Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Vlaamsch leven.

Onze dichters van het spoor geloopen. - Wat de ouderen deden. - Het ik in onzen tijd. - Rijkdom der taal. - Verloren schatten. - Beeld van Hendrik Conscience.

 

Wij kunnen het niet genoegzaam herhalen: het vlaamsch leven heeft uiterlijk veel van zijne kracht verloren, en 't zijn de letterkundigen zelven, die tot deze verzwakking veel bijdroegen. Vele jongeren hebben de goede traditiën van hunne voorgangers vergeten; zij zijn afgedwaald van eigen zin en aard, van eigen zeden en geloof en van dat oogenblik is het publiek, dat niet wispelturig is als ‘poëeten’ aan de beweging, ontrouw of ten minste onverschillig geworden.

Onze voorgangers grepen in het verledene en raakten alzoo snaren in het gemoed des volks aan, die luid trilden; de jongeren hebben in den vreemde hunne stof en zelfs den vorm gezocht - om bij onkundigen als origineel door te gaan - en het publiek heeft hun geantwoord door schouderophalen en hoofdschudden.

Te meer is dat antwoord gevolgd omdat de verwaandheid en de fransche naaperij van het je, van het ik in voege werd gebracht en ieder jong rijmelaar zich zelf zoo belangwekkend waande dat hij zich op een soort van voetstuk zette en van zijn eigen zong: van zijne eigene vreugde, van zijn eigen lijden, van zijne eigene hoop en zijne eigene liefde.

Dezer dagen doorbladerden wij een bundel dergelijke versjes, en we zagen zelfs dat de poëet heel boos werd, omdat men niet naar hem luisterde. Men gaat liever ter herberg, riep hij verontwaardigd uit, dan te luisteren naar onze zangen!

Maar in waarheid gezegd, mijn jonge zelfbewierooker, hoe wilt gij dat het publiek belang stelle in al uwe luimen en gekkmheden? Wat kan het aan ons geven dat gij verliefd zijt, in den maneschijn treurt en gij u met rozengeur bedwelmt, als wij integendeel niets van dat alles gevoelen en integendeel verlangen naar een geurigen biefstek en naar een goed glas schuimend bier?

We begrijpen dat een publiek soms belang stelt in dergelijke poëzie, dan teekent de dichter niet uwen naam; maar dan heet hij Torquato Tasso, Byron, Goethe, Hooft, Lamartine, Victor Hugo of anderzins; dan zit er iets anders in die gedichten dan..... wind; dan zijn zij gekenmerkt met dat onbegrepen là, zooals Töpfer het genie noemt.

Onze ouderen waren beter ingegeven: zij vroegen welke de uiting van gansch het volk was en die uiting volgden zij, of liever bezielden zij door hunnen geest. Deed Shakespeare wel anders, toen hij de stof zijner onsterfelijke treurspelen zocht en vond in den schoot van zijn eigen landaard?

Theodoor van Ryswyck, een onzer eerste moderne dichters, koos voor stof verhalen, die nog uit vroeger dagen in den mond des volks voortleefden: de Geest, eene traditie door pater Poirters bewerkt, en die deze zelf waarschijnlijk bij het volk der 17e eeuw gevonden had; Quinten Massys, eene volksoverlevering, even als de Torenbrand van Mechelen - kortom, al zijne eigenaardige verbalen (hij bedoelde, verhalen eigen aan het volk) waren grepen uit het volksleven en die het publiek des te gretiger opnam, omdat het ze reeds kende en zij in een gemakkelijken vorm, en onder een nieuw gezichtspunt, waren voorgedragen.

Was het met Conscience wel anders? Was dezes Wonderjaar niet een verhaal uit eigen volksboezem geput, en waarin de vreesselijke beeldenstorm, wiens aandenken nog in het volk voortleefde, de grootste aantrekkingskracht bezat? En wat anders dan hunne eigendommelijkheid, was de magneet die het volk aantrok in al die kleine verhalen en schetsen, juweeltjes uit het volksleven?

‘Eigen’ was ook een goed deel van het geheim dat eene zoo groote populariteit gaf aan de Leeuw van Vlaanderen en andere verhalen van den schrijver. Overigens, niemand van al de ouderen ging, zoo als de jongeren nu, buiten onze grenzen, en die nog slechts naar het noorden togen voor den vorm, verbeurden hunne populariteit. Er was ook stof genoeg in onze eigen geschiedenis, in ons eigen volksleven: men ga slechts de schriften van de dertig eerste jaren onzer letterkunde na: de stof, en vooral de vorm, waren vlaamsch.

Vandaag ligt de geschiedenis braak; slechts de ouderen en die welke hun onmiddellijk opvolgden, blijven den landaard getrouw; de jongeren zijn de grenzen overgesprongen en volgers van vreemden geworden, zingen op vreemden en in vreemden vorm over hun ik en kunnen in den vreemde gekend zijn, doch niet bij hun eigen volk, dat geen ooren naar hen meer heeft.

Is het niet begrijpelijk dat het publiek enger is geworden door de schuld van zekere jongere poëeten zelven? Als de verteller zijn gehoor niet weet te boeien, valt het in slaap - en ook hier is dit het geval geweest; maar ongelukkiglijk zijn er gevolgen, die noodlottig zijn. Het ingeslapen publiek heeft zóó lang geslapen dat het is gestorven en dus niet in tijds is wakker geworden om zijne traditiën aan de jongeren over te planten. Men zal dus weldra eene leemte in ons publiek bemerken - te wij- ten aan de verkeerde richting, die jonge letterundigen hebben ingeslagen.

Alleen eigen richting kon ons in den stroom der verfransching, die in den laatsten tijd zoo groot is geworden, recht en den vlaamschen geest levendig houden.

 

Dezer dagen werd er in een kring van vrienden gesproken over de weinige taalkennis bij velen, die zich met het beoefenen van het vlaamsch bezig houden. 't Is inderdaad verwonderlijk, als men onze oude schrijvers en woordenschatten nagaat, hoeveel woorden uit onze geschreven taal verdwenen zijn, terwijl bastaardwoorden daarin zijn binnen gedrongen!

Waar is 't gebruik gebleven van avend; in plaats van avond, ofschoon het woord wordt uitgesproken met een e? Hier en daar een dichter, die

[pagina 27]
[p. 27]

lavend wil doen rijmen op avend gebruikt dit laatste woord; doch waarom het niet doorgaans zóó geschreven?

Waarom is het woord bekeren verdwenen, dat zoo kenmerkend voor sterk drinken gehouden werd? En waarom zien wij nooit meer het woord bejaën gebruikt voor ja zegeren, voor met ja bevestigen? Zeer aardig klonk ook ons bliktanden, voor het wit der tanden laten zien; ons barnnetel, voor brandnetel; ons darren, derren voor durven; ons labben voor klappijen; ons lieflokken voor vleien: ons liefoogen voor lonken; ons bardebollen voor knotsend tegeneen stooten.

De ooievaar werd bij ouderen, en nog wel eens in zekere streken, beilover genoemd, en het huwelijk noemde men in sommige gewesten het bijlig; terwijl half werk doen, boelelen genaamd werd, en het bassen van den hond baffen heette. Die woordenschat is voor de dichters die naar rijm zoeken, goud waard en zij zijn te begrauwen, dat is te berispen, dat zij zich niet meer daarop toeleggen, evenals onze scholen, die dergelijke rijkdommen aan de leerlingen zouden moeten inplanten.

 

Antwerpen heeft een beeld aan Hendrik Conscience opgericht en wel aan den ingang der stadsbibliotheek. Jammer, het is niet de fiere, gloeiende Vlaming, dien men gedachtig is geweest; 't is de doodvermoeide en afgeleefde grijsaard, die daar neerzit. Bezielen zal dat beeld niet; eerbiedig en stilzwijgend zullen wij het aanstaren en treurig heengaan omdat een man, met heilig vuur bezield, zóó oud worden moest.

Neen, het zitbeeld van dien kranken Conscience voldoet ons niet, al geven wij volmondig lof aan den kunstenaar; wij moeten een ander, een krachtvoller Conscience voor oogen hebben, een die tot het jonge geslacht spreekt gelijk hij sprak in zijn Leeuw van Vlaanderen en zijn Artevelde - een altijd bezielend wezen, dat de eeuwig jonge vlaamsche beweging kenmerkt.

De beeldhouwer, die het beeld vervaardigde, is een jong, maar reeds schïtterend talent.

Conscience woonde de onthulling niet bij; maar onze antwerpsche vrienden waren in grooten getalle gekomen, en zelden of nooit zag men eene prachtiger betooging ter eere van de vlaamsche beweging.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken