Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De novice van Sackingen.
Eene dorpsgeschiedenis.
(Vervolg.)

Tien jaren waren voorbijgegaan sedert de opneming der kleine Maria Theresia in het gezin van den hoefsmid, toen deze zich op den verjaardag van deze gebeurtenis naar het een half uur verwijderd Säckingen begaf, om bij den rentmeester van het klooster het jaarlijksche kostgeld van honderd gulden te gaan halen.

‘Ditmaal komt gij een dag te vroeg,’ zegde de rentmeester tot hem, ‘er is nog geen geld of aanwijzing aangekomen. Waarschijnlijk zal ik het heden nog wel ontvangen en het u dan morgen uitbetalen.’

Maar den volgenden dag was er wederom niets; eene week lang ging de smid dagelijks naar de stad en keerde dagelijks terug zonder geld of naricht. Dit maakte hem verdrietig, want hij had vast op de ontvangst van die som gerekend. In den loop der jaren was hij, door het geld bekoord, eenigszins vrekkig geworden en had hij veel van zijn vroeger opgeruimde geaardheid verloren. De dagelijksche marschen naar de stad, die menigmaal met uren wachtens verbonden waren, voerden den smid naar de herberg. Hier vond hij weldra gezelschap en hier openbaarde zich een nieuwe ondeugd in den smid Jacob, die men nog niet aan hem waargenomen had: hij dronk. De gedachte dat het jaarlijksche kostgeld, dat anders regelmatig op den dag uitbetaald werd, van stonde af aan voor altijd verloren was, maakte hem verdrietig en misnoegd, en deed hem in zijn dorp menigvuldiger ‘de Zon’ of een andere herberg bezoeken, waar hij zijn slechten luim door een wijnroes trachtte te verdrijven.

Dat belette evenwel niet, dat de kleine Maria Theresia als een roosje bloeide en in schoonheid, verstand en goede manieren alle kinderen van het dorp overtrof. Hoe meer de pleegvader het kind begon te verwaarloozen, hoe vuriger de pleegmoeder zich het kind aantrok en het opvoedde als was het haar eigen dochterke. Zorgvuldig hadden de beide echtelieden voor het meisje hare afkomst verborgen gehouden en ook de dorpelingen waren zoo verstandig zich daaromtrent niets te laten ontvallen. Het meisje wist dus niet beter of het was een kind des huizes, hoewel de pleegvader, dien het onuitsprekelijk lief had, menigmaal sinds het kostgeld uitgebleven was, de aanmerking gemaakt had, dat het kind met den dag meer kostte en niet voor arbeiden geschikt was, dewijl het te teer en te fijn gebouwd was. Dit waren nu voor Anna zeer grievende woorden, maar zij droegen er toe bij den innigen band tusschen moeder en dochter nog vaster te knoopen. Zoo ging het bijna drie jaren lang. Gedurende dit tijdsverloop was het kostgeld steeds uitgebleven, een andere geest had zich in Jacob genesteld, de geest der dronkenschap en der ontevredenheid, gepaard met het gemis aan lust voor den arbeid, hetgeen gebrek in de huishouding tot natuurlijk gevolg had.

Vooral des zaterdags sloot Jacob de smidse vroegtijdig. Wie hem dan wilde spreken, kon hem in de herberg opzoeken.

Zoo was het ook op een avond van de maand maart 1775. Anna en hare dochter wachtten op den terugkeer des vaders uit de herberg. Anna volgde niet de verkeerde gewoonte van vele vrouwen om den man in het wijnhuis zelf te gaan opzoeken en hem onder een vloed van scheldwoorden naar huis te willen meenemen, waardoor meestentijds de half dronken echtgenoot het beoogde doel door het vasthouden aan zijn eigen wil: ‘Nu kom ik vooreerst in het geheel nog niet thuis!’ te schande maakt. Zij wachtte geduldig af, tot het den man zelven behaagde, thuis te komen. Vandaag was het echter ongemeen laat. De wijzer van de oude koekoekklok liep naar middernacht, alles was reeds in het dorp ter ruste gegaan, alleen in de kamer der smidsvrouw zag men nog licht. Door de roodwollen voorhangsels der vensters viel het schijnsel der olielamp bloedrood op de straat. Een breede, zware eikenhouten tafel, een zwartbruin buffet, eenige sierlijk gebeeldhouwde stoelen en een baktrog, die naast de groote kachel stond, vormden het ameublement der kamer. In den achtergrond stond in een alkoof een zwaar ledikant met rood behangsel en witte franjes,

Bij het flikkerende lamplicht zat Anna voor de tafel te breien. Ofschoon de smidsvrouw eerst vijf en dertig jaar telde, schenen toch de verflenste trekken, de magerheid van het gelaat en eenige diepe plooien in het voorhoofd op een leeftijd van achter in de veertig te wijzen. De jaren tellen dubbel waanneer het hart lijdt. Anna was eenmaal zeer schoon geweest, verdriet en ingespannen arbeid hadden de zuiverheid der liniën van haar innemend gelaat uitgewischt, zonder echter geheel en al de sporen van hare vroegere schoonheid te kunnen verdelgen. Sinds die ongelukkige honderd gulden uitbleven, waren de schoone dagen van haar geluk voorbij. Jacob had nog alleen liefde voor de herberg, niet meer voor haar. Hare gansche liefde en teederheid bracht zij dus over op het kind, dat met haar onder den druk van deze omstandigheden leed. Al mocht Jacob nog zoo ruw en opbruisend wezen, al mocht hij haar ook met smaadredenen overladen, zij kon hem toch niet haten; hij was toch eens het voorwierp van hare innige liefde geweest. Was hij dan weer een enkelen dag welgemutst, zocht hij in den arbeid het levensgeluk weer te vinden, dan was ook Anna zulk een dag een feest en zij vleide zich den ouden tijd met zijne liefde en huiselijken vrede te zien wederkeeren. Wat zou zij niet gegeven hebben, om hem weer tot zijn plicht te kunnen terugbrengen? Maar zij kende, helaas! hare onmacht, en kon niets anders doen dan God vurig smeeken haren man op het goede pad terug te voeren.

Herhaaldelijk staakte Anna haren arbeid en luisterde toe, of zij niet de schreden van haren man vernam; maar het was óf de nachtwacht die zijne ronde deed, of het ruischen van de beek, of het fluiten van den wind, die tegen de vaste muren van den kerktoren brak. Dan vloeide een lang teruggehouden traan langs hare wangen en viel brandend op hare hand. Langzaam hief zij de oogen op en haar benevelde blik viel op de dochter, die eenige schreden van haar af op een bankje zat en eveneens beproefde te breien.

‘Kind,’ zegde zij, ‘het is al laat, ga naar bed. Gij zult moe zijn?’

Treesje, gelijk zij gewoonlijk genoemd werd,

[pagina 139]
[p. 139]

stond op, nam het bankje en zette zich aan de voeten harer moeder. Daarop zegde zij, terwijl zij smeekend naar hare moeder opzag: ‘Ik heb geen slaap, moeder-lief. Ook is het nog niet zoo laat als gij wel denkt, en ik ben zoo blijde, bij u te mogen opblijven.’

‘Zoudt gij gaarne nog wat bij mij blijven?’

‘O ja, als gij het hebben wilt!’

En de gelukkige vrouw vergat voor een oogenblik haar leed, hare ongerustheid en drukte zenuwachtig haar pleegdochter aan haar hart.

Op dat oogenblik sloeg de kerkklok in den duisteren hoek der kamer antwoordde haar de hangklok. Anna telde met een angstig kloppend hart. De hamer sloeg twaalf slagen. Nu kon zij hare ongerustheid niet langer bedwingen; hare oogen vulden zich met tranen.

‘Mijn God! reeds middernacht en mijn man is nog niet thuis!’

‘Is vader naar Sackingen gegaan!’ vraagde het kind met schuchtere stem.

‘Waarschijnlijk, lief kind; anders was hij reeds lang hier.’

‘Misschien heeft hem het slechte weer opgehouden. Hoor! hoe het buiten regent en waait!’ zegde het kind en opende het venster.

Nu werden onvaste en langzame stappen hoorbaar.

‘Dat is vader!’ riep de kleine.

‘Eindelijk! Ja hij is het; ga nu naar bed en laat mij alleen!’

‘Moeder, sedert acht dagen heeft vader mij niet meer gekust. En daarbij wil ik hem ook om het geld vragen, dat ge voor mij noodig hebt!’

‘Hij zal niet naar u luisteren, Treesje; hij zal op u knorren, dat gij nog zoo laat op zijt, ga, dat is beter!’ sprak de bezorgde moeder.

Anna had nauwelijks uitgesproken als woest en snel de deur opengerukt werd en Jacob binnenkwam. Hij bleef een oogenblik bij de deur staan en zag verwonderd om zich heen, als iemand, die de plaats tracht te erkennen, waar hij zich bevindt. Eindelijk bewoog hij zich met uitgestrekte handen en waggelende beenen naar de tafel, bij welke Anna zat. Deze beschouwde hem zwijgend en bevende, en met een uitdrukking van de innigste deelneming. Het kind daarentegen had zich verschrikt en bang in den donkersten hoek van het vertrek terug getrokken.

‘Zoo! zoo! Is men hier nog niet naar bed gegaan?’ begon de smid op rauwen toon.

‘Ik heb op u gewacht, Jacob!’

‘Men hoeft hier niet op mij te wachten,’ lalde de beschonkene, ‘ik kan thuiskomen als ik wil. Of is dit niet zoo? Ben ik hier niet de meester, of wie is het anders?

‘Ik doe u geen verwijten, Jacob, en gij doet verkeerd u zoo driftig te maken, vooral wanneer ik u door het wachten nog bewezen heb, hoe dierbaar gij mij altijd nog zijt.’

‘Dat is een oud, afgezaagd deuntje, vrouw!’

‘En gij gelooft dus, dat ik met een gebroken hart en diep verwonde ziel nog de kracht. zal hebben u een lachend aangezicht te toonen. Jacob, kunt gij, durft gij dat van mij te verlangen?’

‘Aha! daar komen de klachten en de lamentatiën; nu is de ‘schoone Anna’ gelijk men u noemt, in haar schik. Er nu maar fiks op los! Ik luister!’

‘De “schoone Anna” zal wel spoedig een anderen naam dragen,’ zegde de vrouw diep bedroefd.

‘En die is?...’

‘Anna, de ongelukkige!’- Niet in staat zich langer in te houden, bedekte zij met beide handen haar aangezicht en begon bitter te weenen. Daar snelde de kleine Maria Theresia uit haren schuilhoek te voorschijn en vloog hare moeder om den hals.

‘Waarom zijt ge niet reeds lang naar bed gegaan?’ vraagde hij.

‘Ik wilde u eerst nog zien, vader.’

‘Zoo, zoo! Ik ben zeker, dat moeder gezegd heeft, dat gij bij haar op zoudt blijven?’

‘Neen, vader, gij vergist u,’ antwoordde het kind trouwhartig.

‘Toch wel, ik weet het en weet ook waarom,’ hernam de smid, terwijl hij zijne vrouw een dreigenden blik toewierp.

‘Ja, en al ware het nu zoo?’ riep Anna gekrenkt uit; ‘is het mij niet geoorloofd mijne dochter bij mij te houden?’

‘Om haar in te prenten mij te haten,’ antwoordde haar man; ‘om haar uw ingebeeld verdriet te klagen, niet waar? Treesje, zie mij aan, antwoord mij: wat heeft moeder tegen u gezegd? Dat ik een gemeene kerel, een dronkaard, een slecht vader ben, dat ik haar ongelukkig maak? Dat zou mij overigens niet verwonderen,’ wendde hij zich tot zijne vrouw, ‘dat is de grondtoon van uwe lamentatiën!’

‘Och, vader! hoe kunt gij dat denken?’ sprak de kleine op den toon van billijk verwijt.

‘Jacob, hoe kunt gij het wagen op die wijze in het bijzijn uwer dochter te spreken?’

‘Ik..... ik zeg wat ik wil, ik heb er het recht toe!’ stamelde de dronkaard.

‘Goed! daar mijne woorden u niet bevallen, Jacob, zal ik zwijgen. Kom, Treesje,’ sprak de diep beleedigde vrouw, nam het kind bij de hand en wilde het meenemen. Daar stond de smid op en rukte het meisje naar zich toe.

‘Nu zal het kind bij mij blijven!’ lalde hij en viel met een bons op zijn stoel terug.

Het kind zag met een vragenden blik naar hare moeder, die echter bevende en onbeweeglijk bleef staan, nochtans elk oogenblik gereed haar kind tegen haren echtgenoot te verdedigen.

Deze scheen intusschen weer bedaard te zijn. ‘Wat wildet gij mij zeggen, lief kind?’ vraagde hij terwijl hij het meisje tusschen zijne knieën nam.

‘Gij weet, lieve vader, dat ik over acht dagen voor de eerste maal tot de H. Communie ga, niet waar?’

‘Ja, en’

‘Ik moet daarvoor een wit kleedje hebben, vadertje-lief.’

‘Een wit kleedje?’

‘Ja, en een witten sluier en een bloemenkrans,’

‘Verder niets meer?’ vraagde hij spottend.

‘Moeder moet daarvoor geld hebben en ge zult het haar wel willen geven, niet waar, vaderlief?’

‘Aha! waait de wind uit dien hoek?’

‘Niet waar, Jacob, gij geeft het mij?’ vleide Anna op smeekenden toon.

‘Geld? Waar zou ik geld hebben, waar zou ik geld vandaan moeten halen?’

‘Och! het kost toch zoo bijzonder veel niet!’ merkte de bezorgde moeder aan.

‘Het doet er niet toe; er komt niets van, volstrekt niets.’

‘Bedenk wel, vader, dat ik het kleedje moet hebben!’ hernam het kind ernstig.

‘Gij hebt nog een allerliefst zondagskleed.’

‘O ja! maar dat is blauw!’

‘Papperlapap! Blauw of wit, wat kan mij dat verschelen? De tijden zijn er tegenwoordig niet naar, om onnutte uitgaven te doen.’

‘Dan kan ik mijn eerste H. Communie niet doen,’ snikte het kind, ‘het moet een wit kleedje zijn, gelijk mijnheer de pastoor gezegd heeft.’

‘Goed, dan stellen wij het uit tot het volgend jaar. Een jaar vroeger of later zal ook zooveel niet uitmaken,’ zegde hij, niet wetende hoe fel hij het kinderlijk gemoed van zijn dochterke door die woorden verwondde. ‘En nu marsch! gaat beiden naar bed! Dat gezanik verveelt mij hard!’

Treesje ging weenende weg. Nu eerst bevatte zij, nadat de hardvochtigheid haars vaders zich in het volle licht aan haar vertoond had, hoezeer hare moeder leed. Deze kwam kort daarna in Treesjes kamerke. In hare hand had zij Treesjes spaarpot. ‘Kind,’ sprak zij, ‘wees getroost, gij zult een wit kleedje hebben, gij zult uwe eerste heilige Communie doen.’

De kleine vloog, sprakeloos van blijdschap, hare moeder om den hals, en verstikte haar bijna onder hare kussen.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken