Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Eene werkstaking.
Een bijdrage tot de geschiedenis van den dag.
(Vervolg)

II.

De machinefabriek van Engel & Ci., die dag en nacht aan acht honderd mannen werk verschafte, was niet alleen de grootste van hare soort in de stad maar ook in de geheele provincie, en wijd en zijd beroemd. Het hoofd van deze grootsche inrichting, de heer Eugenius Engel, hed door vlijt en onvermoeide inspanning en door de gelukkige keuze van bekwame werktuigkundigen en ingenieurs de onderneming in een korten tijd op hare tegenwoordige hoogte weten te brengen. Hoog en somber verhieven zich de muren in de lucht; geen versiering, geen beplaastering verfraaide het eenvormige uiterlijk der roode baksteenen en der ontelbare vensters, overigens, voor de pracht was het gebouw dan ook niet bestemd, wel om geld te verdienen. Torenhooge schoorsteenen, die onafgebroken dikke rookwolken in het luchtruim unbraakten, staken zwart van het roet boven de daken der fabriek uit, als volkanen der hedendaagsche nijverheid. Het naast de fabriek gelegen, van deze door een hof gescheiden woonhuis des eigenaars, was sierlijk en prachtig gebouwd en getuigde van den rijkdom des bezitters. Een schoone marmeren trap voerde naar een portaal en twee marmeren zuilen schraagden een met klimop en wilden wijngaard omgroeid balkon; de voorgevel uit witten zandsteen opgetrokken, was rijkelijk versierd met kunstig gebeeldhouwde figuren en leeuwenkoppen, wier opengespalkte kaken het regenwater op den grond uitspuwden.

Het was zeven uur in den morgen. De zon verrees van achter de naaste bergtoppen, wel is waar krachteloos, daar het reeds tamelijk laat in den tijd was, maar toch met volle pracht de aarde verguldende.

Ook het huis van den heer Engel vertoonde zich purperrood bij den blijden morgengroet van het stralende hemellichaam en zelfs het sombere fabrieksgebouw werd rood, als schaamde het zich. aan zulk een helder licht blootgesteld te zijn, en de vensterruiten gloeiden als stond het geheele inwendige van het gebouw in vlammen.

Reeds verfden zich de bladen der boomen in den hof geel en bruin, en als de wind het dorre loof van de takken stroopte en in dartel spel over den grond deed voortdwarrelen dan knetterde het als klatergoud. Maar de lucht was nog zacht, en inzonderheid wanneer de vriendelijke morgenzon, gelijk heden, het aardrijk toe lachte, dan geloofde men zich midden in den zomer verplaatst.

De balkondeur ontsloot zich en er kwam een lange, doch meer weekelijke dan sterke, omstreeks veertigjurige man naar buiten. Zijne handen, die hij achteloos op de borstwering legde, waren smal en blank, zoo blank als de tint van zijn fijn besneden gelaat. Een lichte blonde baard omlijstte de kin, de lichte wenkbrauwen staken nauwelijks op de kleur van het voorhoofd af, des te meer en vrijer echter kwam het groote, schitterende blauwe oog voor, welks scherpte een opmerkelijke tegenstelling vormde met de overigens bijna ziekehjke uitdrukking van het gelaat. Uit deze oogen sprak de gansche veerkrachtige ziel van den man, zij getuigden van een ijzeren wilskracht en een helderen geest.

Thans volgden die oogen bijna droomerig de lichte purperroode wolkjes, die door een zacht windje voórtgestuwd als veertjes langs het zwerk dreven, toen hij plotseling uit zijne mijmeringen opgeschrikt werd door zijne echtgenoote. eene jonge bloeiende vrouw, die in een net morgenkleed naast hem op het balkon verscheen; ook haar oog vergastte zich aan het altijd nieuwe, onvergelijkelijke schouwspel van den zonsopgang; daarna rustte het onderzoekend op de trekken van den man. Tusschen zijne wenkbrauwen teekende zich een lichte plooi van bezorgdheid op het voorhoofd.

‘Gij zijt zoo ernstig, George,’ zegde zij, teederlijk met de zachte hand de blonde haren van des echgenoots voorhoofd wegstrijkende.

Een zware zucht ontsnapte aan de borst van den man.

‘Ik heb er ook wel reden toe,’ antwoordde hij, ‘daar het volgende uur wellicht over ons lot en het levensonderhoud van achthonderd gezinnen zal beslissen.’

‘Is het reeds zoo ver?’ vraagde de jonge vrouw ontsteld.

‘Zoo even heb ik bericht ontvangen, dat de

[pagina 267]
[p. 267]

arbeiders het werk staken willen, indien ik hunne eischen niet in willig; een ‘wandelapostel’ heeft hen gisteren het hoofd op hol gebracht en op dit tijdstip, nu Ik tallooze orders uit te voeren heb, ware eene werkstaking hoogst nadeelig, bijna een ondergang voor de fabriek.’

‘Het zal wel tot geen uiterste komen.’

‘Ik hoop het niet; ik ben voornemens het loon met vijf en twintig percent te verhoogen, maar daarboven kan ik niet gaan’

‘Beste Eugenius, en nochtans koestert gij vrees?’

‘Mathilde, gij kent de ontzettende macht niet van die roode partij, die hare onzichtbare draden over alle landen spint, de Internationale, die met alle middelen en millioenen aan de omverwerping der bestaande verhoudingen en der maatschappelijke orde werkt; met arbeiders, die zich aan haar verbinden, is geen vergelijk meer mogelijk, want in het hoogste ressort beslissen slechts revolvers, petroleum en straatkasseiën’

‘Gij ziet alles te duister in, lieve man, ondanks den helderen morgen.’

‘Te duister?’ Engel glimlachte droevig - ‘ik ken de strevingen dezer partij, die grootgebracht is met het gif der denkbeelden van Lasalle en Marx. Hare vrucht was het brandende Parijs, de werkstakingen in alle landen, de gruwelen in Spanje, de moordaanslagen in Duitschland, Frankrijk, Belgie en Italië. O deze macht, welke de hartstochten der verblinde menigte vleit en haar ten slotte in den dood drijft, heeft den ondergang en het verderf van alle kapitalisten gezworen - en zij zal thans ook mij aantasten.’

‘Maar hebben wij dan geen wetten, geen policie, die den eigendom beschermen?’

‘Ja, geweld tegen geweld, voorzeker; eerst wanneer de geweren knetteren en er eenige slachtoffers gevallen zijn, dan erkent men met toenemende verbittering, dit de tijd nog niet gekomen is om de vermeende rechten te verkrijgen. Maar zoover mag het niet komen, want dan is de liefde en de gehechtheid mijner arbeiders weg en deze schat ik hooger dan al het overige. En deze zouden de internationale raddraaiers mij willen ontrooven. Ik heb jarenlang gezwoegd en was bezig van den vroegen morgen tot den laten avond; dat echter mijn vlijt vruchten heeft gedragen, dat gunt mij de nijd dier opruiers niet, die het volk slechts als een middel misbruiken om hunne oogmerken te bereiken.’

Als bemoedigend legde de vrouw hare hand op den arm des mans; zij antwoordde niets.

‘Laat ons naar binnen gaan,’ zegde Eugenius na een pauze, ‘de plicht roept mij op het kantoor.’

Hij verliet het balkon, dronk haastig eene tas koffie uit en ging door den hot naar de fabriek. Daar was alles in de gewone nimmer rustende bedrijvigheid, de machinen werkten, de wielen snorden, de vuren gloeiden en zware hamerslagen deden den grond dreunen.

Tegen zijne gewoonte begaf Engel zich niet regelrecht naar het kantoor, maar bezocht eerst de werkplaatsen, de smidsen en de overige lokalen van het groote gebouw. De arbeiders groetten hun patroon eerbiedig, maar Engel meende een zekere schuwheid, menigmaal zelfs een verholen lach in de zwarte aangezichten waar te nemen. Alles ging echter zijn gewonen gang; niets gaf reden tot de veronderstelling, dat die zestienhonderd handen, die stoomende machinen, die snorrende wielen over een uur reeds stil kouden staan. Het was die onheilspellende stilte, welke ook een onweer pleegt vooraf te gaan, maar dan ook des te onverwachter voor den ontketenden storm plaats maakt.

Ook op de kantoren was men reeds bekend met het dreigende ongeluk; dit bemerkte Engel aan de vragende blikken der teekenaars, der technikers en ingenieurs toen hij hunne lokalen doorging, om zijn gewone plaats in een klein, maar vriendelijk vertrek te gaan innemen.

Dit vertrek, dat slechts door den ouden kantoorknecht Lange en soms door de werktuigkundigen, nooit echter door de arbeiders betreden werd, was het hart en de ziel van het geheele gebouw. Van hier gingen alle bevelen, alle maatregelen uit; hier werd alles wat betrekking had op het grootsche bedrijf der fabriek bewerkt, geordend en voleindigd.

Engel liet zich in den leeren stoel neervallen en steunde het zorgenvolle hoofd in de hand; hij opende niet terstond, gelijk anders zijne gewoonte was, de brieven, die voor hem op den lezenaar lagen; wanneer de geest een ongewone gebeurtenis voorziet, dan stelt hij geen belang in het dagelijksche. Er waren slechts weinige minuten verloopen, als de oude Lange drie arbeiders uit de fabriek aanmeldde, die den patroon wenschten te spreken.

‘Zij zetten er veel haast achter,’ mompelde Engel en gaf daarop last de liê binnen te laten. Hij bleef bedaard in zijn zetel zitten, geen spier verraadde zijne inwendige ontroering, want hij wist, dat hij die menschen door bedaardheid en waardigheid het beste ontzag kon inboezemen.

Door twee andere minnen gevolgd betrad Hartman het privaat-kantoor, en de knecht sloot op een wenk van zijn heer de deur.

‘Gij verlangt mij te spreken?’ vraagde de chef, zijn groot oog vast op de mannen vestigende ‘En voor welke aangelegenheid?’ Zijn toon was afgemeten, doch niet onvriendelijk.

‘Wij komen als deputatie uit naam van al de kameraden,’ ving Hartman met ietwat onvaste stem aan.

‘Allen zonder uitzondering?’ vraagde Engel.

‘Zonder uitzondering,’ bevestigde Hartman. ‘Wij hebben de opdracht u mee te deelen, dat wij voor het tot dusverre betaalde loon niet meer werken kunnen.’

‘Zoo; gij verlangt dus hooger loon? Wat zijn uwe eischen?’

‘De loonsverhooging is het niet alleen, die ons hierheen voert.’

‘Derhalve nog meer?’ Engel stond langzaam van zijn stoel op, en terwijl een lichte blos zijne wangen kleurde, zegde hij:

‘Wie heeft hier Voorwaarden te stellen: gij of ik?’

‘Nog hebt gij te bevelen, mijnheer Engel; wij kunnen echter volstrekt met het tegenwoordige inkomen bij de dure tijden niet meer leven.’

‘Ik erken den moeilijken toestand en heb reeds met mijn deelgenoot, den heer Roos, daaromtrent overlegd. Maar wetten laat ik mij niet stellen.’

‘Wij verzoeken onzen toestand zoodanig te verbeteren als de tijdsomstandigheden het vereischen; gebeurt dit niet dan staken wij gezamenlijk zonder uitzondering den arbeid.’

‘Gij dreigt mij dus: inwilligen of.... Sinds wanneer is deze geest van weerspannigheid, van verzet in u gevaren? Wie heeft u in al de jaren werk verschaft en zoo betaald, dat het den vlijtigen mogelijk was een aangenaam leven te leiden? Heb ik u of hebt gij mij gevoed? En al rust het Iaatste ook op wederkeerigheid en ruiling, dan zijt gij toch allen te samen met de ruwe kracht uwer handen een dood kapitaal, wanneer de geest, de hoogere leiding ontbreekt, die de gansche onderneming regelt, ordent en de machinen het leven inblaast. Maar ik wil het u zeggen, Hartman, en gij kunt het den overigen overbrengen: de weerspannigheid spruit diaruit voort, dat de zoogenaamde volksvrienden u het hoofd op hol gebracht hebben! Deze menschen zonder geloof en moraal, die dikwijls reeds met de justicie wegens oneerlijke handelingen in botsing geweest zijn, verblinden u door machtspreuken en opgeblazen volzinnen, zij praten van ontwikkeling des arbeiders, van zijn beklagenswaardig lot, zij zijn gezworen vijanden van de maatschappelijke en godsdienstige orde en rusten niet voor de verblinde en opgehitste menigte naar straatsteenen en dynamiet grijpt. Gelooft gij dan dat de verbetering van het lot der werklieden het doel dezer raddraaiers is? Deze leus is slechts de dekmantel voor hunne ware, maar geheime oogmerken; zij willen u tot leden der Internationale maken; gij betaalt maandelijks uwe duiten en de heeren leiders trekken luierend door het land en leven op uwe kosten.’

‘De sociaal-democratie meent het eerlijk met ons werklieden, want zoo spreekt de logen en het bedrog niet,’ antwoordde Hartman. ‘Zij verlangt dat wij meer kundigheden aanleeren, dat wij ons vereenigen, om zelf onzen arbeid te verkoopen en de percenten, die thans in de handen van eenigen vloeien, onderling te deelen; zij verlangt deugdelijke volksscholen, scheiding der Kerk van de school, en den godsdienst der humaniteit.’

‘Ik heb u steeds als een verstandig en bedachtzaam man leeren kennen, Hartman, en het verwondert mij dus, dat gij deze gemeenplaatsen en machtspreuken voor goede munt aanneemt. Doch laat ons niet over meeningen twisten; het geldt hier een praktische oplossing van een ernstige zaak. Gij wilt dus den arbeid staken, indien ik uwe eischen niet in willig?’

‘Ja, wij zijn vast besloten.’

‘En ik ben even vast besloten, mijne voorwaarden, die met den loop der zaken en de stijging van de prijzen der levensmiddelen in overeenstemming zijn, te stellen en geen jota meer toe te staan. Leert eerst de waarde van het geld schatten en leert sparen, in plaats van 's avonds uw geld in de kroegen te verteeren en het aan de Internationale te offeren. Gaat thans, ik zal de zaak overleggen en u bescheid doen toekomen.’

De mannen verroerden zich niet en zagen elkander vragend aan. Het nadrukkelijke optreden van hun patroon had hen toch eenigermate uit het veld geslagen.

‘Wij hebben in last, een bepaald antwoord mee te brengen,’ nam Hartman weef het woord op.

‘Zoo, gij dringt dus aan? Deze soort van verzoeken is mij nieuw; dat zijn ook de vruchten van communistische ophitsingen.’

Op Engel's voorhoofd zwollen de aderen.

‘Om kort te gaan, ik wil aan de zaak een einde maken: ik geef aan allen vijf entwintig percent loonsverhooging Daarmede basta!’

De deputatie zweeg.

‘Wat verlangt gij nog meer? Was mijne toezegging niet duidelijk genoeg?’

‘Wij hebben andere bedingen.’

‘Komaan, Hartman, noem mij dan deze bedingen, ik ben er waarlijk nieuwsgierig naar.’

Engel ging bedaard het kantoor op en neer, doch bleef nu plotseling voor Hartman staan en vestigde zijne groote blauwe pogen doorborende op die des werkmans. Deze zag eenigszins verlegen naar den grond, vermande zich echter spoedig en antwoordde bits: ‘Wij verlangen eerstens vijftig percent loonsverhooging. De arbeid zal des daags niet langer dan acht en des nachts zes uren duren. Eindelijk zal een uit ons midden bij de afsluiting óp het einde des jaars inzage van de boeken gegeven worden, en de netto winst van den arbeid u en ons gelijkmatig ten goede komen.’,

‘Gij zijt onbeschaamd!’ berstte Engel uit: Daarop wees hij gebiedend met de hand naar de deur.

‘Is dat uw laatste woord?’ vraagde Hartman.

‘Mijn laatste!’

‘Dan staken wij den arbeid.’

‘Goed; draagt ook de gevolgen!’

‘Of gij!’ bromde Hartman, terwijl hij gloeiend van toorn de deur achter zich in het slot wierp.

‘Het is gedaan,’ morde Engel, met de hand over het voorhoofd strijkende; ‘de kri sis ingetreden Maar ik kan niet anders - deze eischen waren inderdaad even ongehoord als onverwacht’

Daar ging de denr open en, de opzichter det fabriek trad ontsteld met doodsbleek gelaat binnen

‘Wat is er, mijnheer Rijnders?’

‘Oproer, mijnheer Engel,’ stamelde de opzichter. ‘Al de arbeiders verkeeren in de grootste opgewondenheid: zij schreeuwen, vloeken, lachen, zingen en verlaten met troepen de fabriek.’

‘Ik weet het; de menschen zijn meer te beklagen dan te veroordeelen; zij zijn opgestookt; de koorts der werkstaking hangt in de lucht; misschien komen zij nog tot inkeer.’

‘Maar de machinen staan stil, het werk ligt onafgedaan!’

[pagina 268-269]
[p. 268-269]


illustratie
kristus voor pilatus, naar michael munkacsy.


[pagina 270]
[p. 270]

‘Kan ik het verhinderen, kan ik de opgeruide schaar vasthouden? Mijn voorstel was aannemelijk, de menschen willen niet! Boodschap hun, dat ik, in geval zij niet weer binnen drie dagen den arbeid hervatten, de vuren laat uitgaan; de gevolgen mogen zij zelve berekenen.’

Honderden arbeiders stonden in het vol gende oogenblik schreeuwend en woelend voor de fabriek: daarop wentelde zich de stroom naar het woonhuis van den fabrikant. Engel dacht aan zijne vrouw en zijn kind en snelde door den hof naar zijne woning. Bleek, over al hare leden bevende, vloog zijne jonge vrouw hem tegemoet.

‘Wat is er gebeurd, Eugenius; wat beteekent deze dreigende samenscholing?’

In korte woorden deelde hij haar het onderhoud mee ‘Ik ga hen toespreken,’ dus besloot hij; ‘er zijn genoeg bezadigde en bedaarde lieden onder hen, die verdere buitensporigheden zullen weten te voorkomen.’

‘Om Godswil, Eugenius: blijf! Men beschimpt u, men valt u aan.’

‘Vrees niets, Mathilde. Laat mij!’ Hij rukte zich met zacht geweld los en trad door de huisdeur op den trap.

Eensklaps verstomde het geschreeuw.

‘Wat wilt gij?’ vraagde hij luid; ‘gij hebt den arbeid gestaakt, ik houd u niet terug Gij hebt uw verlangen, wat wilt gij meer?’

De menigte week schuw terug, want een hoop volk zonder leiding, zonder nauwere, inwendige organisatie, zonder belhamel, die de driften prikkelt en tot woede aanvuurt, is laf en zwak.

Engel, de bleeke, zwakke man, wien elke arbeider verre in kracht overtrof, beheerschte hen allen met zijne wilskracht, met zijne oogen. Hij bleef staan tot de hoopen uiteengegaan waren en de eerste storm der verbittering bedaard was; daarop keerde hij langzaam en bedaard in zijn huis terug.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken