Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Misdaad en vergelding.
(Vervolg.)

V.
Ricardo's vrouw.

De tijding, dat Ricardo het huis van den overste verlaten had, werkte op Jim als een stortbad. De overste was hem alles geweest; hij had hem aan een verscrhikkelijk lot onttrokken en hem jaren lang behandeld met een goedheid, die hij nooit, zelfs niet in de ouderlijke hut, ontmoet had. Hij had vertrouwen in hem gesteld, en de knaap hing aan hem met de gansche kracht eens verlatenen, die in hem zijne eenige en daarbij machtigen en edelen steun gevonden had. De grootte van deze innige en dankbare verkleefdheid aan zijn weldoener werd nochtans geëvenaard door de diepte van den haat, dien hij voor den moordenaar zijns beschermers gevoelde. Al de arglistigheid, de gruwzaamheid, de wraakzucht, die het wezen van het maleische karakter uitmaken, welke echter de welwillende leiding van den wakkeren Engelschman door betere gevoelens verdrongen had, verhieven zich in hevigen gloed: zij richtten zich op een punt, hetwelk zij met verderf bedreigden, en dit ééne punt was Ricardo; deze Ricardo scheen hem echter nu ontglipt. Hoe zou hij hem in de volkrijke stad vinden? en zoo Ricardo, hetgeen waarschijnlijk was, de stad verlaten had, naar welke hemelstreek had hij zich dan begeven? Jim wist niet eens waar hij hem zoeken kon - hoe zou hij hem dus vinden?

Doch de tijd drong. Hoe langer hij overlegde, begreep de knaap, des te lichter kon Ricardo zich in veiligheid stellen. Zijne sluwheid alleen baatte hem niets; misschien echter hielp hem het toeval. Indien hij den Italiaan echter weer had, dan, dit zwoer hij zichzelven, zou deze hem niet meer ontglippen; eerder zou hij hem met de kris in de hand op de openbare straat aanvallen en hem den doodsteek geven. De moedeloosheid, die Jim gevoeld had, was plotseling verdwenen; hij stak het weinige geld, dat hij zijn eigen noemen kon, bij zich en doorkruiste op goed geluk de stad.

Het toeval is een wonderlijke klant; het komt onverwachts, en wanneer men er naar verlangt, blijft het uit. Vruchteloos bezocht Jim de plaatsen, waar naar zijn weten de Italiaan verkeerde. Hij zwierf aan de haven rond; maar zijn zoeken bleef zonder eenig gevolg. Doodmoede keerde hij laat in den avond huiswaarts; hij had niets gevonden.

Gedurende den nacht kwam een gedachte bij hem op: het indische wijf had hem toch gezegd, dat zij veel wist, wat God haar meedeelde; misschien wist zij dat ook, en als zij het niet wist kon zij het misschien vernemen. Jim had uit hare woorden van den vorigen dag opgemaakt, dat zij Ricardo alles behalve genegen was en al had zij hem verboden aangifte bij de policie te doen, scheen dit verbod toch uit geen welwillende gezindheid jegens hem te ontspruiten. Als hij haar eens opzocht? In geen geval kon dit iets schaden; de opgaande zon vond den knaap reeds op weg naar de woning van het oude wijf.

De tijding, dat Ricardo weg was, zonder dat iemand wist waarheen, had een gevolg, dat Jim's verwachtingen verre overtrof. De oude werd razend; onder een vloed van scheldwoorden, gelijk men die slechts bij oostersche volken vindt, verwenschte zij den Italiaan en alles wat met hem in verband stond tot op het oogenblik, dat zij hem voor de eerste maal gezien had. Toen zij den stroom dezer verwenschingen een oogenblik staakte, geschiedde dit slechts, om met een tiegerachtigen sprong in een duistere opening te verdwijnen, die op den achtergrond van het vertrek gaapte en dieper in het inwendige van het vervallen gebouw scheen te voeren.

Weinige seconden later vernam het scherpe gehoor van den Maleier een geraas, alsof een zware ijzeren grendel teruggeschoven werd. Dan begon de kijvende stem der indische op nieuw. Maar zij was niet meer alleen; eene andere vrouwenstem gaf haar antwoord. Zij sprak ook niet meer in de landtaal, doch in het verbasterde Engelsch, hetwelk bijna elke Hindoe spreekt, die met Engelschen in betrekking staat; de andere stem sprak een soortgelijk Engelsch als de overste; doch had in de uitspraak een aanslag, die aan Ricardo herinnerde.

Jim merkte dit alles in korteren tijd op, dan wij noodig hebben om het te verhalen; tot lang nadenken ontbrak hem de gelegenheid; want na weinige minuten verscheen de oude

[pagina 308]
[p. 308]

wederom in de opening en trok achter zich eene vrouw mede, die veel jonger scheen te zijn; doch het in het vertrek heerschende halfduister liet niet toe hare trekken nauwkeurig te onderscheiden.



illustratie
het angelus, naar hoffmann-seitz.


‘Is het nog geen mishandeling genoeg,’ riep de jonge vrouw met een krachtige, doch van verontwaardiging trillende stem, ‘dat gij mij sinds maanden opgesloten houdt en mij niets dan slecht en armzalig voedsel reikt? Moet gij nn ook nog geweld jegens mij gebruiken?’

‘Maak, dat gij uit mijne oogen komt!’ snauwde de oude vrouw haar toe. ‘Ik houd u niet langer terug en geef u niets meer te eten. Uw schurkachtige man is weg en heeft mij voor het kostgeld opgelicht! Voort! uit mijne woning!’

De jonge vrouw liet zich dit geen tweemaal zeggen. Ijlings liep zij naar de deur en wilde het huis verlaten; maar Husni hield haar aan den uitgang tegen.

‘Bedenk wel, grootmoeder, wat gij doet. Wie weet of het waar is wat de jongen zegt?’

‘Bemoei u niet met zaken, waarvan gij geen verstand hebt! Hij heeft het geld van de erfenis ontvangen en is voort! Wij komen met

[pagina 309]
[p. 309]

leege handen weg en zitten bovendien met zijn vrouw opgescheept. Ik wil mij niet laten bedriegen; maak dat gij wegkomt! Wij heb ben niets meer met elkander uitstaande!’



illustratie
nachtegale schuifelaere, naar e. schmidt.


Husni kruiste onderdanig de armen over de borst, boog het hoofd en ging eenige schreden terug. Als een pijl uit den boog snelde de vrouw, zoodra zij den doorgang vrij zag, naar buiten. Met haar verliet Jim gelijktijdig de woning; want het laatste tooneel deed hem een langer verblijf ongeraden achten. Daarenboven wilde hij de vroegere gevangene volgen en haar eenige opheldering omtrent de hem raadselachtige uitdrukkingen der oude mdische vragen. Vond hij haar voor zijn doel onbruikbaar, dan kon hij nog altijd naar het oude wijf terugkeeren.

Nu Jim haar in het volle daglicht zag, ont-

[pagina 310]
[p. 310]

waarde hij, dat zij nog jong was. Ofschoon haar gelaat eenigzins bruin was, erkende men toch gemakkelijk de europeesche afkomst der vluchteling. Voor weinige jaren was zij hoogstwaarschijnlijk schoon. Ook thans nog had zij groote donkere oogen, prachtvol haar en de snelle beweging toonde de regelmatigheid harer vormen; maar de vluchtelinge moest veel geleden hebben en verkeerde daarbij in een uiterlijken toestand, die ook een grootere schoonheid niet tot haar volle recht had doen komen: de oogen lagen diep in hunne kassen, de wangen waren ingevallen en ten gevolge hiervan scheen de mond met zijne kleurlooze lippen verder vooruit te springen dan dit bij de natuurlijke volheid van het gelaat het geval geweest ware. De schoone haren waren verward en in een bos bijeengebonden, de kleeding was niet alleen armoedig, maar ook morsig en de rok van onderen gescheurd en gerafeld. Zij droeg sierlijke laarsjes; maar deze waren eveneens gescheurd en bemorst.

Zij liep meer dan zij ging over den weg naar de stad. Zij handelde blijkbaar onder den invloed van een alles overheerschende gedachte, namelijk zoo spoedig mogelijk weg te komen, en Jim zag zich genoodzaakt een korten draf aan te nemen, om haar niet uit het oog te verliezen. Dit scheen echter haren angst nog te vermeerderen; zij meende zich vervolgd en versnelde hare stappen. Eerst in de onmiddellijke nabijheid van de poort, toen de voorbijgangers talrijker werden en de engelsche wacht dichtbij was, scheen zij eenigermate gerustgesteld; zij wankelde naar een aan den kant van den weg liggende steen, op welken zij zich hijgende neerzette. Zij zat daar als het beeld der ellende met de handen gevouwen in den schoot en staarde voor zich op den grond. Een minuut later stond de Maleische jongen naast haar.

Het was geen lichte taak voor Jim met de vrouw een gesprek aan te knoopen. Zij gaf aanvankelijk geen antwoord of een zeer kort; men kon er uit bemerken, dat zij den knaap wantrouwde en zich verbeeldde, dat hij eenig boos opzet jegens haar in zijn schild voerde, wel vernam hij er echter ook uit, dat zij juist geen zeer vriendschappelijke gevoelens voor Ricardo koesterde en dit was voor Jim voor het oogenblik genoeg. De hulpelooze toestand, waaain de vrouw verkeerde, moest haar van zelf bewegen zich jegens hem voorkomend en meedeelzaam te betoonen.

En inderdaad zoo was het: eindelijk kreeg de vrouw honger en daarbij had zij geen onderkomen. In de reusachtige stad - Allahabad telt over de honderdduizend inwoners - kende zij niemand en zij noemde niets haar eigendom dan de vodden, die zij aan het lichaam droeg. Jim bood haar grootmoedig zijn bijstand aan en er bleef haar geen andere keuze dan dien aan te nemen. ‘Al zou het mij het leven kosten,’ mompelde zij, ‘ik kan niet anders.’

Al kon Jim ook niet over een aanzienlijke som gelds beschikken - want de driehonderd pond, die Waterfield hem toebedeeld had, ontving hij niet in zijne handen - was hij toch niet zonder middelen; de overste had hem wel geen vast loon uitbetaald en slechts voor zijne behoeften gezorgd: maar hij had zich steeds zeer vrijgevig jegens hem betoond en hem bij gelegenheid kleine sommen gelds geschonken, en daar hij bemerkte dat de knaap het geld niet verkwistte, maar zorgvuldig bespaarde, had hij hem nu en dan ook een grootere som gegeven. Daarbij werd er in het huis van den overste ook veel dringeld ontvangen en zoo bezat Jim inderdaad een som die grooter was dan men vermoedde.

Hier scheen hem nu dat geld niet slecht besteed te zijn. Het stond bij hem vast, dat Ricardo de moordenaar van den overste was en al had hij van den eenen kant een natuurlijken aanleg tot schraapzucht, zoo bleef van den anderen kant ook de onverzoenlijke maleische wraakzucht bij hem levendig; deze had hij met de moedermelk ingezogen en hij zou geen oogenblik geaarzeld hebben zijn geheele vermogen op te offeren, indien hij daarmee de begeerte had kunnen bevredigen, die hem onweerstaanbaar aandreef den dood zijns weldoeners te wreken.

Met behulp van dit geld viel het hem gemakkelijk voor de vrouw een geschikt onderkomen voor eenige dagen te vinden en hij hoopte dan intusschen van haar meer van Ricardo te zullen hooren. Van haren kant geloofde de vrouw niet anders dan dat zij in het beste geval den eenen kerker verwisseld had met den anderen; misschien had men nog iets ergers met haar voor. De handelwijze van Jim tegenover haar was evenwel niet van dien aard dat deze vrees lang bij haar zou hebben kunnen blijven bestaan. De kamer, die zij kreeg, was wel is waar zeer eenvoudig, doch niemand bewaakte haar, niemand verhinderde haar uit te gaan. Hare levensmiddelen kon zij koopen waar zij wilde en toebereiden gelijk zij wilde, want Jim had haar voor dit doel een zekere som gegeven, en het leven in Indiën, hoewel zeer duur voor de rijken, is des te goedkooper en eenvoudiger voor de armen. Gelukte zij er nu in ergens eenigen arbeid te bekomen dan was zij zelfs van den jongen Maleier onafhankelijk, die haar zijn bijstand als het ware opgedrongen had zonder dat zij er de reden van kon doorgronden.

Nadat Jim de vrouw onder dak gebracht had, stelde hij nogmaals alles in het werk om te ontdekken waar Ricardo gebleven was. Ware hij er slechts in gelukt de dragers van diens goederen uit te vinden, dan had hij ten minste een uitgangspunt gehad, waarheen hij zijne nasporingen moest richten. Maar dat was een zoeken in den blinde en leidde tot niets. Na weinige dagen had hij evenwel het vertrouwen der vrouw gewonnen.

Met deze had intusschen een opmerkelijke verandering plaats gegrepen. Zij had niets meer van het ellendig uiterlijk, waarin zij zich voor de eerste maal aan onze oogen vertoonde. Zij zag er wel is waar nog steeds armelijk en uitgeteerd uit; maar heure haren waren uitgekamd en opgemaakt, hare kleederen waren gewasschen en zoo goed het ging, een weinig opgelapt. Zij maakte daarom ook thans een geheel anderen indruk en kon zich op straat vertoonen zonder dat men zich met afkeer wegens hare morsigheid van haar afwendde.

Daar haar wantrouwen eindelijk geweken was, werd zij ook veel openhartiger jegens Jim en deze was zelfs eenigszins verrast toen zij den derden dag verlangde naar den napelschen gezant, of den consul of eenigen anderen vertegenwoordiger van Napels gevoerd te worden. Was zoo iemand er niet, dan was het haar ook goed een vertegenwoordiger van een anderen italiaanschen staat te kunnen spreken.

Jim had van de aardrijkskunde van Europa in het geheel geen en van gezanten en consuls een zeer onduidelijk begrip, en wat de vrouw hem daarvan zegde, maakte hem ook niets wijzer. Eindelijk kwam de vrouw op een andere gedachte: ‘Zijt gij wel eens in de kerk geweest, Jim?’ vraagde zij

De knaap knikte en verhaalde, dat zijn overste elken zondag er heen ging en allen er eveneens heen moesten.

‘Was het een katholieke kerk, Jim?’

Jim zag haar verwonderd aan. ‘Wat is dat?’

‘Dat is een kerk, waarin men achterin eenige treden hoog een tafel met een witten doek gedekt ziet.’

‘En er staan kandelaars op,’ ging Jim met levendigheid voort, ‘met groote kaarsen die overdag aangestoken worden.’

‘Juist, breng mij daarheen!’

In de kerk vernam de vrouw zonder moeite de woning der beide priesters, die in de nabijheid stond. Het waren Jesuïeten, aan wie verreweg de meeste missie-statiën in Indiën zijn toevertrouwd. De vrouw ging er heen, en werd dadelijk toegelaten. Zij bleef een geruimen tijd binnen, terwijl Jim zich voor het huis op een steen zette.

Eindelijk verscheen een in een langen zwarten toog gekleede man, die den knaap vriendelijk uitnoodigde om binnen te komen. Hij werd in een eenvoudig gemeubeld vertrek gevoerd, waar hij de vrouw in gesprek met een reeds hoog bejaard man aantrof, terwijl aan een tafel een andere iets jongere man zat en ieverig schreef. De beide mannen droegen even zulke togen als de dienaar, die hem binnen gehaald had. Jim werd verzocht alles te verhalen wat hij wist en voldeed ook met de grootste bereidwilligheid aan dit verzoek.

‘Dat verandert de geheele zaak, eerwaarde,’ meende de oudste priester, nadat Jim geëindigd had.

De jongere had de pen neergelegd en aandachtig geluisterd naar hetgeen Jim verhaalde. ‘Inderdaad,’ antwoordde hij, ‘het geldt thans niet meer de mishandelingen, welke die man zijne vrouw heeft doen ondergaan, maar de beschuldiging van een sluipmoord. Wil ik het relaas wijzigen?’

De oude priester ging eenige malen de kamer op en neer. ‘Het stuit mij tegen de borst,’ zegde hij eindelijk, ‘een misdadiger bij de justicie aan te geven, wiens misdaad niet meer hersteld kan worden. Wij zullen het liever niet doen,’ voegde hij er na een nieuw kort beraad met zich zelven bij. ‘Met de vrouw is het echter een ander geval: hij heeft voor God en de menschen de verplichting voor haar te zorgen. Laat het stuk gelijk het is.’

‘Maar de oude indische vrouw....’

‘Zal natuurlijk haar rechtmatige straf niet ontgaan. Het kan niet vermeden worden om haar te verklagen, wil de mishandelde vrouw in hare rechten gehandhaafd worden.’

Er heerschte een poos een diepe stilte terwijl de jongere pater zijn bericht voltooide. Daarop reikte hij het den oudsten pater toe, die de vrouw verzocht aandachtig toe te luisteren en wanneer soms hier of daar iets verkeerd mocht opgeteekend zijn, dit dadelijk te zeggen.

De pater las nu het geschrift voor en daar het, als zijnde een verslag aan de overheid van Allahabad, in de engelsche taal opgesteld was verstond ook Jim er den zin van. Hij vernam er uit, dat de vrouw Giannina heette en de wettige vrouw van Ricardo Pecca was, en dat haar trouwing had plaats gevonden op een tijdstip dat zij nog bijna een kind was. Hij had zich tijdens de verloving zeer ingetogen gedragen en voor een bemiddeld man uitgegeven; na de voltrekking van het huwelijk echter was het gebleken dat hij een speler en een lichtmis was, had zeer spoedig den aanzienlijken bruidschat zijner vrouw verbrast, zich toen aan het uitgeven van valsche wissels schuldig gemaakt en was ten slotte tot een veeljarige gevangenisstraf veroordeeld geworden. Terwijl Ricardo in de gevangenis zat, waren Giannina's ouders kort na elkander gestorven. Ricardo was er niet lang daarna in gelukt uit den kerker te ontvluchten; in het holle van den nacht was hij tot haar gekomen en had al haar baar geld afgevorderd en daar hem dit niet toereikende voorkwam, haar ook het eenig kind ontnomen dat uit hun echt geboren was, en haar gezegd, dat zij alles, wat zij bezat te gelde maken en hem dit geld op een aangewezen plaats zou brengen; dan zouden zij samen vluchten of wanneer zij dit niet wilde, kon zij met haar zoontje terugblijven; hij ging de wijde wereld in. Uit liefde voor haar kind had Giannina aan zijn verlangen voldaan; toen zij echter op de afgesproken plaats kwam, verscheen er niemand en troosteloos keerde zij in de woning terug, die haar niet meer toebehoorde. Van Ricardo had zij destijds niets meer vernomen, wel had de verdwijning van het kind haar aan allerhande onaangenaamheden blootgesteld, want de verdenking rustte op haar, dat zij het uit den weg geruimd had.

Zoo verliepen eenige jaren toen het gerucht zich verbreidde dat Ricardo in Indiën was. Zij vervolgde dit spoor en ontmoette eindelijk een van daar gekomen matroos, die hem in Allahabad beweerde gezien te hebben, waar hij bij een hooggeplaatst engelsch officier in dienst was en het hem goed scheen te gaan. Alleen en verlaten, onder de verdenking van haar kind vermoord te hebben, door een ieder vermeden, door het verlangen naar dit kind gedreven en de geheime hoop voedende, dat haar echtgenoot misschien een andere en betere geworden was,

[pagina 311]
[p. 311]

raapte zij het overschot van haar ouderlijk erfdeel bijeen en ondernam de reis over zee om Ricardo op te zoeken.

Zij was voor eenige maanden in Allahabad aangekomen en had na weinige dagen haar echtgenoot gevonden. Deze had, op den verren afstand rekenende, niets gedaan om zijne opsporing moeielijk te maken; hij had namelijk niet eens zijn naam veranderd en daar de hooge engelsche officieren niet zeer talrijk zijn en niet afgezonderd leven, was zij zeer spoedig op het rechte spoor gekomen.

Ricardo zou zich eerder het invallen van den hemel hebben kunnen verbeelden dan zijne vrouw in Allahabad te zien. Hare komst was hem in hoogste mate ongelegen. Behalve dat hij door het plotseling verschijnen van de smadelijk verlaten vrouw in een hoogst dubbelzinnig daglicht bij den overste kwam, wist hij ook niet wat hij met haar zou aanvangen. Zij vraagde natuurlijk in de eerste plaats naar haar kind en daarover had Ricardo haar geen naricht kunnen geven. Het kwam er voor hem op aan zich zoo snel mogelijk van zijne vrouw te ontdoen en daaromtrent was zijn plan spoedig genoeg gemaakt.

Daar misdadigers zich op een geheimzinnige manier tot elkander voelen aangetrokken, had ook Ricardo het indische oude wijf bij een zekere gelegenheid leeren kennen. Hij wist, dat dit wijf voor geld alles deed, en zoo maakte hij met haar de afspraak dat hij Giannina aan haar zou overleveren en zij deze in alle stilte van het leven zou berooven.

Het voorwendsel om zijne vrouw in de woning der oude te lokken was niet moeielijk te vinden; hij behoefde Giannina slechts te zeggen, dat hij het kind in de nabijheid van Allahabad bij een oude vrouw besteed had en zij ging mee; was zij echter eenmaal in het huis van de oude, dan was het verder de zaak van deze.

Ricardo zag zich in zijne verwachting niet teleurgesteld en de oude dreef den hoon zoover, dat zij Giannina verzocht, zacht te loopen, dewijl de knaap sliep. Zij voerde haar nu door de opening in den muur, die wij reeds kennen; langs een korten gang kwam men aan een half vervallen trap, was men deze afgegaan, dan stond men voor een soort keldergewelf, dat door een smal getralied gat van boven lucht en licht ontving.

Giannina aarzelde: de plaats, waar haar kind slapen zou, kwam haar toch zoo zonderling voor en zij zag vragend naar de vrouw, wier grijnzende trekken zij in het duister niet onderscheiden kon.

Doch gene begreep, wat deze aarzeling te beduiden had; zij haastte zich de angstige moeder gerust te stellen. ‘Dat is hier te lande zoo het gebruik,’ zegde zij; ‘voor de gloeiende hitte van den middag neemt men de wijk naar de koele kelders. Over een uur zal de hitte onverdraaglijk zijn en ik begeef mij dan met Husni, mijn kleinzoon eveneens hierheen.’

Dat klonk niet onwaarschijnlijk en Giannina ging het halfduistere gewelf binnen, waar zij haar zoontje hoopte te vinden. Achter haar vloog de deur donderend in het slot: zij was een gevangene.

Ricardo telde de Indische den bedongen prijs uit en verwijderde zich in de stellige hoop, nooit meer iets van zijne vrouw te zullen hooren. Hij begaf zich naar de woning, die zij voorloopig in Allahabad gehuurd had, vertelde daar den menschen dat zij verder gereisd was, betaalde de huur en nam hare goederen in ontvangst. Daar hij Giannina verscheidene keeren bezocht had en men daar wist wie hij was en in welke verhouding hij tot Giannina stond, maakte men geen bedenkingen en na weinige dagen was de zaak vergeten.

Als Ricardo zich echter verbeeld had, dat hij niets meer van zijne vrouw zou vernemen, had hij zich schromelijk vergist; want in de oude indische had de Italiaan zijn meester gevonden. Deze was wel terstond bereid den moord te beloven; maar zij was volstrekt niet voornemens dien te volvoeren. De doode Giannina was een gevaar voor haar: Ricardo kon de spies omdraaien en haar van den moord op zijne vrouw beschuldigen. Op deze wijze zou hij zich een lastige medeweetster van den hals geschoven hebben, en al beweerde de oude ook, door hem omgekocht te zijn, veranderde zulks niets aan haar lot, en zij kon hare beschuldiging niet bewijzen. De levende Giannina daarentegen was een geheel ander iets: zij was een levende getuige voor de medeplichtigheid van haren man en kon haar dienstig zijn om dag aan dag nieuwe geldsommen aan Ricardo af te persen.

Aan deze omstandigheid dankte Giannina het leven, al was het ook een zeer ellendig, een leven waarin zij alles ontbeerde wat het leven aangenaam maakt, zelfs het licht der zon, zelfs den aanblik van het groen der boomen. Haar voedsel was zeer karig, hare kleeding verviel tot lompen, haar duister verblijf deelde zij met afzichtelijk ongedierte. Hare onstuimige eischen tot invrijheidstelling werden met mishandelingen beantwoord, zoodat zij na nog geen week tijds de nutteloosheid daarvan inzag en in diepe zwaarmoedigheid verzonk.

In dezen vreeselijken toestand hield haar een enkele gedachte staande: zij kon nog altijd op God hopen - de menschen noemen het toeval - dle haar bevrijden zou. Zij wist wel, dat zij zich in een afgelegen gebouw bevond; maar er waren toch menschen in de nabijheid. Zij kon ontdekt worden en dan was hare bevrijding zeker. Wie zal het de beklagenswaardige vrouw ten kwade duiden, dat zij, gevangen en mishandeld, haar toekomstige leven in de vrijheid opsmukte met beelden, in wier trekken men het aangezicht der Nemesis erkende.

Wat had zij niet veel gedaan en geleden? Zij was voor haren echtgenoot een beminnende vrouw en hij, in plaats van haar tot steun in het leven te zijn, had haar geld en goed verbrast, was een misdadiger geworden, had haar eindelijk haar kind ontroofd, niet uit liefde voor het kind - dit had de moeder vergeven, zij had zelfs den booswicht, die haar kind liefhad, weer kunnen beminnen - maar om alles, wat zij nog bezat, aan haar of te persen.

Uit liefde voor haar kind was zij zijn spoor naar Indiën gevolgd, en daar bereidde hij haar, wie hij voor het altaar gezworen had een getrouw leidsman te zullen zijn, zulk een verschrikkelijk lot! Wie zal het der vrouw, die onder de gloeiende zon van Napels opgegroeid was, ten kwade duiden, wanneer naast het verlangen naar de vrijheid een brandende dorst naar wraak hare ziel overmeesterde.

Thans was zij vrij en in den aankomenden jongeling had zij een bondgenoot gevonden, gelijk zij er zich geen beteren wenschen kon. Jim was toch geen knaap in de beteekenis, die wij Europeërs, er aan hechten. Hij behoorde tot een volk, dat met groote schranderheid begaafd is, dat evenals alle meer of minder wilde stammen van de vroegste jeugd af de zintuigen en de opmerkingsgave gescherpt heeft. Zijn gezichtskring was wel is waar hoogst beperkt en die van een veertienjarigen europeeschen knaap, aan wiens opvoeding men eenige zorg besteedt, is veel ruimer; maar Jim had het voordeel, dat hij in zijn kleinen gezichtskring de dingen duidelijk zag en diensvolgens met dezelfde bedaardheid en het overleg te werk ging als een volwassen man. Hij had een paar feiten met zekerheid opgemaakt, dat Ricardo den overste had vermoord en had met de onverzettelijkheid van een maleischen krijgsman het besluit genomen den dood van zijn vaderlijken vriend te wreken. De middelen, die men in een beschaafden staat daartoe moet aanwenden. lagen buiten zijn horizont; voor hem was het naaste den moordenaar ook het leven te benemen; daartoe had zich echter nog geen gunstige gelegenheid voorgedaan; want eerstens overtrof Ricardo hem ver in lichaamskracht en ontbrak het dezen ook niet aan stoutheid en vastberadenheid en tweedens moest het ook op eene wijze geschieden, dat hij zelf zich ongedeerd uit de voeten kon maken.

Nadat Giannina het verhaal van den knaap had aangehoord, wantrouwde zij hem nîet meer. Beiden beoogden hetzelfde doel; beiden voelden wederkeerig behoefte zich tot bereiking daarvan gemeenschappelijk te verbinden.

De justicie tot wie Giannina zich met hare geschreven aanklacht wendde, nam de zaak zeer ernstig op. Hoewel Indiën te dien tijde door de beroeringen der omwenteling geschud werd en het onder het gewicht dezer omstandigheden hoogst moeielijk viel om een geregeld onderzoek in te stellen, werden toch onmiddellijk de noodige maatregelen genomen om Ricardo zoowel als diens medeplichtigen in handen te krijgen. Dit mocht echter niet gelukken.

Het indische wijf was waarschijnlijk na het vertrek van Giannina tot andere inzichten gekomen. De tijding, dat Ricardo verdwenen was, had haar in een geweldige woede doen ontsteken; zij had zich tot medeplichtige van het zware vergrijp tegen de vrijheid zijner vrouw gemaakt; had zich echter tevens verzachtende omstandigheden verzekerd, door zijn veel zwaarder vergrijp tegen het leven zijner vrouw te verijdelen en van deze omstandigheid tot haar geldelijk voordeel voortreffelijk partij getrokken. Thans, nu zij haar hoofdslag meende te slaan, was Ricardo haar ontsnapt. In de eerste opwelling van haar toorn had zij zich daarover zoeken te wreken door zijn verbitterde vrouw op hem af te zenden. Giannina had hem terstond na hare aankomst in Indiën uitgevonden, zij zou hem ook nu wel weer uitvinden, en daar het aan geen twijfel onderhevig was of Ricardo had zich naar een ander land begeven, had zij, de oude, alle kans om verder ongemoeid te blijven? Dit waren hare eerste gewaarwordingen, welke haar in verband met de omstandigheid, dat Giannina haar hoegenaamd geen voordeel meer kon aanbrengen, bewogen de vrouw van den Italiaan in vrijheid te stellen.

Bij bedaarder overleg begon zij echter de vrees te deelen, die Husni al dadelijk geopperd had. Giannina kon ook, in plaats van haar man op te sporen, zich tot de overheid van Allahabad wenden en dan was zij degene, die het eerst binnen het bereik de wrekende hand der justicie was Zij achtte het derhalve geraden zich voorloopig in veiligheid te stellen en den verderen loop der gebeurtenissen af te wachten.

Haar inboedel was zeer spoedig gepakt; Husni belaadde zich met den ketel, waarin zij haar eten placht te kooken en zij nam de banknoten, welke zij Ricardo afgeperst had, en daarmee trokken zij weg. Aan den bouwval waarin zij zich metterwoon gevestigd had en het struikgewas, dat r omhe en woekerde, was de oude niets gelegen: iets dergelijks vond zij overal en het was daarbij ook slechts een tijdelijke verhuizing van twee of drie weken naar zij meende. Gebeurde er toch in den eersten tijd niets, dan was met zekerheid aan te nemen, dat er niets gebeuren zou en kon zij weer van haren bouwval bezit nemen. Zoo kwam het, dat toen de agenten verschenen om haar en haar kleinzoon gevangen te nemen, de vogels gevlogen waren.

Ten opzichte van Ricardo kon de overheid over andere middelen beschikken dan Jim. Zij had dan ook al spoedig de lastdragers opgespoord, die zijn pakkagie hadden weggehaald. Zij vernam ook dat hij op een schip den Ganges afgezakt was. Hoewel Ricardo een voorsprong van ongeveer vier weken had, zou hem dit in rustiger tijden niet voor de lange armen der gerechtigheid beveiligd hebben; want de telegraaf zou hem in Calcutta nog bereikt hebben. Thans echter, door de veelvuldige stoornissen in de telegraphische verbindingen, kwam het bevel tot inhechtenisneming daar te laat aan. Men vernam wel, dat hij daar aan wal gestapt was, maar van het eerste oogenblik af scheen zijn spoor daar verloren.

De in zulke dingen ervaren policie wist echter raad. Het was haar duidelijk, dat Ricardo een valschen naam aangenomen zou hebben en zij hem derhalve door middel van zijne bestaande persoonsbeschrijving in handen moest zien te krijgen. Deze nasporingen werden door een door Jim ontdekte photographie, welke met de eerstvolgende post gezonden werd, zeer veel verlicht en men kwam binnen weinig tijds tot de ontdekking dat een zekere Ricardo Lughini, Indien op een stoomschip

[pagina 312]
[p. 312]

met bestemming naar Engeland verlaten had.

De vrouw van den vluchteling werd van deze uitkomst onderricht. Voor het tegenwoordige was het der overheid onmogelijk verdere stappen te doen: de misdadiger was haar ontkomen en het was hoogst twijfelachtig of hij zich inderdaad naar Engeland begeven had. Hij had dit doel wellicht slechts voorgewend om zijn spoor te doen verdwijnen en het schip op een of ander tusschenstation verlaten.

Giannina begon te vertwijfelen: haar wraak was haar ontglipt en haar kind scheen voor haar verloren. Zij had zich tot dusverre nog steeds met een zekere geheime hoop gevleid, dat haar kind ergens besteed zou zijn; de vlucht van Ricardo bewees haar, dat hij zich òf reeds lang van het kind ontdaan had òf dat het ergens in Allahabad verborgen en door hem verlaten was.



illustratie
hondenontbijt, naar ernest meijer.


Het laatste bood haar ten minste eenige kans op terugvinden aan en hieraan klampte zich de moeder als een laatste reddingsanker vast. Zij wees derhalve het voorstel van Jim van de hand om den vluchteling te volgen.

Van den afstand tusschen beide landen had Jim slechts het zeer vage begrip, dat Engeland zeer ver van Indiën lag; maar dat was geen bezwaar; hij wilde er ook heen en geloofde, dewijl hij den aangenomen naam van Ricardo kende en de engelsche taal machtig was, dat hij hem daar wel vinden zou. Vruchteloos maakte Giannina hem op het dwaze en nuttelooze van dit voornemen opmerkzaam; hij kende de moeielijkheden niet en liet er zich niet van afbrengen. Uit het testament van den overste was hij te weten gekomen, dat deze een broeder in Engeland had en het zelfs de wensch van Hamilton Waterfield geweest was, dat hij zich naar dezen broeder zou begeven. Ongetwijfeld zou deze hem ondersteunen wanneer het gold den moordenaar zijns broeders op te sporen en te straffen.

Hij had hieromtrent zijn verlangen slechts behoeven kenbaar te maken en hij zou krachtens de uiterste wilsbeschikking van den overste langs den kortsten weg hef doel zijner wenschen bereikt hebben; maar Jim vreesde daarvan allerlei vertragingen en beletselen. Hij verzocht Giannina de goede menschen, die volgens den laatsten wil van den overste voor hem gezorgd hadden, uit zijn naam te bedanken en hun mee te deelen dat hij naar Engeland vertrokken was. Zij konden alles met sir Archibald, den broeder des oversten, wiens adres hij zorgvuldig opgeteekend had, afhandelen en hunne beschikkingen zou hij bij dezen vernemen. Hij verzocht Giannina ook nog dat zoo zij bij geval Allahabad mocht verlaten aan het gerechtshof op te geven waarheen zij zich begaf, opdat hij haar bericht zou kunnen doen toekomen, zoo hij Ricardo verblijf's ontdekte.

Den volgenden morgen was Jim weg; hij had denzelfden weg gevolgd als Ricardo en kwam ook even als deze in Calcutta aan en daar zijne middelen niet te ruim waren, zocht hij kosteloozen overtocht op een zeilschip naar Engeland. En dit vond hij gemakkelijk: de Maleiers zijn een watervolk en elk kapitein zou gaarne zulk een vluggen jongen van dit ras aangenomen hebben, te meer daar Jim niets verlangde dan den kost gedurende den overtocht.

Binnen weinige dagen ontrolde het vaartuig zijne zeilen en stevende Jim naar het zuiden om de kaap de Goede Hoop om te zeilen. Hij vermoedde niet welk een grooten omweg hij maakte: zijn doel was Engeland en hij had de zekerheid dat hij het bereiken zou.

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken