Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De macht van het goud.
(Vervolg.)

De baljuw nam het papier met bevende hand aan en beproefde het te lezen; maar zijne verwarring was zoo groot, dat het hem niet mogelijk was een regel daarvan te ontcijferen.

‘Wat beteekent dat alles?’ riep hij onthutst uit; ‘ik veronderstel toch niet, mijnheer, dat gij het wagen zult mij van zulk een ontzettende misdaad te beschukligen?’

‘En wien anders? Bedenk toch, mijn beste Martin Simon, dat gij u zeer goed aan geen gevaar behoefdet bloot te stellen door den armen drommel persoonlijk uit den weg te ruimen; het zal de waarheid meer nabijkomen, als men aanneemt, dat gij iemand met de taak belastlet om den man tot zwijgen te brengen, en dan zijt gij slechts de medeplichtige en niet de hoofdschuldige, hetgeen de zaak verandert, en ik voor mijn persoon zal al het mogelijke doen, om het onderzoek der rechters deze wending te doen nemen.’

‘Wat babbelt gij toch van echten, medeplichtigheid, moord, proces?’ riep de baljuw toornig; ‘wat voor papier is dat? Hoe komt het in uwe handen? En eindelijk - wat wilt gij toch van mij?’

‘Dit papier?’ hernam de procurcur bedaard. ‘Inderdaad, ik vergat u deze geschiedenis mee te deelen, en gij zult er u dadelijk van overtuigen, dat ik gedwongen ben in deze zaak tegen u op te treden. Vooreerst moet gij weten, dat op den dag, waarop de ketellapper zich hier vertoonde, hij mij verzocht, in mijne hoedanigheid van procureur voor hem een verklaring op te maken, die hij echter zeer geheim houden wilde. Ik weigerde hem aan te hooren; doch in de hoop u wellicht een dienst te zullen kunnen bewijzen - uit erkentelijkheid voor mijne zoo vriendelijke ontvangst in uw huis en uit vrees, dat hij zich misschien tot andere lieden kon wenden, die u niet zoo genegen waren, zegde ik dien mensch, dat hij mij des anderendaags zou kunnen ontmoeten op den weg, dien ik inslaan moest om naar Grenoble terug te keeren. Inderdaad trof ik hem een kwartieruurs van hier aan en teekende, op een steen aan den kant van den weg zittende, de verklaring op, waarvan ik u zoo even het afschrift heb laten zien. Er wordt daarin gezegd, gelijk gij zelf hebt kunnen lezen, dat Raboisson in het bezit van een geheim is, dat u persoonlijk aangaat, en gij alleen er belang bij hebt hem te doen verdwijnen, zoodat, ingeval hij een gewelddadigen dood sterven zoude, gij alleen daarvoor verantwoordelijk moet gesteld worden, in welk geval hij mij, Michelot, procureur bij het parlement te Lyon, belast, u daarvoor gerechtelijk te vervolgen..... Ik moest deze last geving aannemen, en het is waarschijnlijk, dat de ongelukkige weinige oogenblikken nadat hij zijne verklaring onderteekend had, om het leven kwam.’

Deze mededeeling scheen den baljuw eindelijk klaar en duidelijk het gewicht van de op hem rustende verdenking te doen beseffen.

‘Mijnheer de procureur,’ sprak hij nu op bitteren toon en na een kleine pauze, ‘ik kan u niet genoeg gelukwenschen met den iever, waarmede gij de vertrouwelijke mededeelingen van een dronkaard aanhoordet en in schrift bracht; ongetwijfeld hadt gij daartoe goede gronden, die ik nog niet ken..... Voorshands, wil ik, om met u slechts over de rechtsgeldigheid van deze ongerijmde aanklacht te spreken, u doen opmerken, dat deze verklaring, die in uwe oogen zoo gewichtig schijnt, ten eenemale alle rechterlijke vormen mist. Er waren geen getuigen bij, toen zij opgemaakt werd, en Raboisson zelf kon niet schrijven.’

‘Wat de onderteekening betreft,’ antwoordde de procureur, een ander papier uit den zak halende, ‘hier is een gerechtelijke acte, die onmogelijk aangetast kan worden en waaruit blijkt dat Raboisson met een kruisje van een bijzonderen vorm placht te onderteekenen en een dergelijk heeft hij in mijne tegenwoordigheid onder die verklaring gezet. Hij overhandigde mij, toen hij afscheid van mij nam, bedoeld wettelijk document, dat hij sinds lang had laten opmaken en bij zich droeg; met welk doel is mij onbekend. Wat de getuigen aangaat, die volgens u bij de onderteckening tegenwoordig hadden moeten zijn, deze waren niet noodig, daar de geheele handeling van vertrouwelijken aard was. Overigens, is mijn getuigenis....’

‘Maar dat is toch een schandelijk weefsel!’ riep Martin Simon uit, terwijl hij met groote stappen zijn kamer op en neer ging; ‘ik ben onschuldig en alles werkt samen om mij verdacht te maken. Welnu!’ voegde hij er spottend bij en bleef plotseling voor den procurcur staan, ‘waartoe hebt gij besloten, edelaardige vriend? Slaat gij geloof aan de zinnelooze droomen van dien landlooper en wilt gij die belachelijke verklaring bij het gerecht indienen, of wilt gij het woord van een eerlijk man gelooven, die met verontwaardiging deze schandelijke beschuldiging van zich wijst?’

‘Mijnheer, ik wenschte, dat ik uw verlangen kon bevredigen; maar als gij geen andere rechtvaardiging kunt bijbrengen, dan begrijpt gij licht dat mijn plicht en mijn geweten.....’

‘Uw geweten, ellendelin?, uw geweten? Of wilt gij mij misschien wijs maken, dat gij een enkele sylbe van deze meer dan domme fabel gelooft en dat gij niet uit enkel winstbejag mij met een openbaar schandaal dreigt? Waart gij niet zoo zwak, zoo lafhartig.....’

Hij hield op en ging weer op en neer.

‘Wees bedaard, mijn vriend,’ sprak Michelot op sussenden toon; ‘ik ben immers uw vriend - ik zweer het u! Mijn hart bloedt, dewijl ik u zulk een kommer bereiden moet; ik wenschte uit den grond mijns harten uwe gastvrijheid en uwe vrijgevigheid tegenover mij met dankbaarheid te kunnen vergelden, maar ik laat u zelf oordeelen: - wat moet ik doen?’

‘Wat gij doen moet?’ zegde Martin Simon, hem strak aanziende, als wilde hij zich van de uitgestrektheid der dienstvaardigheid, waarop hij bij den procureur kon rekenen, verzekeren. ‘Oogenblikkelijk moet gij die papieren verscheuren of in het vuur werpen.’

‘Ik heb slechts de afschriften bij mij!’

‘En weet gij niet waar de origineelen zijn?’

‘Hm!’ hernam de procureur met een gemaakt lachje; ‘als ik u eens beloofde ze te vernietigen zoodra ik te Lyon ben, waar ik ze achtergelaten heb?’

‘In dit geval, Michelot, wil ik erkennen, dat ik u miskend en belasterd heb, en ik zou u verzoeken mijn drift en mijne overijling te vergeven.’

‘En dat zou mijne eenige belooning zijn?’

‘Welke belooning verlangt gij dan wel om van een even ongerijmde als onrechtvaardige vervolging af te zien?’

‘Bedenk toch wel,’ antwoordde de procurcur, als had hij den zin der vraag van zijn gastheer niet begrepen, ‘bedenk toch, dat het protokol, waarin gij zelf de mogelijkheid van den gewelddadigen dood van Raboisson toegeeft en de door hem zelven onderteekende verklaring, alsmede mijne eigene getuigenis genoegzame gronden

[pagina 87]
[p. 87]

tot een zeer ernstig en gevaarlijk crimineel proces tegen u opleveren..... Uw leven staat daarbij op het spel!’

Onwillekeurig sidderde Martin Simon. Michelot bemerkte deze beweging van schrik zeer goed en achtte het oogenblik gekomen, waarop hij den grooten slag kon wagen.

‘Hoor eens, mijnheer Simon,’ zegde hij met groote radheid van tong, ‘laten wij onbewimpeld met elkander spreken. Gij kunt elk oogenblik, en wanneer ik het wil, ten gevolge van een zware beschuldiging gevangen genomen worden; en gesteld ook, dat gij er wezenlijk in gelukt uw leven te redden, zal het u toch nooit gelukken uw naam van dien smet te zuiveren. Overigens zou ook de inmenging der justicie het gevolg hebben, dat de aard van het geheim aan het licht kwam, hetwelk Raboisson ontdekt had; en er moet u derhalve veel aan gelegen zijn, de opmerkzaamheid niet op dit punt te zien vestigen. Het betreft toch een ongehoorden schat, een goudmijn, welken men u terstond in naam des konings zou ontnemen. Gij hebt er derhalve het grootste belang bij de zaak te smoren en - wij kunnen dit ook. Ik heb u belogen, toen ik u zeide, dat de origineele papieren, welke u aanklagen en tegen u getuigen, te Lyon waren; zij zijn hier en ik kan ze u terstond overhandigen, zoodra wij het met elkander eens geworden zijn.’

Martin Simon staarde een wijl met een verstoord gelaat peinzend voor zich.

‘De schandelijke toeleg begint mij klaar te worden,’ sprak hij ten laatste, ‘en ik wensch er den heer Michelot geluk mee, de groote woorden plicht en geweten overboord geworpen te hebben; ik houd er van, wanneer ik met den duivel spreek, dat hij mij zijn klauwen en zijn staart laat zien Welnu, laat hooren! Welken prijs eischt gij voor deze papieren en uwe rechtschapenheid?’

Een zegevierende lach speelde om de kleurlooze lippen van den procureur.

‘Uwe woorden zijn hard, mijnheer Simon,’ antwoordde hij grinnikend; ‘maar ik ben gewoon aan woorden weinig of geen waarde te hechten; ik houd mij slechts aan de daadzaken. Hoor mij derhalve aan.’

Michelot scheen er behagen in te scheppen, de marteling van zijn slachtoffer te verlengen.

Hij nam langzaam een snuifje en zegde eindelijk met zijne tergende koelbloedigheid:

‘Ik wenschte, beste vriend, onze wederzijdsche belangen met elkander te vereenigen, en hoe slecht ook de meening moge zijn, die gij van mij koesteren moogt, ben ik er toch ver van verwijderd. u overdreven eischen te stellen. Er zijn offers, die gij slechts met den grootsten tegenzin zoudt kunnen brengen: - ik heb hier derhalve den middelweg ingeslagen en een offer gezocht wat gij gereedelijk brengen kunt. Om het kort te maken, moet ik u zeggen, dat ik vrijgezel en dezen staat van harte moede ben. Het hing nu slechts van mij af in Lyon een schoon en rijk meisje te vinden, dat er trotsch op zou geweest zijn mevrouw Michelot te worden; want ik ben nog groen genoeg, bezit een aardig vermogen en sta goed aangeschreven in de plaats mijner inwoning. Een bedaard, gevoelvol man, die de jaren der hartstochten achter zich heeft, is ongetwijfeld voor zekere jonge meisjes een meer gepast echtgenoot, dan een dier verkwistende windbuilen, die men bij iederen stap in het leven ontmoet en een schoonzoon van deze soort zou zeer wenschelijk voor u zijn, mijnheer Simon!’

‘Zou ik daaruit moeten besluiten, mijnheer, dat gij tot prijs van uw stilzwijgen de hand mijner dochter verlangt?’

‘Tot prijs van uw vermogen, uwe eer, uw leven!.... Vergeet toch niet dat ik u geheel in mijne handen heb. Ik behoef slechts een woord te spreken en gij wordt gevangen genomen en tot een onteerenden dood veroordeeld..... Uwe dochter zelve zal het schenken van hare hand niet voor te groot houden, tot belooning voor het geluk, u uit zulk een dreigend gevaar te redden.’

‘Is dat alles?’ vraagde de koning van den Pelvoux met gesmoorde stem.

‘Ongeveer ja... Slechts dit wil ik nog opmerken, dat wij ons over het kapittel van den bruidschat gemakkelijk zullen verstaan. Ik ken u als een te goed vader, om er aan te twijfelen, dat gij uwe dochter niet een aanzienlijk vermogen zult meegeven, dewijl gij reeds zoo ongewoon grootmoedig met een verren bloedverwant - den ridder de Peyras - gehandeld hebt... Daar gij echter wellicht bezwaarlijk van het bezit uwer goudmijn afstand zoudt doen, zouden wij hare opbrengst broederlijk deelen, en ik ware slechts uw deelgenoot..... In vereeniging met elkander zouden wij winstgevende zaken maken; gij zoudt eens zien, hoe ik er mij op versta eene zaak te drijven! Welnu, wat zegt gij daarop? Ik denk dat gij tot den door mij voorgeslagen prijs zeer goedkoop uit den gevaarlijken strik loskomt, waarin gij op dit oogenblik gevangen zit!’

De procureur verschrikte over de uitdrukking van verontwaardiging en woede, welke zich op de trekken van zijnen toehoorder teekende. Martin Simons oogen rolden in hunne kassen en zijne vuisten balden zich krampachtig. Plotseling wierp hij zich op Michelot, vatte hem bij de keel en schudde hem als een riet, terwijl hij hem met een donderende stem toeriep:

‘U mijne dochter, ellendeling? Mijne schoone, mijne fiere, mijne edelaardige Margaretha aan een ouden schurk, een schraapzuchtigen vervalscher, een nietswaardigen rechtsverdraaier? En gij denkt dat ik, zelfs om mijn leven vrij te koopen, er ooit in toestemmen zou, mijn geliefd kind op te offeren? Aha! gij wildet mij dreigen, mij vrees aanjagen!... Maar ik vermorzel u - ziet gij - en wreek met een enkelen slag al de ongelukkigen, welke gij in den loop van uw schandelijk leven ten gronde gericht hebt!’

‘Help, help!’ gilde de procureur, wild om zich heen slaande. ‘Wilt gij mij dan vermoorden, gelijk gij Raboisson vermoord hebt?... Help, help!... Denkt gij dat dit de goede manier is, om mij vriendschappelijk te stemmen?’

‘Wat is mij daaraan gelegen!’ antwoordde Martin Simon en schudde hem nogmaals hevig.

Op den trap liet zich een gestommel van voetstappen hooren.

‘Laat mij los... ik stik... ik sterf... Help, help! Daar Komen menschen; nu zal ik de misdaad, die gij begaan hebt, met luider stem uitschreeuwen!’

‘Doe zulks!’ riep de krachtige bergbewoner, den spartelenden procureur naar de deur slepende; ‘ik zal u daarbii behulpzaam zijn!’

De deur werd geopend en verscheidene dorpelingen, die gekomen waren om de trouwing bij te wonen, verschenen in de kamer.

Onder hen bevond zich de eerwaardige grijsaard, wien Margaretha den naam vanoom gegeven had en die inderdaad de broeder van haar overleden moeder was.

‘Zwager,’ sprak hij, terwijl hij den procureur uit de handen van den baljuw trachtte te bevrijden, ‘wat gebeurt hier toch? Wat heeft u deze man gedaan, om hem zoo te mishandelen?’

‘Wat hij mij gedaan heeft?’ riep Martin Simon, terwijl hij Michelot uit alle macht van zich slingerde, zoodat deze in den tegenovergestelden hoek der kamer terecht kwam., hij beschuldigt mij van een moord... van een laflhartigen, schandelijken moord!’

Verbaasde blikken richtten zich van alle kanten op den procureur.

‘Ik geef toe,’ antwoordde de grijsaard, ‘dat in zulk een geval toorn en verontwaardiging gerechtigd zijn; maar het mag niet tot gewelddadigheden komen Wees bedaard, zwager, en gij, mijnheer de man der wet, verwijder u onmiddellijk!’

‘Ja, ja,’ bevestigde de baljuw, ‘laat hem loopen! Hij mag mij hij het parlement in Grenoble als den moordenaar van Raboisson aangeven! Ik vrees hem niet. Hij mag de gansche justicie hier halen, opdat zij mij in de gevangenis late slepen - ik ben bereid.’

Michelot bleef roerloos en als versteend staan. Alle aanwezigen zagen Martin Simon ten hoogste verbaasd aan.

‘Het verwondert u,’ begon deze met een bitteren lach, ‘dat uw baljuw, uw hoofd, uw aller vriend, zich tegenover zulk een aanklacht van moord zal behoeven te verantwoorden? En toch is het zoo! Die volleerde schurk daar beweert bewijzen van mijn voorgewende misdaad te bezitten, en deze bewijzen zou hij mij overhandigd hebben, indien ik laag genoeg geweest ware, hem de hand mijner dochter Margaretha tegelijk met mijn vermogen als bruidschat te schenken! Maar hij bekomt niets van mij, al zou ik ook als slachtoffer van zijne helsche kunstgrepen vallen!’

Men denke aan de achting, de genegenheid, de vereering, welke de bewoners van Bout-du-Monde voor Martin Simon en zijne familie koesterden en men zal de verontwaardiging begrijpelijk vinden, welke deze mededeeling verwekte.

De grijze Johan zelf kon die niet onderdrukken.

‘Wanneer dit zoo is,’ sprak hij, den procureur strak aanziende, ‘dan is deze man niets dan een slang, die men onder de voeten vertreden moet.’

‘Slaat hem dood! Laten wij hem in de Guisanne smijten!’ riepen de jonge lieden.

‘Beste vrienden,’ stotterde Michelot, sidderende van angst, ‘men zal u voor alle mij aangedane mishandelingen tot verantwoording weten te dwingen..... Degenen, die reeds de hand aan mij geslagen heeft, zal dit zwaar moeten boeten.’

‘Aha! gij wilt onzen baljuw, onzen weldoener, onzen goeden meester aangeven?’ riep een der aanwezegen, op Michelot toespringende. ‘Neem dan den kortsten weg..... Voort met hem, door het venster!’

‘Help, help!’ gilde de beangstigde man, toen hij de gespierde vuisten gewaar werd, die bereid waren hem uit het venster te werpen.

‘Mijne vrienden, ik verbied u.....’

‘Help, help!’ krijschte Michelot. Op dit oogenblik trad Margaretha met den ridder de Peyras en de jonkvrouw de Blanchefort binnen. Hunne verschijning bracht terstond in de verwarring een stilstand te weeg.

Toen Martin Simon zijne dochter zag, ging hij op haar toe.

‘Lief kind,’ sprak hij met ontroerde stem, ‘verwijder u, stoor er ons niet in, een booswicht, die mij van een misdaad beschuldigde, zoo te behandelen als hij het verdient.’

De ernstige trekken van Margaretha drukten noch verrassing, noch vrees uit.

‘Vader,’ zeide zij bedaard, ‘wanneer deze beschuldiging valsch is, moet gij dan handelen, alsof zij waar was?’

‘Wanneer zij valsch is?’ herhaalde Martin Simon, een stap teruggaande, ‘neemt mijne dochter zoo koel de tijding op van den vreeselijken laster, waarvan ik het slachtoffer ben?’

‘Gij hebt mijne bedoeling niet begrepen, vader. Ik geloof niet meer..... ik zal nooit gelooven, dat gij een slechte daad begaan kondet. Maar het is verstandiger eene lastering te weerleggen dan den lasteraar te mishandelen.’

‘Gij hebt gelijk!’ riep Michelot, weer moed vattende, ‘en in het onderhavige geval is het gemakkelijker de feiten te loochenen dan ze te weerleggen..... Lees hier, lees zelve, mejuffrouw,’ging hij voort, terwljl hij de papieren opraapte, die Martin Simon op den grond geworpen had, ‘oordeel zelve, of overal deze zoogenaamde lastering als onwaar beschouwd zou worden?’

Het jonge meisje nam met zenuwachtige haast de papieren aan, en ze vlug doorziende, bemerkte zij niet, dat de ridder de Peyras ze, over haren schouder ziende, insgelijks las.

‘Hier heerscht eene betreurenswaardige dwaling!’ liet nu de schuchtere Ernestine zich hooren; ‘en neem u wel in acht, mijnheer Michelot, mijn vader zal strenge rekenschap van u vorderen omtrent den aard en de wijze, waarop gij de vrienden behandelt, die mij in mijn ongeluk zoo grootmoedig tot zich namen..... Ik weet niet wat die papieren behelzen, maar geen mensch hier deelt uwe afschuwelijke verdenking. Wij allen kennen de rechtschapenheid, de grootheid van ziel en de onbaatzuchtigheid van Martin Simon. Welkebelangen konden zulk een man bewegen veertig jaren van de onberispelijkste braafheid te verloochenen of te bezoedelen?’

‘Heb dank, mijn dierbaar kind,’ morde de koning van den Pelvoux, met half verstikte stem, terwijl twee groote tranen langs zijne wangen gleden; ‘dat had mijne dochter in plaats van gij moeten doen!’

‘Joukvrouw,’ begon Michelot, met gehuichelde weemoedigheid op deze aanmerking van

[pagina 88]
[p. 88]

Ernestine antwoordende, ‘ik zal uw vader voldoende ophelderingen omtrent mijn gedrag weten te geven; want wat u aangaat, gij zoudt u moeielijk kunnen verbeelden, tot welke uitersten de liefde jot het goud den mensch drijven kan.’

Martin Simon had zich bedroefd op een stoel laten vallen en bedekte met beide handen zijn gelaat, om de smart te verbergen, welke de schijnbare onverschilligheid zijner dochter hem veroorzaakte. De aanwezigen werden door de tegenstrijdigste gevoelens geslingerd.

Op dit oogenblik fluisterde de ridder zijne nicht in het oor:

‘Die bewijzen zijn verpletterend..... Beloof mij uwe hand en de goudmijn, en ik breng Michelot om het leven, ontneem hem de papieren en red uwen vader.’

Margaretha maakte een verachtend gebaar, en de ridder srinr ter zijde, ter wijl hij zich op de lippen beet.



illustratie
houten brug in noord-amerika.


Thans fluisterde een andere stem de dochter van den baljuw in het oor:

‘Uwe hand of de goudmijn, en ik vernietig de papieren.’

Margaretha keerde zich niet eens om, want zij had Michelots stem erkend.

‘Noch het een, noch het ander,’ antwoordde zij zacht.

De procureur deinsde terug.

De ridder de Peyras was, ondanks zijne groote zelfzucht, toch niet ongevoelig voor de schande, welke zijne bloedverwanten dreigde; daarbij had hij zooeeen in den procureur een machtigen mededinger, die naar hetzelfde doel streefde, erkend.

‘De bewijzen, waarvan gij op zulk een hoogen toon spreekt, mijnheer Michelot,’ voegde hij nu dezen toe, ‘zijn klaarblijkelijk valsch en gebrekkig, en indien gij een man van eer waart en geen doortrapte fielt, zou ik u bewijzen, dat gij opzettelijk gelogen hebt, en wel met het doel om u te verrijken.’

Een goedkeurend gemompel begroette dezen hevigen uitval. Ernestine drukte haar bruidegom dankbaar de hand. Toen de procureur dezen zegepraal van zijn mededinger gewaar werd, wilde hij allen in stoutheid overtreffen en antwoordde den ridder glimlachend:

‘Gij kunt uwe schoone praatjes wel sparen, mijnheer de Peyras! Een oude procureur gelijk ik en een edelman gelijk gij kunnen den degen niet kruisen; wij zouden ons belachelijk maken..... Waartoe moet derhalve zulk een woordenstrijd op deze plaats dienen? Welk nut zou het hebben, zich voor mij te verdedigen als ware ik een rechter? Ik ben het niet, die zulk een schandaal gezocht heb. God is mijn getuige. dat ik van harte wenschte, dit ongelukkig voorval zoo lang geheim te houden, als mijn geweten het mij veroorlooft, indien de schuldige zich niet in zijne blinde woede zelf verraden had! Nu echter moet ik mijn plicht doen en de zaak voor de justicie brengen. Den eenigen raad, den ik mijn vroegeren gastheer geven kan, is deze: zoo spoedig mogelijk over de grenzen te vluchten, eer nog een bevel tot gevangenneming trgen hem uitgevaardigd is.’

‘Ik zal niet vluchten,’ sprak de baljuw met sombere vastberadenheid, ‘maar het oordeel der menschen gerust afwachten Ik ben onschuldig.’

‘Welaan dan,’ begon Margaretha met luider stem, ‘zoo iemand ons redden kan, dan vertoone hij zich. Ik neem zijne voorwaarden bij voorbaat aan.’

‘Ik ben de schuldige!’ klonk eene stem uit den uitersten hoek van het vertrek.

Aller oogen wendden zich naar dien kant en daar trad de schoolmeester Eusebius Noël te voorschiin.

‘Klaagt niemand anders van den moord op den ketellapper Raboisson aan,’ herhaalde hij met haperende stem, ‘want ik alleen ben schuldig!’

‘Gij?’ klonk het van alle kanten.

‘Mijnheer Noël,’ sprak Margaretha halfluid op verwijtenden toon; ‘welke machtige beweegreden heeft men bij u doen gelden, om u tot zulk een logen te verleiden?’

Maar de vereerder van Virgilius scheen deze woorden niet gehoord te hebben.

‘Ja,’ ving hij met luidklinkende stem weer aan, ‘ja, ik ben het, die den ketellapper Raboisson in den afgrond der Grave gestort heb; maarik haast mij er bij te voegen, dat zijn dood het gevolg was van een strijd en niet het werk van een beraamden moord. In den morgen van den dag waarop Raboisson om het leven kwam, doolde ik in het dal rond, gelijk zulks mijne gewoonte is en las in mijnen lievelingsschrijver. Toevallig opziende, ontwaarde ik in de verte Raboisson, die met den man van het gerecht in een druk gesprek was. Uit hunne gebaren maakte ik op, dat zij spraken over een papier, dat de procureur in zijn brieventesch legde. Ik verdubbelde mijne schreden om zoo mogelijk te ontdekken, wat er tusschen hen verhandeld werd, maar voor ik de plek bereikte, was Michelot weg en vond ik slechts den ketellapper, die aan den rand van den weg zat. Ik beken vohnondig, dat niet het toeval alleen mij naar deze plaats gevoerd had, waar, Raboisson, naar ik wist, voorbij moest gaan; deze man was in het bezit van een geheim, dat ik eveneens tot elken prijs gaarne gekend had. Ik sprak hem dus aan, en bestormde hem met vragen om hem uit te hooren Raboisson was onbeschoft en tergend, en reeds daags te voren waren wij bijna handgemeen met elkander geworden. Hij sloeg het eerste naar mij, ik stiet hem met alle macht terug - hij struikelde en tuimelde ruggelings in den afgrond.’

‘Dat alles is logen!’ schreeuwde Michelot, ‘alles logen, om de verdenking af te leiden!’

‘Dat alles is waarheid!’ sprak een ernstige, gebiedende stem.

Deze woorden klonken aan den ingang der kamer, welker deur openstond. Alle aanwezigen wendden verbaasd den blik naar dien kant en ontwaarden den eerwaardigen prior van Lautaret. De grijze monik was voor de trouwing van het bruidspaar juist aangekomen, maar zijne komst was door de in het huis heerschende verwarring niet opgemerkt geworden.

‘Ja, ik zelf ben getuige geweest van het treurige voorval, hetwelk hier alle gemoederen zoo diep schokt,’ zegde hij met plechtigen ernst, terwijl hij in het midden der kamer trad; ‘ik bevond mij in de nabijheid van dien afgrond om geneesplanten te zoeken en was uit de verte ooggetuige van den strijd tusschen den ketellapper en den magister. Na den val van den ongelukkige snelde ik toe om hem bij te staan, in de hoop dat hij slechts verwond zou zijn. Ik vond Eusebius Noël bij het levenlooze lichaam zijns tegenstanders en daar, in het bijzijn van het lijk, was ik getuige van zijne tranen. Ik richtte gestrenge woorden tot hem, maar mijn toorn werd door zijn diep berouw ontwapend. Hij vreesde inzonderheid wegens moord aangeklaagd te zullen worden en ik had medelijden met hem in zijn angst en troostte hem met de belofte, dat ik over het gebeurde zwijgen en slechts met mijne verklaring zou optreden in het geval iemand anders verdacht en beschuldigd zou worden. Dit oogenblik is thans gekomen en ik reken het den magister Noël hoog aan, dat hij door zijn rouwmoedige bekentenis den naam van onzen weldoener, wiens rechtschapenheid vlekkeloos is, van een onge gronde verdenking zuiverde.’

Deze verklaring werd met de grootste opmerkzaamheid aangehoord. Toen de prior geëindigd had, steeg uit aller borst een zucht van verlichting op. Margaretha zag beurtelings den schoolmeester en den prior met een verdwaasden blik aan.

‘Mijnheer Noël, eerwaarde vader,’ vraagde zij eindelijk, doodsbleek, ‘is dat de zuivere waarheid?’

‘Ik zweer het voor God en de menschen!’ zegde Noël.

‘Ik neem God en de heilige Maagd tot getuige,’ voegde de prior er plechtig bij, ‘dat alles wat ik gezegd heb letterlijk waar is.’

‘Er is hier niemand anders nog schuldig dan ik alleen!’ kreet Margaretha op hartverscheurenden toon, ‘want ik heb mijn vader gevloekt!’

Daarop zonk zij voor Martin Simon op de knieën, boog met het voorhoofd tot op den vloer en smeekte:

‘Genade, genade!..... Gij zult aan mij gewroken worden!’

‘Mijn lief, dierbaar kind!’ riep Martin Simon ontroerd uit, ‘sta op, kom aan mijn hart. Ik hoef u geen vergiffenis te schenken? Was de schijn niet geheel tegen mij?’

Vader en dochter hielden elkander een wijl vast omstrengeld. Aller oogen stonden vol tranen.

Nu maakte Margaretha zich zacht uit haars vaders armen los, en zich tot de aanwezenden wendende, zegde zij met waardigen ernst:

‘Weest zoo goed u allen te verwijderen! Wat ik mijn vader nog te zeggen heb, ma'hij alleen hooren.’

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken