Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

De verloren zoon.
Eene geschiedenis uit onzen tijd.
(Vervolg.)

II.
Kersmis.

In de Walburgstraat bewoont de rijke geldwisselaar Jacob Markus een der grootste en aanzienlijkste huizen.

De tijden zijn voorbij, dat de kinderen Israëls gedwongen werden in het donkere Ghetto bijeen te wonen, dat zij slechts bang onder de andersdenkenden verschijnen - het is alsof de oude vloek over de gehate en verachte stammen van het uitverkoren volk opgeheven en een nieuw tijdperk luisterrijk voor hen ingetreden is. Ten bewijze hiervan kan ook het trotsche gebouw in de Walburgstraat dienen, dat eenigzins buiten de huizenrij uitspringend, de in genoemde straat uitloopende Hollandersteeg beheerscht.

In een kamer op de eerste verdieping vinden wij twee personen. Het is een vriendelijk, vertrek met prachtige wand- en plafondschilderingen, kostbare, smaakvol gerangschikte meubelen, ingelegden vloer, waarop steelsgewijze een smalle streep van het zonlicht huppelt, hetwelk tusschen de half neergelaten marquise heendringt. Voor het venster zit een jong schoon meisje met een onbeschrijfelijk innemend uiterlijk op den lagen vensterbank, het is de dochter van den rijken wisselaar, zijn ‘eenig kleinood’ sinds den dood zijner vrouw.

Haar oog is droomerig neergeslagen, om de smalle, bleekroode lippen ligt een trek van zwaarmoedigheid, welke met den oosterschen vorm van de fijnbesneden neus en de donkere eenigszins gefronsde wenkbrauwen wonderwel overeenkomende, aan haar gelaat een belangwekkende uitdrukking geeft. De lange, blanke handen liggen lusteloos in haren schoot. Voor haar staat de oude Markus, een man van omstreeks vijftig jaar, met een goedig vriendelijk gezicht, dat echter heden een zekere bekommering verraadt. Hij is de type van een jood en vertoont den onmiskenbaren stempel van zijn volk in zijn geheelen persoon. Zachtkens vat hij de hand van zijn kind: ‘Ammetje (zij heet namelijk Miriam), en ik zou het rustig aanzien, hoe gij langzaam wegkwijnt, gij de schoonste bloem Israëls? Ik ben rijk, mijn kind, vorder alles, mijn leven, gij weet het, uw vader zal het voor u koopen. Wat drukt uwe ziel? - Zoo spreek toeh, gij beangstigt mij door uw zwijgen en gij weet toch, dat ik u zoo lief heb.’

‘Datgene wat mijn hart verlangt, kunt gij mij niet verschaffen.’ Zij stond op en sloeg hare armen om den hals van den jood. - ‘De liefde kunt gij niet voor mij koopen.’

Zij verborg haar bloedrood gelaat aan de borst haars vaders.

Deze ontroerde van het hoofd tot de voeten bij die woorden van zijn kind. Nu streek hij zacht met de hand over haar donker glinsterend haar: ‘Miriam, en wie is het naar wien uw hart verlangt? Is hij uit de mannen van ons volk? Spreek, kind!’

Het meisje schudde het schoone hoofd.

‘Hij is derhalve een Gojim,’ sprak hij eenigszins lastig; ‘hoe heet hij, die mijn bloem, mijn leven betooverd heeft?’

‘Hij heeft nog nooit met mij gesproken, vader!’

‘En toch bemint gij hem?.... Wie is het, Miriam, bij den God mijner vaderen, hoe heet hij?’

Nog sterker blozend neigde zij het hoofd, terwijl zij lispelde:

‘Alfred van Lohrstein.’

‘Lohrstein!’ morde de oude.

‘Gij ziet het, vader, het is hopeloos; ik zal versmachten gelijk de bloem zonder dauw; hij kan de mijne niet worden, de telg van het adellijk geslacht der Lohrsteins kan de jodin niet tot vrouw nemen.’

Het oog van den jood vonkelde. ‘En waarom niet? Zijt gij niet schoon?’

‘Men heeft het mij dikwijls genoeg gezegd; maar hij niet, niet hij!’

‘Zijt gij niet rijk? Zijn adel is niet meer waard dan uw geld. O! mijn kind, wees gerust, gij zult hem hebben, ik kan hem voor u koopen!’

De jood wreef zich vergenoegd de handen en liep de kamer op en neer. Miriam was weer op de bank teruggezonken.

‘Gij zult, gij moogt niet verkwijnen uit verlangen naar hem. Ik zal hem u brengen; sla uwe oogen op, mijne gazelle, gij zult hem zien aan uwe voeten; hij zal blijde zijn het kind van den rijken Jacob Markus te kunnen trouwen. Want wat beteekent zijn adel?.... De oude Markus moet hem geld geven om dien eer te kunnen aandoen. Ik koop hem voor u. Hij moet vandaag eene schuld komen betalen: hij is stipt; ik zal hem bij u brengen; hij moet u liefhebben; want gij zijt toch zoo schoon, mijne aangebedene Miriam!’

[pagina 307]
[p. 307]

De jodin had de smachtende oogen achteloos door de steeg laten zweven: plotseling schokte een lichte siddering hare tengere gestalte. Bezorgd kwam de oude man nader en volgde de richting van haar vinger en zag onder de neergelaten marquise naar buiten. Langzaam, met luchtigen, zwierigen stap kwam Alfred van Lohrstein in de steeg aan.

‘Hij is het!’ morde zij zacht.

‘Hij is het.’ zegde hij haar na. ‘Moed gevat, mijn kind, ik zal hem ontvangen en hem u brengen, moed gevat!’

De oude jood verliet met rassche schreden het vertrek zijner dochter. Deze was opgestaan, een lichte blos kleurde haar schoon gelaat; zij ging voor den grooten spiegel staan, ordende haar kapsel en verwachtte, de hand op het luid kloppende hart gedrukt, het toegezegde bezoek.

Alfred was intusschen het huis binnengegaan en klopte aan de deur der kamer, waarop met groote letters ‘kantoor’ te lezen stond Hij ging binnen en vraagde na een vluchtigen, voornamen hoofdknik naar den patroon. Deze kwam hem juist met kruipende vriendelijkheid tegemoet en voerde hem in zijn privaat kantoor.

‘Wel, mijnheer de baron, wat verschaft mij de eer van uw bezoek?’

‘Ik kom mijne schuld afdoen.’

Alfred tastte met onnavolgbare onverschilligheid in zijn borstzak.

‘Och! mijnheer de baron is al te stipt; wanneer mijnheer de baron het geld nog langer zou kunnen behoeven, wil ik niet dringen; ik sta ten allen tijde tot zijnen dienst!’

De vrijheer, verbaasd over deze nog nooit bij den jood waargenomen voorkomendheid, antwoordde luchtig: ‘Het zou mij inderdaad aangenaam zijn, indien ik het geld nog eenigen tijd behouden kon.’

‘Zoo lang het u goeddunkt en gelijk gezegd, ik ben ten allen tijde tot uwen dienst. Zou mijnheer de baron niet verkiezen een oogenblik in mijne woning naar boven te gaan? Ik en mijne dochter zullen die eer gewis op prijs stellen; de zaken kunnen wij naderhand afdoen.’

En met zacht geweld drong hij om zoo te zeggen, den bezoeker de breede staatsietrappen op. Alfred kon zich het gedrag van den anders wel hoffelijken, doch koelen geldman niet verklaren.

De jood opende met eene diepe buiging de deur der elegante kleine salon, die zijne dochter bewoonde Deze was blozend van haren stoel opgestaan en den gast onwillekeurig bijna een stap tegemoet gegaan. De jonge baron boog met ridderlijken zwier voor de schoone jodin, die de oude Markus hem als zijne dochter voorstelde.

‘Het is voor ons een hooge eer den heer van Lohrstein in ons huis te mogen ontvangen,’ sprak zij schuchter.

‘Wel had ik het genoegen de schoonste bloem onzer residentie - bij deze woorden boog Alfred galant - reeds bij vroegere gelegenheden uit de verte te kunnen bewonderen; doch naar een oogenblik als het tegenwoordige heb ik te lang gewenscht dan dat ik mij niet hoogst gelukkig zou achten, dat het thans gekomen is.’

Op hare uitnoodiging nam hij aan hare zijde voor een klein marmeren tafeltje plaats. De oude jood, die zijn gast ververschingen had laten voorzetten, stond met stralenden blik voor het inderdaad schoone paar, dat zich weldra geheel in het onderhoud verdiepte, hetwelk Alfred met de zekerheid en de welbespraaktheid van een volleerd saletjonker mist te leiden. Alfred was wezenlijk een innemend jonkman van middelmatige lengte, rank, buigzaam en gespierd. Hij had schitterende oogen en stijf opeen gesloten dunne lippen, terwijl het hooge voorhoofd met donkerbruine lokken omlijst was. Het sierlijk opgedraaid kneveltje was geheel geschikt het zoowat bleeke aangezicht iets riddérlijks te geven en de trotsche uitdrukking er van te verzachten. Daarbij bezat hij de gave van te spreken, bijwijlen geestig en werkelijk pikant, dan weer ook het flauwste thema met een waarlijk bewonderenswaardigen vloed van woorden behandelende al naarmate den stand van het gezelschap, waarin hij zich bevond. Vandaag vertoonde hij zich van de eerste zijde en de stralende oogen van de jodin bewezen met welk een belangstelling zij naar hem geluisterd had. Eindelijk stond hij op, bracht zachtkens de vingertoppen van Miriam aan zijne lippen en nam afscheid met een onberispelijke buiging, nadat hij beloofd had, zeer spoedig zijn bezoek te zullen hervatten.

De geldaangelegenheid met den jood was spoedig en tot wederzijdsche tevredenheid afgedaan. De oude Markus zelf scheen overgelukkig; hij zag toch zijn kind weer ontluiken. Hij was een moderne jood, die het met den godsdienst niet nauw nam en derhalve tegen een huwelijk met een kristen niet veel bezwaar had, te meer daar het 't geluk van zijn kind betrof, voor hetwelk de hardvochtige geldschieter zijn laatsten druppel bloeds zou gegeven hebben. Vol van den indruk, dien Miriam op hem gemaakt had en die zeer veel verschilde van het gevoel, hetwelk hij tot dusverre voor de jonge dames uit de hoogere kringen, waarin hij verkeerde, ontwaard had, spoedde Alfred zich naar zijn vriend Lodewijk, dien hij onder het rooken eener fijne sigaar op de canapé uitgestrekt tehuis vond.

Alfred liet zich in den dik gewatteerden armstoel neervallen, dien Lodewijk hem met den voet toeschoof en antwoordde, zich vergenoegd in de handen wrijvende: ‘In de eerste plaats, mijn zoon, moet ik u een tijding meedeelen, die uw hart van blijdschap zal doen opspringen: wij hebben geld!’

‘Zoo? Hebt gij een goudmijn ontdekt of het geheim gevonden uit steenkool diamanten te maken?’

‘Zoo gelukkig was ik wel is waar niet; maar gij zult uw gehoororgaan niet minder wijd opensperren, wanneer ik u zeg, dat de oude Markus zijn geld niet teruggenomen en mij zelfs zijne kas ter beschikking gesteld heeft.’

‘Gij geluksvogel! En wat heeft dan deze oude geldwolf zoo vriendelijk jegens uw persoon gestemd?’

‘Misschien wel juist deze mijne persoonlijkheid. Hij noodigde mij zelfs boven in zijn woonvertrekken, stelde mij aan zijne schoone dochter voor - gij kent toch Miriam - ik wil u wel bekennen, dat ik te diep in hare oogen gezien heb en waarschijnlijk met hart en ziel op haar verlieven zal. Ik denk te zullen gelukken.’

Lodewijk bromde een ‘zoo! zoo!’ waaruit men niet kon opmaken of hij daarmee zijne verbazing dan wel zijn afgunst te kennen wilde geven. Kort daarop reden de beide vrienden uit, zonder dat onderwerp verder aan te roeren.

Alfred werd een trouw bezoeker in het huis van den jood, menigmaal wel is waar om zich door den wisselaar uit geldverlegenheid te doen redden, wat deze ook steeds bereidwillig deed, doch altijd echter om Miriam ‘zijne hoogachting te betuigen.’

 

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken