Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Misdaad en vergelding.
(Vervolg.)

IV.
Het testament.

Toen Ricardo bij den legertros terugkwam, zat Jim rustig op den jachtwagen van den overste. De Italiaan steeg luchtig op en zette zich naast den knaap, terwijl hij zijne buks achter zich tegen de bank zette.

‘Weet gij reeds dat de overste gevallen is?’, vraagde hij Jim, nadat hij zijne borst door een diepen zucht verlicht had.

‘Gevallen?’ riep de knaap, wiens geelbruin gelaat zich met een vlammend rood bedekte. ‘Neen, niets weet ik! Is de overste dood? Geheel dood?’

‘Ja, geheel dood. Wij hebben niets meer bij den trein te doen, en ik zal den adjudant vragen of de wagen van den overste naar Allahabad kan terugkeeren.’

De Italiaan sprak deze laatste woorden zeer nadenkend uit alsof zijne gedachten elders waren; hij liet zijn oog wantrouwend op den knaap rusten. Deze zat echter voor het uiterlijke zeer rustig op zijne plaats; met de eene hand hield hij de teugels, de andere speelde met de zweep. Slechts nu en dan was het alsof zijn gelaat zich licht vertrok; dit kon intusschen even zoo goed het uitwerksel zijn van uiterlijke aandoeningen als van inwendige ontroering; zulks was moeielijk te beslissen en de knaap sprak geen woord.

‘Gij hebt den overste wel niet bijzonder lief gehad?’ begon de Italiaan na een lange pauze op verwijtenden toon en wischte zich daarbij als ter sluiks een traan uit het oog.

De knaap trok de schouders op en zijne lippen trilden zenuwachtig. ‘Lief gehad?’ herhaalde hij na een wijl op kouden toon; ‘Hij was een goed heer en heeft mij voor vijf jaar op Celebes gekocht, terwijl een Chinees op mij bood. Ik was zoo klein - de knaap beduidde met de hand de lengte die hij destijds had - ‘hij was een medelijdend meester en heeft mij veel goed bewezen. Waarom zou ik hem dan niet lief gehad hebben? Hij heeft mij niet geslagen; neen, dat heeft hij niet....’

Onwillekeurig kwamen bij deze woorden de hoektanden van den knaap te voorschijn en donkerder nog vlamde de gloed van zijn aangezicht. Een kwaadaardige oogslag trof den Italiaan, die zich huiverend afwendde.

‘Zijt gij nog altijd boos op mij,’ vraagde hij, ‘omdat gij eens voor drie weken slaag ontvingt? Wat kan ik er aan doen als de overste mij bevool, u te laten afranselen! Maar het is niet schoon, dat gij het den dooden man nog tot een verwijt maakt. Waart gij destijds in de handen van den Chinees gevallen, die zou u niet zoo vriendelijk behandeld hebben als de overste.’

De knaap trok wederom de schouders op en zag naar zijn paard. ‘Ik zal wel een anderen meester vinden, bij wien ik het goed kan hebben,’ zegde hij eindelijk onverschillig.

Het gesprek was daarmee geëindigd. De Italiaan ging voort den knaap angstvallig te bespieden; maar zijne waarnemingen leidden tot niets; de knaap was en bleef stom en onverschillig en dat was het wellicht juist, wat den Italiaaan opviel, wat hem zelfs scheen te verontrusten, ofschoon er toch eigenlijk geen denkbare reden voor zijne ongerustheid voorhanden was.

Deze ongerustheid vertoonde zich in allerlei dingen. Zoo sprong hij van den wagen af onder voorwendsel den adjudant te gaan opzoeken en te vragen, wat hun verder te doen stond; maar nadat hij zich in het gewoel op zekeren afstand verwijderd had. zocht hij een schuilhoek op, vanwaar hij den knaap kon bespieden. Doch hij bemerkte niets; want dit kon hij niet waarnemen, dat Jim verachtend het hoofd naar de andere zijde van hem afwendde en een maleische verwensching daarbij mompelde. Zijn scherp oog was den Italiaan gevolgd en hij wist derhalve dat hij bespied werd.

Van het verlaten des treins kon natuurlijk geen sprake zijn, daar geen Europeër in het land zeker was. De wagen des oversten moest dus wel goed- of kwaadschiks den tocht naar Cawnpore meemaken en bleven de Italiaan en de Maleier derhalve nog eenige dagen reisgezellen. Het was opmerkelijk hoe de knaap steeds angstvallig vermeed met Ricardo alleen te blijven; even zoo min zegde hij ook aan iemand waar hij sliep; hij kroop ergens onder, en wanneer het verder ging, was hij wederom bij de hand. In het eten was hij zeer matig en nooit at hij met den Italiaan; ja, hij raakte zelfs niet eens hetzelfde eten aan, waarvan Ricardo gebruikt had. Daarbij bleef hij echter steeds onverschillig en gaf zeer korte antwoorden. De dood van den overste scheen overigens geen indruk op hem gemaakt te hebben.

Er werd ook verder door niemand op den knaap acht gegeven. In de laatste twee dagen waren zoo vele Vreeselijke gebeurtenissen voorgekomen, dat ten minste voor het oogenblik niemand meer aan den overste dacht, veel minder dus aan zijn jongen maleischen bediende. Alleen Ricardo merkte zijne houding op en kon er geen bevredigende verklaring voor vinden, en juist dit maakte hem des te ongeruster.

Slechts eens was Jim buiten de rol gegaan, die hij al dien tijd speelde; dit was nog op denzelfden dag gebeurd, waarop de overste viel. Ricardo had den wagen verlaten, ditmaal inderdaad om de bevelen van den trein-commandant betreffende het al of niet verder meegaan te vernemen. Jim was hem met de oogen gevolgd zoover hij hem volgen kon. Zoodra hij uit zijne oogen verdwenen was, greep Jim met drift het geweer, dat nog steeds tegen de bank steunde. Zijn gelaat nam een ongemeen valsche uitdrukking aan. Hij rook aan den mond en nam nu een klein linnen lapje, waarmede hij in den loop wreef. Toen hij het er uithaalde, bedekte een dunne laag zwart het witte lapje. Hij glimlachte bevredigd, indien hier van bevrediging sprake zijn kan; in alle gevallen stemde het onderzoek met zijn vermoeden overeen; het geweer was kortelings afgeschoten, want het was nog niet schoongemaakt.

Een tijd lang zag de knaap weer onverschillig voor zich uit. Daarbij liet hij echter zijne oogen voorzichtig in het rond gaan of niemand op hem lette. Toen hij zich hiervan vergewist had, haalde hij behoedzaam een pakje uit zijn zak, vouwde de lappen, waarin een klein voorwerp gewikkeld was, uiteen en bracht eindelijk een kogel te voorschijn, een kogel, waaraan donkere, bruinroode vlekken zichtbaar waren, terwijl de lappen waarin hij gewikkeld was, dezelfde vlekken doch iets helderder, vertoonden. Er viel niet aan te twijfelen: deze vlekken waren bloed; de kogel moest dus getroffen hebben en uit het lichaam gesneden zijn. Jim stak den kogel boven in den mond der buks; hij paste, alsof hij er voor gegoten was. Naast de buks lag een patroontesch, waarin tot de buks behoorende patronen bewaard werden. De knaap nam er haastig eene patroon uit en stak die in zijn zak.

Dat alles werd met ongemeene snelheid en behendigheid verricht. Toen de Italiaan terugkwam, zat Jim sinds lang weer rustig op zijn plaats, liet zijne magere gespierde beenen van den bok bengelen, zag naar de ooren van zijn paard en speelde met de zweep. De dood des oversten scheen hem weinig hartzeer te veroorzaken

De inneming van Cawnpore maakte aan het gedwongen bijeenzijn der beide ongelijksoortige reisgezellen een einde Het doel der Vereenigde troepen was bereikt, een kleine bezetting werd in de veroverde stad achtergelaten, de overige soldaten werden deels bij andere in formatie zijnde legercorpsen ingedeeld of keerden deels naar Allahabad terug. Elke troep nam den hem toebedeelden trein mee en zoo kwamen dan ook Ricardo en Jim weer in Allahabad aan.

De doodstijding van den overste was daar reeds lang bekend; het dienstpersoneel had zich op een paar bedienden na in alle richtingen verstrooid en zijne kamers waren van wege het gerecht verzegeld geworden. Gelijk de overste aan Ricardo had gezegd, had hij een testament gemaakt en bij het gerechtshof in bewaring gegeven. Bij dit testament werd zijn in Engeland levende oudere broeder, sir Archibald Waterfield, of in geval deze overleden mocht zijn, diens dochter miss Carola Waterfield tot erfgename van de zeer aanzienlijke nalatenschap benoemd. Het dienstpersoneel was zonder uitzondering met grootere of kleiner legaten bedacht en daarbij bepaald, dat hun allen hun loon tot aan het einde des jaars zou uitbetaald worden. Ricardo was met de aanzienlijke som van tweeduizend pond bedeeld. Jim werd de keuze gelaten of hij naar sir Archibald in Engeland gaan of in Indiën blijven wilde; in beide gevallen werden voor hem driehonderd pond vastgezet, welke voor zijne opvoeding aangewend moesten worden. Bleef er nog iets van over dan moest dat op rente uitgezet worden en hem het geheele bedrag bij het bereiken zijner meerderjarigheid uitbetaald worden.

Alvorens het gerecht tot de benoeming van een voogd over den geheel alleenstaanden en niet meer onbemiddelden knaap overging, vraagde het hem naar zijn voornemen; want er bestond geen grond om dit eenig geweld aan te doen.

Jim zag ter sluiks naar Ricardo, wiens schoon gelaat een geweldige spanning verraadde en gaf daarop hoofdschuddend te kennen, dat hij dit nog niet zeggen kon, dat moest hij eerst nog eens overleggen.

[pagina 304]
[p. 304]

Daarhij bfeef het. De in het testament benoemde bewindvoerder gaf zonder bedenken den Italiaan een aanwijzing op den bankier van den overste en bestelde Jim na eenige dagen bij zich in zijne woning, om met den knaap te bespreken welk besluit hij nemen zou.

Daarmee gingen beiden heen. Voor de deur van het gerechtsgebouw scheidden zij. Ricardo klopte den knaap op den schouder, vermaande hem goed te overleggen wat hij doen zou, drukte hem de hand en ging dan zijns weegs. Nooit had Ricardo zoo vriendelijk met Jim gesproken en de laatste begreep er dadelijk uit, dat dit een afscheid voor het leven moest heeten. Hij mompelde eenigewoorden in de maleische taal. die de Italiaan niet verstond; daarna hukte hij vadsig met kruiselings over elkander geslagen beenen bij den ingang neer, leunde den rug tegen een pilaar en bood nu met zijn halfgesloten oogen en zijn openstaanden mond het beeld van iemand, die volstrekt niet weet, wat hij doen zal en in deze verlegenheid het redmiddel te baat neemt om niets te doen.



illustratie
een nieuwe weekwijzer.


De Italiaan was evenwel nauwelijks vijftig passen ver, toen de oogleden van den knaap zich weer wijd openden en zijn blik den luchtig voortgaanden man volgde. Na weinige oogenblikken sprong hij vlug op de beenen en liep den Italiaan na: daarbij gedroeg hij zich echter zoo, dat hij moeielijk ontdekt kon worden wanneer Ricardo soms omzag. Hij richtte het steeds zóó in, dat hem de menschen op de straat of voorbijrijdende wagens dekten

Zoo bemerkte Ricardo dan ook niet dat de knaap hem bespiedde als een oude indische vrouw op hem toetrad en een gesprek met hem aanknoopte. Naar de levendige gebaren te oordeelen, moesten beiden met elkander twisten: de vrouw sprak wel zacht maar driftig; de Italiaan bleef aanvankelijk koud, onverschillig, werd eindelijk toch ook driftig en beiden scheidden ten slotte in een zeer opgewonden toestand. De Italiaan sloeg eensklaps eene zijstraat in en het oude wijf strekte hem dreigende de gebalde vuist achterna.

Jim had wel alles willen geven wat hij bezat, om te weten, wat beiden met elkander besproken hadden, maar het onderhoud werd op straat en derhalve niet luid gevoerd: zoo nabij dat hij ten minste eenige brokstukken had kunnen opvangen durfde hij zich evenwel niet te wagen, wilde hij zich niet aan ontdekking blootstellen en dit scheen de knaap te willen vermijden; want anders had hij zich dan ook niet behoeven schuil te houden.

Zonder zich lang te bedenken liet Jim den Italiaan loopen en ging de vrouw na. Hij brandde van verlangen te weten met wie Ricardo betrekkingen onderhield, waarvan in de woning van den overste niemand eenig vermoeden had. Het moest in zijn belang geweest zijn, deze betrekkingen geheim te houdeu en juist daarom trachtte de Maleier ze op het spoor te komen; want voor hem was het een uitgemaakte zaak dat Ricardo den overste doorschoten had. Hij had gezien, dat de overste met de borst naar den vijand stond, als hem de kogel in den rug trof. Het schot was derhalve van achteren gekomen juist uit de richting waaruit Ricardo later kwam. De kogel was ook geen geweerkogel, maar kwam uit een getrokken buks; want men zag de sporen van de gleuven in het lood en het kaliber paste ook nauwkeurig op de buks, welke Ricardo droeg.

Dat was voor den knaap bewijs genoeg. Het was ook waarschijnlijk voor een veroordeeling van Ricardo voldoende geweest; maar in Indiën gold de maleische knaap niet als een volstrekt geloofwaardige getuige en daarbij waren de gerechtshoven te dien tijde te zeer in verwarring om langdurige, op vermoedeus gegronde onderzoekingen te leiden. Van de laatste begreep de knaap wel is waar niefs, maar des te zwaarder drukte hem zijne onmacht. Hij had een onbestemd gevoel, dat hij in de eerste plaats een bondgenoot moest zoeken, als hij met zijne aanklacht tegen Ricardo voor den dag wilde komen. Zulk een bondgenoot vond hij misschien in de vrouw, die zulk een hevigen twist met Ricardo had gehad. Hij kende door en door de wraakznchtige inborst der indische bevolking en besloot daaruit terecht dat het wijf met genoegen de gelegenheid zou aangrijpen om Ricardo op het schavot te brengen, indien deze zich door het een of ander hare vijandschap op den hals gehaald had.

Jim volgde de vrouw om hare woning uit te vinden: dit kon hij nu veel openlijker doen dan met den Italiaan het geval geweest was, want de vrouw kende hem niet en het was niet te veronderstellen, dat zij acht zou geven op den knaap, die haar naging Hij zag haar eenige winkels binnengaan, waar zij kleine inkoopen deed, en daarbij liep haar weg steeds verder door het voorname gedeelte van Allahabad naar de poorten toe. Zij verliet de stad en drong altijd verder in de omgeving door, waar verstrooide hutten midden in afgepaalde hovingen lagen.

Ongeveer een kwartieruurs buiten de stad ging zij een dezer omheiningen binnen, in welker midden een tamelijk groot steenen gebouw lag; nochtans getuigde het ondanks zijn omvang geenszins van welgesteldheid der bewoners. Het was zeer laag en droeg alle sporen van een steeds toenemend verval: op het platte dak groeide struikgewas, in de muren vertoonden zich scheuren en tusschen de scheuren hadden zich slingerplanten vastgestrengeld die het oog wel een Schoonen aanblik boden, doch het huis zelf tot een halven bouwval maakten Dezelfde sporen van verwildering vertoonde ook dë hof. Ternauwernood was er een pad vrij gehouden, hetwelk van de een afsluiting missende opening in de omheining naar het huis voerde. Voor het overige had de tropische groeikracht een dicht struikgewas gevormd, waar men slechts met de grootste moerte doorgedrongen zou zijn, daar de takken menigvuldig met vingerlange dorens bezet waren.

Niettemin beproefde de knaap er zich doorheen te werken, om iets van de bewoners af te loeren. Maar op een afstand van ongeveer vijftig stappen van het huis was het land schoon gehouden en bebouwd met moesgroenten, welke geen gelegenheid tot vefschuilen aanboden. Ras besloten stapte hij uit het struikgewas op den weg en ging regelrecht op het huis af.

De ingang was laag en klein, eveneens de vensteropeningen. De laatsten waren van zware houten spijlen voorzien en ook de ingang was met een klaarblijkelijk sterke deur gesloten.

Bij de nadering van den knäap opende zich de deur en een reusachtige Hindoe, die zich bukken moest om buiten te komen, vraagde naar zijn verlangen. Ongetwijfeld had men hem door het venster zien aankomen.

De knaap verzocht eenvoudig om wat eten, daar hij honger had en vraagde of hij geen werk kon krijgen, dewijl hij zonder meester was

De Hindoe had hem reeds kort en bits afgewezen, als het gelaat der oude zich aan het venster vertoonde. Zij nam den knaap scherp op en riep: ‘Laat den jongen binnen, Husni; ik heb met hem te spreken.’

De knaap zag de oude verbaasd aan; maar reeds was de Hindoe op zijde gegaan en beduidde Jim barsch binnen te treden.

Jim kwam in een half donker vertrek, waar de oude hem ontving. Wat hij hier zag, vervulde hem met onbestemden angst. In het midden van het vertrek hing boven een groot vuur een ijzeren ketel. Het broddelde er geweldig in en dikke dampen stegen er uit op, die even als de rook een uitweg door een gat in het dak vonden. Voor het vuur lag door den gloed verlicht een ongeveer zes voet lange, donkerglinsterende slang ineen gerold, die bij zijn binnentreden den breeden platten kop ophief, haar vonkelend oog op hem richtte en haar tong uitstak. Onwillekeurig bleef de knaap huiverend staan Husni gaf de slang een lichten tik op den kop, waarna zij ze vlak op den grond legde. Zoo dikwijls de knaap er naar zag, bemerkte hij, dat het scherpe oog der slang op hem gevestigd was, en hij voelde zich als onder de toovermacht van het afzichtelijke kruipdier.

‘Wie zijt gij, knaap? Vanwaar komt gij, en wat waart gij tot heden?’ vraagde de oude met krassende stem.

‘Ik heet Jim en ben een Maleier. Ik werd als kind geroofd en door een overste gekocht, in wiens dienst ik tot dusverre was. De overste is gevallen en derhalve zoek ik nu een nieuwen dienst.’

‘God gebood u het eerste te zeggen, of het laatste waar is, weet Hij alleen. Gij waart bij den overste Waterfield in dienst en vandaag werd zijn testament geopend. Hoeveel heeft Ricardo bekomen?’

‘Tweeduizend pond.’

‘Dus toch waar!’ morde het wijf. ‘Ik dacht dat de schoft mij belogen had. Hoe kwam de overste om het leven?’.

De oogen van den knaap vlamden en een donkere gloed overtoog zijn geelbruin gelaat. ‘Hij, hij heeft hem....’ Hij hield plotseling op, als vreesde hij reeds te veel gezegd te hebben

‘Hij heeft hem neergeschoten,’ vulde het wijf met een krijschenden lach aan. ‘Dat is zeer eenvoudig. Hij heeft gemeend, dat de overste hem beter bedacht had’

Bij deze bemerking werd Jim de zaak duidelijk: nu had hij den grond, waarom de misdaad begaan was. ‘Weet gij het zeker, moeder?’ riep hij met een van opgewondenheid trillende stem uit. ‘Dan wil ik hem aanklagen.’

‘Wacht u daar wel voor, jongen!’ viel het wijf dreigend uit. ‘Daartoe is de tijd nog niet gekomen Niets weet ik, in het geheel niets! Ik weet slechts wat God mij zegt. En al wist ik het, wie gelooft een oude indische vrouw? Maar op het tijdstip, dat ik het u zeg, moogt gij hem aanklagen, of het laten, gelijk gij wilt. Ga thans, ik weet genoeg.’

‘Ik ben om werk komen vragen, moeder.’

‘Dat heb ik niet voor u.’

Een gebiedend gebaar wees den Maleier naar de deur, en Jim ging heen, er zich over ergerende dat hij eigenlijk niets vernomen en het wij gezegd had, hoe hij over den dood des overf sten dacht.

Langzaam slenterde de knaap naar de woning van den overste Waterfield terug, waar hij voorloopig met eenige andere huisbedienden nog een onderkomen had. Bij zijn thuiskomst vernam hij, dat Ricardo er in dien tusschentijd geweest was, zijn goed bijeengepakt had en door twee dragers had laten wegbrengen. Waarheen wist natuurlijk niemand. Hij had het niet gezegd en de anderen hadden ook geen reden om het hem te vragen.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken