Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De novice van Säckingen.
Eene dorpsgeschiedenis.
(Vervolg.)

De dag der eerste H. Communie was aangebroken. Maria Theresia had den avond te voren nog laat op haren vader willen wachten, die hier of daar in een herberg was blijven hangen, doch Anna had de kleine vroeger dan anders naar bed gezonden, daar zij vooruitzag, dat de volgende dag het teere kind sterk zou aandoen. Het meisje had verzocht haar vroegtijdig te willen wekken, daar zij vader nog gaarne zien zou eer zij heenging. Zij was voornemens hem om iets te verzoeken, wat hij haar gewis niet weigeren zou.

Toen Anna den volgenden morgen haar dochterke het nieuwe witte kleed aantrok, dat zij uit Treesjes spaarpot gekocht had, werd zij eerst gewaar, hoe groot, hoe rank en schoon het kind was geworden. In het korte kleedje had Treesje altijd een kind geschenen, nu had zij het voorkomen als zou zij te gelijk met het volbrengen van de heilige handeling ook de kinderschoenen uittrekken. Niets is bekoorlijker dan een meisje, dat zich juist in dat stadium bevindt, waar de reine roos den geurigen bloemkelk ontsluit.

Terwijl Treesje zoo recht lief in den schoonsten tooi der jeugd daarstond, kwam de vader binnen; het kind viel hem om den hals. Doch de smid gaf noch blijk van genoegen of ontevredenheid.

‘Lieve vader, ik had een verzoek aan u?’ zegde het beminnenswaardige meisje.

‘Wat is er nu weer?’ bromde de smid.

‘Gij zijt reeds in langen tijd niet meer in de kerk geweest, vaderke; beloof mij, dat gij vandaag in de mis komt.’

‘Vandaag heb ik geen tijd, ik heb veel te doen.’

‘Werk vandaag niet, vader, het is toch feestdag. En daarbij, gij weet het toch, doe ik vandaag mijne eerste heilige Communie. Kom in de mis! Gij doet het immers?’

‘Neen, ik doe het niet, ik heb te veel werk,’ antwoordde hij op scherpen, barschen toon.

‘O! dan hebt gij mij niet meer lief, vader, anders zoudt gij ja zeggen,’ en Treesje begon bitter te weenen.

‘Treesje, mijn lieve Treesje,’ riep de smid, terwijl hij zijne dochter, die hare armen om zijnen hals sloeg, kuste. ‘Gij weet toch, dat ik u zoo innig liefheb.’

Treesje lachte te midden harer tranen, die op het witte kleedje neerdruppelden.

‘Nu, kind, ik zal zien dat ik kom.’

‘Dank, vader, dank,’ zegde het meisje en greep zijne hand. ‘Ik wist wel, dat gij het mij niet weigeren zoudt.’

De smid ging kort daarna heen, met belofte aan zijne pleegdochter, zijne zondagskleeren te zullen aantrekken en haar te negen uur te komen halen om naar de kerk te gaan.

Het sloeg negen uur op de kerkklok, Jacob de smid was er nog niet. Moeder en dochter gingen alleen naar de kerk, die nauwelijks vijftig passen van het huis stond.

‘Hij heeft mij beloofd, dat hij komen zal, dus komt hij ook zeker!’ zegde het jonge meisje.

‘De ongelukkige zit in de herberg en vergeet ons,’ dacht de moeder, die haren man beter kende dan het vertrouwvolle, lichtgeloovige kind.

De communiedag, waarop de kinderen voor de eerste maal tot de tafel des Heeren naderen, is in de plattelandsgemeenten steeds een feest; de bedehuizen zijn meestentijds te klein voor de menigte, die zich tegelijk aandachtig en nieuwsgierig daarin samendringt. De voorste banken aan weerszijden van den middengang worden door de communikanten, jongens en meisjes, ingenomen. Met den priester roepen ook de aanwezigen den zegen des Hemels op de bruine en blonde hoofden af, die zich voor het altaar des Heeren buigen. Den diepen en ernstigen tonen van het orgel beantwoordt het frissche verheugde koor van jeugdige stemmen, die een loflied ter eere der allerheiligste Maagd aanheffen, wier beeltenis zoo vriendelijk van het altaar op hen neerziet. Alles zwijgt, de altaarbel klingelt helder, te midden dezer majestueuze stilte buigt oud en jong, rijk en arm het hoofd naar den met stof bedekten grond.

Reeds meermalen had Treesje naar haren vader uitgezien, hem echter niet op zijne gewone plaats kunnen ontdekken; doch steeds ontmoette zij het lachende aangezicht harer moeder.

Jacob had, toen hij uitging, het vaste voornemen gehad zijne belofte te houden, maar zich ongelukkiger wijze wat te ver van huis verwijderd en was een zijner ‘goede vrienden’ in de handen gevallen, die eveneens met het schootsvel voor op de herberg aanstuurde. Beiden waren voornemens slechts een kwartje wijn te gebruiken, want een kleine ‘hartsterking’ moest men toch hebben. Op het kwartje volgde nog een kwartje, toen een halve en nu zaten de beiden vast.

In de kerk had Treesje nog eenmaal omgezien, eer zij tot de H. Tafel naderde, maar de plaats van den smid was door een ander ingenomen. De moeder daarentegen glimlachte niet meer: zij weende.

Nadat de gezamenlijke kinderen de H. Communie ontvangen hadden, stond Treesje met de overigen op, maar in plaats van naar hare plaats terug te keeren, richtte zij hare schreden met neergeslagen oogen en gevouwen handen, naar het altaar van O.L. Vrouw.

Deze onverklaarbare handelwijze bevreemdde een ieder en aller oogen vestigden zich op het jonge meisje, dat op de onderste trede van het altaar neerknielde en biddend naar het beeld der Allerzuiverste Maagd opzag. Na twee minuten stond zij op en keerde bedaard en met een blijmoedig gelaat tot hare gezellinnen terug.

Niemand vermoedde, welken invloed deze aandoenlijke handeling op het lot van het meisje hebben zou.

De dienst was geëindigd. De kerkgangers spoedden zich hongerig naar huis; de plechtigheid had lang geduurd. Toen Anna en hare moeder thuis kwamen, was de smid nog niet teruggekeerd. De huisvrouw had hare ouders, die alleen woonden, bij zich ten eten genoodigd. Anna talmde lang met het opdragen van de soep, zij hoopte altijd nog, dat haar man spoedig zou thuis komen; zij had hem toch gezegd, dat zij hare ouders ten eten verzocht had. Hare dochter droeg nog het lieve, witte kleedje; den krans van gemaakte bloemen had zij daarentegen op het buffet gelegd.

Reeds in de herberg had Jacob de smid vernomen, dat zijne dochter voor het altaar gebeden had en hoe zulks iedereen opgevallen was. De smid was een van die menschen, die niet veel met godsdienstige gebruiken en ceremoniën ophebben; gebeurt er dan nog iets, dat naar zijne opvatting niet juist noodig of voorgeschreven was, dan veroordeelde hij zulks met een uitdrukking, die zooveel zeggen wilde als: ‘Onzin! dommigheid!’ Nu maakte zich een zijner huisgenooten aan zoo iets, schuldig; dat was ongehoord. Hij stormde dan ook, half dronken door de vele kwartjes, als een razende naar huis.

Daar alles voor den maaltijd gereed was en men toch niet zonder vader kon beginnen, maakte Anna van dat oogenblik gebruik om met Treesje even een afzonderlijk onderhoud in haar kamerke te hebben.

‘Treesje,’ ving zij aan, ‘gij hebt mij nog niet gezegd, waarom gij alleen voor het altaar van O.L. Vrouw gebeden hebt?’

‘Ik dacht aan u, lieve moeder, en ook aan vader; ik bad voor u beiden.’

‘En wat hebt gij aan de H. Maagd gevraagd?’

Treesje ging vlak bij hare moeder staan en fluisterde haar zacht, half beschaamd in het oor:

‘Ik heb haar gebeden, dat zij u gelukkiger mocht doen worden, en dat ook vader uwer waardiger werd!’

‘Wat wilt gij daarmede zeggen, Treesje?’

[pagina 147]
[p. 147]

Het kind was bedremmeld, sloeg de oogen neer en bloosde.

‘Wees niet boos, moeder; maar ik weet waarom gij zoo dikwijls weent?’

‘Weet gij dat?’ vraagde Anna aangedaan.

‘Zeker, moeder-lief.’

‘Mijn God!’ riep Anna smartelijk uit, ‘en ik meende het toch zoo zorgvuldig voor u verborgen te hebben gehouden.’

‘Wees gerust, moeder, spoedig zal vader van zijne slechte gewoonte genezen zijn; hij zal niet meer drinken.’

‘O! moogt gij de waarheid spreken, Treesje.’

‘Hebt gij vertrouwen op de Heilige Moeder Gods?’ vraagde het kind in hare kinderlijke onschuld.

‘Zeker, mijn kind.’

‘Nu, dan willen wij hopen en afwachten.’

De in de kracht des gebeds harer dochter vertrouwende moeder opende hare armen en drukte overgelukkig het lieve kind aan haren boezem.

‘Komaan,’ zegde zij, ‘nu zullen wij gaan eten.’

Nauwelijks waren zij de woonkamer binnengegaan, als ook de smid komt binnenstormen.

‘Waar is de zottin, die zich in de kerk zoo belachelijk aanstelt?’ riep hij. ‘Gij maakt met uw bidden mijn huis tot een nonnenklooster, dat ontbrak er nog aan!’

Doch Anna verloor ditmaal hare tegenwoordigheid van geest niet.

‘Treesje, geef vader een stoel,’ zegde zij.

Het kind gehoorzaamde, maar Jacob schoof met den voet den stoel op zijde en leunde zich tegen het buffet.

‘Zoo! is zij daar, die vrome dochter!’ zegde hij spottend, ‘dat is gekleed als een prinses.’

‘Jacob, wij moeten het kind toch net aankleeden, het is het eenige wat wij hebben,’ merkte vrouw Anna aan.

‘Ja, wanneer maar die honderd.....’ (gulden had de smid willen zeggen.)

‘Zwijg toch, man, bedenk u toch!.... Alle bewoners uit het dorp waren vandaag in de kerk om onze dochter te zien, gij alleen waart er niet.’

‘Het is waar, maar het is mijne schuld niet, ziet gij, de vrienden.....’

‘Jacob, noem toch niet uwe vrienden degenen, met wie gij dag en nacht u in de herbergen ophoudt; noem ze eerder uwe vijanden!’

‘Hoho! hoe zoo dat?’

‘Dewijl zij u slechten raad geven, dewijl zij u tot dingen verleiden die een goed huisvader niet passen. Door hen hebt gij geleerd u over godsdienstige gebruiken licht weg te zetten en met de heiligste zaken den spot te drijven; uw hart is voor betere gevoelens onvatbaar geworden en in plaats van het katholiek geloof boven alles te eeren, treedt gij het met voeten. Zijn dat uwe vrienden, die u terughouden wanneer uwe vrouw, uw kind, onzeker waar gij zijt en wat gij doet, met smart op u zitten wachten? Ik zeg het u, Jacob,’ voegde de kloekmoedige vrouw er ernstig en vastberaden bij, ‘dat zijn uwe vrienden niet!’

‘Zijt gij eindelijk gereed?’

‘Ja, ik ben gereed, want mijne woorden zijn, gelijk ik zeer wel weet, aan u verspild,’ antwoordde zij met bitterheid. ‘Reeds lang heeft mijne stem de gave verloren uw hart te roeren!’

‘Haha! wanneer gij in het geheel niet spreekt zal mij dat wellicht het meeste treffen,’ antwoordde de smid ruw.

‘Jacob, gij kondet zoo gelukkig zijn indien gij wildet....’

‘Nu wordt de geschiedenis toch wat al te vervelend,’ morde de halfdronken smid. ‘Ik heb waarlijk bijna lust om weer terug te keeren ‘

‘Naar uwe kostelijke vrienden? Goed, ga maar.....’

‘Zeker ga ik, ik kan mij zeer genoeglijk met hen onderhouden, terwijl ik hier van verveling en dorst bijna sterf.’

‘Gij verveelt u?’ vraagde Anna. ‘O, gij hebt het mij dikwijls genoeg en wreed doen gevoelen, dat het u hier niet meer bevalt.’

Jacob haalde de schouders op en keerde het hoofd naar het buffet.

‘Zie, wat is dat?’ riep hij verrast en nam den bloemkrans van het buffet, dien Anna bij den terugkeer uit de kerk er op gelegd had.

‘Dat is mijn krans, vader!’ zegde Treesje schuchter.

‘Dus is er toch zulk een ding gekocht geworden buiten mijn weten? Alles achter mijn rug om? En van mijn geld?’ vraagde hij toornig.

‘Vergeef mij, vader, moeder heeft alles uit mijn spaarpot betaald,’ antwoordde de kleine.

‘Wat spaarpot! het is van mijn geld. Ik wil zulk een krans niet, ik wil zulk een voddekraam niet in mijn huis zien,’ riep het ruwe mensch en begon de droge bloemen in zijne handen te verfrommelen. Treesje gaf een gil, de beleedigde moeder liep op hem toe en ontrukte hem den krans.

‘Gij zijt niet waardig dezen krans aan te raken,’ riep zij verontwaardigd en met een vlammend aangezicht. Doch Jacob rukte haar onverwachts den krans weer uit de handen, wierp hem op den grond en vertrad hem onder zijne voeten.

‘Jacob, ongelukkige, wat doet gij?’ riep zijn echtgenoote doodelijk verschrikt uit, terwijl Treesje heete tranen weende.

‘Zwijg, zeg ik u of....’ dreigde de smid. Zijne gelaatstrekken hadden de uitdrukking van eene dierlijke woestheid aangenomen. De hevige woordenwisseling had hem de wijn nog meer naar het hoofd gedreven. Maar Anna, wel verre van zich schrik te laten aanjagen, bleef in afwachtende houding voor haar man staan.

‘Ik zal niet zwijgen,’ riep zij met krachtige stem uit, ‘reeds te lang heb ik gezwegen en geleden, mijn hart geeft eindelijk lucht aan het lang verkropte wee. De echtgenoote kon zwijgen, want het gold alleen haar geluk; maar thans gevoel ik dat ik moederplichten jegens het kind heb en deze zal ik vervullen, wanneer de vader de zijne vergeet. Ik had ongelijk van zoo zwak te zijn, want ik begunstigde daardoor uwen onzedelijken levenswandel. Ware ik reeds van den beginne af tegen uwe buitensporigheden opgetreden, ik had mij veel leed en u het naberouw kunnen sparen. Ik verlang dat gij mij als uwe vrouw behandelt en dit kind als uw kind, of wij scheiden van elkander!’

‘Anna, Anna, bedenk wat gij doet!’ tierde de smid, die van woede over deze toespraak niet meer wist wat hij deed. Het schuim stond op zijnen mond, zijne oogen schoten vuur, hij was zich zelven niet meer meester. Woedend en vloekend hief hij de vuist tegen zijne vrouw op.

‘Dood mij, dood mij!’ riep Anna, ‘het is mij liever op staanden voet te sterven, dan langer met een ellendeling samen te leven gelijk gij zijt!’

Daar kookte het in de borst van den smid, hij hijgde naar adem, zich zelven onbewust, greep hij een hamer, die op het buffet lag. Met een sprong vloog Treesje, die reeds lang in doodsangst het vreesselijke tooneel tusschen vader en moeder aanschouwd had, tusschen hen beiden. De slag, dien den smid aan de moeder toegedacht had, trof het kind in de volle borst.

Treesje gaf een gesmoorden gil, wankelde en zonk onmachtig in de armen van haar ontstelde moeder. Eenige bloeddruppelen parelden op hare rooskleurige, thans verbleekte lippen.

‘Groote God!’ riep de doodelijk verschrikte moeder, ‘het monster heeft zijne dochter vermoord!’

Op dit oogenblik traden Anna's ouders in de kamer.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken