn handen tegen den mond drukte, spoot het vervloekte vocht door den neus en tusschen de vingers als een fontein over alle schotels heen en een luid gelach uit alle hoeken ontroofde mij mijne laatste geestkracht.

Te vergeefs legde de heer Thomas de bedienden het zwijgen op en berispte mevrouw van Steenvoort hare dochters... de maat mijner beschaming en hunner vroolijkheid was nog niet vol.

Om het angstzweet, dat dit voorval mij van het voorhoofd deed stroomen, af te wisschen, droogde ik mijn gelaat met den verwenschten zakdoek, die nog vochtig was tên gevolge van Xenophon's val en bedekte daardoor mijn gelaat in alle richtingen met inktstreepen.

De heer Thomas zelf kon dezen nieuwen sfoot niet meer weêrstaan en stemde met zijne gemalin in het algemeen gelach in, terwijl ik in vertwijfeling van tafel opsprong, naar buiten stormde en als waanzinnig naar huis liep, het vaste voornemen makende voortaan geene bezoeken meer bij mijne buren af te leggen.

 

Frans.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken