Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Misdaad en vergelding.
(Vervolg.)

III.
Eene bespreking en hare gevolgen.

Nauwelijks kon men het oude, eenigszins versleten rijtuig van sir Archibald, dat met twee zijner schoonste paarden bespannen was, van den ouden burcht niet meer zien of Carola ging den torentrap op tot aan den hoogsten uitkijk.

Men genoot van het hooge platdak een heerlijk uitzicht over het omliggende landschap, dat slechts aan de eene zijde door met bosschen begroeide hoogten voor het oog verborgen was. Wel stonden ook overal boomgroepen, maar eensdeels waren zij van zeer geringen omvang, en anderdeels verhieven hunne kruinen zich zoo laag, dat zij het vergezicht in het geheel niet belemmerden. Als een glinsterend zilveren lint kronkelde zich het riviertje door de velden en weilanden, en aan gene zijde daarvan verhief zich als een prachtgebouw het slot der Macleans.

Het gebeurde in den laatsten tijd menigvuldig, dat Carola bij schoon weer met een haakof borduurwerk naar den uitkijk klom en uren lang op het platform vertoefde. Waarom zou zij ook niet, wanneer hare tegenwoordigheid in huis niet vereischt werd, met een arbeid, die den geest niet bezig hield, het genot eener heerlijke natuur vereenigen? Gelukkig het gemoed, dat in de aanschouwing van Gods schoone natuur genoegen vindt! Het viel niemand op en nog minder kwam het iemand in den zin daaruit eenige gevolgtrekking te maken

Zoo klom dan ook ditmaal Carola onbespied naar het platform van den toren. Boven aangekomen legde zij haren zakdoek op de borstwering in de richting van het slot, zoodat hij naar beneden afhing, maar om te verhinderen dat de doek zou wegwaaien, bezwaarde zij het op den muur liggende tipje met een steen. Nu nam zij haar haakwerk op, zette zich op de in het midden der platform geplaatste steenen bank en begon te arbeiden, waarbij zij echter niet in gebreke bleef telkens naar het slot uit te zien.

Het duurde geen half uur of een licht rood kleurde vluchtig hare wangen. Aan een dakvenster in het slot vertoonde zich een wel is waar niet herkenbare gedaante, die herhaaldelijk met een witten zakdoek naar buiten zwaaide.

Nadat zij dit bemerkt had, stak zij bedaard haren zakdoek weer bij zich, pakte haar haakwerk bijeen en ging naar beneden. Een kwartier later verliet zij den ouden burcht, om een wandeling langs den oever van het riviertje te doen en terzelfder tijd sprong Ralph in eene boot om een roeitochtje te maken.

Had sir Francis er eenig vermoeden van gehad, dat zijn zoon met de dochter zijns vijands in een nauwere verstandhouding stond, zou hij toch ditmaal niet aan de mogelijkheid eener ontmoeting geloofd hebben; want Mr. Ralph richtte de spits zijner boot niet naar den ouden burcht, maar stroomopwaarts, waar zich wilde eenden verzamelden. Daar hij ook zijn geweer bij zich had, ging hij blijkkaar op de eendenjacht. Weldra verdween het lichte vaartuig achter het riet van den tegenovergestelden oever en al had sir Francis zelfs van alles kennis gedragen, zou hij er op gezworen hebben dat zijn zoon den achtermiddag met de jacht ging doorbrengen.

Hij zou zich evenwel daarin vergist hebben. In de aan een wilgenboomstronk vastgelegde boot lag slechts de hond, het geweer en de kruithoorn. De jager echter was uitgestegen en stapte met zijne hooge waterlaarzen met groote schreden den loop van het water volgende voort en zich achter de wilgen zoo goed verbergende, dat hij van het slot uit niet bemerkt kon worden. Het slot eenmaal achter den rug hebbende, nam hij minder voorzorgen; zijn weg voerde landwaarts langs hetzelfde pad dat sir Archibald en de Italiaan des voormiddags gegaan waren.

Het duurde niet zeer lang of het lichtezo merkleed van Carola schemerde door het groene loof en dadelijk daarop had een van die toevallige ontmoetingen plaats, waarvan de liê zoo veel wisten te vertellen. Mr. Ralph moest zeer vertrouwd met de dame zijn; want nadat hij zijn hoed afgenomen en den in Engeland onder gelijken gebruikelijken handdruk gewisseld had, ging hij dadelijk up zijn doel af, zonder eerst te vragen wat Carola eigenlijk op het hart had.

‘Wie is toch die jonge Italiaan, die zulk een onuitstaanbaar hoogen toon aanslaat?’ vraagde hij.

‘Waarom heeft uw vader wegens zulk een onbeduidend iets een nieuwen strijd begonnen?’ vraagde Carola daarentegen.

‘Ik heb te vergeefs beproefd, dit te verhinderen,’ antwoordde Ralph. ‘Maar wie is deze Italiaan? De man bevalt mij niet! Hij heeft valsche oogen en beantwoordde mijn streven om de zaak in een gunstig daglicht voor te stellen met onverbloemden hoon; zou hij misschien....’

‘Wat dan?’ vraagde Carola, de schouders ophalende.

‘Van onze betrekking weten.’

‘Dat is niet mogelijk!’

‘En die door een nieuwe veete trachten te verbreken?’

‘Maar met welk doel?’

‘Hij kon uwe hand begeeren.’

‘Aha! mijn vriend, is het zoo met u gelegen?’ meende Carola glimlachend en tikte met de punt van haar parasol bestraffend op zijn schouder. ‘Uw ieverzucht is voor mij, wel is waar, zeer vleiend; maar bedenk, dat in dezen materialistischen tijd het aantal dergenen, die naar de hand van een meisje zonder vermogen dingen, uiterst gering is.’

‘Gij vindt er genoegen in steeds het verachtelijkste goed, dat gij mist, hemelhoog te verheffen en veracht de groote schatten die gij bezit.’

‘Gij hebt ze mij zoo dikwijls voorgeteld, vriend-lief, dat ik bijna zelve aan hun bestaan moet gelooven. Ik bezit schoonheid, of ten minste bevalligheid, verstand, een voornaam voorkomen, een huishoudelijken aard, dat alles hebt gij in mij ontdekt. Daar ik echter ook buitendien de deugdzaamste van mijn geslacht ben, geloof ik, mijn vriend, dat gij wel iets minder ieverzuchtig mocht zijn.’

‘Versta mij goed, Carola!’ antwoordde Ralph eenigzins geprikkeld. ‘Verwissel mijn ieverzucht niet met de verdenking, dat ik u in staat zou achten mij trouweloos te zijn. Maar niettemin ziet gij mij ook ernstig in de weer om eene peerl, die het geluk mij eenmaal in den schoot geworpen heeft, ook te behouden. Ik kan het niet dulden dat iemand er de hand naar uitsteekt.’

‘Stel u daaromtrent gerust! De markies Lughini is sinds eenige dagen hier als de vriend mijns vaders en betoont mij slechts die oplettendheid, welke deze verhouding hem oplegt, zonder ook slechts met een enkelen oogslag de grenzen daarvan te overschrijden. Integendeel heeft hij mijn verbitterden vader trachten te sussen en is straks met hem naar Trestham gereden, om daar verder ten gunste van een minnelijke schikking mee te werken.’

‘Naar Trestham? Wat wil uw vader daar?’

‘Hij gaat zijn zaakwaarnemer raadplegen, daar hij een proces tot uitlevering der boot aanvangen wil.’

‘Welk een dwaasheid! Dat vernietigt onze vooruitzichten voor minstens tien jaar!’

‘Juist daarom gaf ik u het sein, dat ik u spreken wilde. De markies is reeds in de weer geweest om de kansen van dit proces zoo ongunstig mogelijk voor te stellen.’

‘Dat zijn zij ook inderdaad.’

‘Ik kan niet daarover oordeelen; in ieder geval wordt het proces vandaag of morgen nog niet aanhangig gemaakt. Maak van dit uitstel

[pagina 344]
[p. 344]

gebruik om uw vader te bewegen de boot terug te zenden.’

‘Dat doet hij niet.’



illustratie
fig. 1




illustratie
fig. 2 de in-eenschuifbare brandleer.


‘Beproef het nochtans! Dat zou mij gelegenheid verschaffen mijn vader over te halen een ophelderende verontschuldiging aan den uwe te zenden en zijn wij eenmaal op den weg der ophelderingen...’

‘Dan ware alles goed!’ bevestigde Ralph met een diepen zucht. ‘Maar bij mijn vader is dit niet mogelijk. Als gij uw vader kondet bewegen eerst een briefje van verontschuldiging aan den mijne te schrijven, dan ware onze zaak gewonnen.’

‘Dat is onmogelijk; dat doet hij niet!’

‘Dan stuit alles er op af, dat geen van beiden de eerste wil zijn,’ riep Ralph vertwijfelend uit; ‘en toch heeft uw vader ongelijk!’

‘Neen, Ralph, het onrecht is aan de zijde uws vaders! Hij wist, dat het hier een vergissing gold en geen kwade bedoeling.’

‘Maar uw vader moest weten, wat recht was!’

‘En tegenover een vreemdeling was dit niet edel gehandeld.’

‘En deze vreemdeling heeft zich gedragen op eene manier, waaraan ik geen benaming wil geven.’

‘Deze vreemdeling is de gast der Waterfields,’ bemerkte miss Carola met trotsch opgeheven hoofd.

‘En kwam de eer der Macleans te na,’ hernam Ralph, eene schrede teruggaande.

‘De Macleans hebben zich ook gedragen op eene manier gelijk de Waterfields het nooit zouden gedaan hebben.’

‘Geldt dat ook mij, miss Carola?’

‘Het staat u volkomen vrij het als zoodanig op te nemen, Mr Ralph.’

‘Dat betreur ik ten hoogste; maar de eer van mijn huis heeft voor mij een onschatbare waarde.’

‘Met aardsche goederen zijn de Macleans overvloediger gezegend dan wij; in één opzicht gaan wij echter niet voor hen uit den weg: wij dulden geen onwaardige behandeling!’

Met deze woorden maakte Carola tot groet een trotsche buiging met het hoofd en ging op het pad, waarlangs zij gekomen was, verder.

Ralph bleef alleen achter. Hij zag haar eenige oogenblikken na, tot de laatste plooien van haar kleed in de krommingen van den weg tusschen het kreupelhout verdwenen waren. Over zijn aangezicht had zich eene doodelijke bleekheid verspreid, zijne lippen beefden en lang staarde hij met over elkander geslagen armen op den grond.

Eindelijk loosde hij een diepen zucht, wierp een oogslag naar den ouden burcht, welks wachttoren men tusschen de toppen de boomen heenschemeren zag en keerde langzaam naar zijne boot terug.

‘Ik vrees, dat deze schoone droom uit is,’ morde hij onder het voortgaan. ‘Wanneer eenmaal de eer der familiën met de aangelegenheden des harten in botsing komt, dan kan zij wel het Vereenigde scheiden, doch nimmermeer het gescheidene vereenen.’

Bij zijne boot gekomen, sprong hij er in, maakte de ketting los en schoof ze uit het riet. Eenige krachtige riemslagen brachten de boot aan de andere zijde van den oever, waar hij haar langzaam met den stroom tot aan den watertrap van het slot drijven liet. Een dienaar nam de ketting aan, en met zijn jachtgereedschap beladen, beklom Ralp den trap.

Deze voerde naar een terras, welks hardsteenen grondvesten door het water der rivier besproeid werden, terwijl zich op den achtergrond de gevel van het slot verhief. Het terras had aan de rivierzijde een steenen balustrade, waarop van afstand tot afstand schoone bloemvazen prijkten. De grond was vlak gemaakt en met fijn kiezelzand bestrooid. Ter rechter- en ter linkerzijde stond een groepke jonge lindeboomen, die eensdeels een koelen schaduw verspreidden, anderdeels echter zoo laag gehouden waren, dat zij het uitzicht der vensters van het slot niet belemmerden. Het middengedeelte van.het slot, hetwelk vlak tegenover den trap lag, was buitendien geheel vrij. Als Ralph het terras betrad, bemerkte hij zijn vader, die onder de linden op en neer wandelde, en ging naar hem toe, om hem te begroeten.

‘Wel, Ralph, hebt gij een gelukkige jacht gehad?’ vraagde de baronet, als hij zijn zoon met jachtgereedschap toegerust, verschijnen zag. ‘Ik heb niets onder het schot gekregen,’ antwoordde deze wrevelig, wierp zijn hoed op een tuintafeltje en droogde het zweet af, dat langs zijne slapen perelde.

‘Wildet gij eenden schieten?’

‘Ja, ik legde de boot aan de overzijde tusschen het riet.’

‘Ik heb toch een geheelen zwerm zien opvliegen. ‘

‘Wegvliegen zag ik ze ook, maar ik kon ze niet bereiken. Wat dunkt u, vader,’ vraagde hij eensklaps na eene kleine pauze, ‘zouden wij den oude hierover niet zijne boot terugzenden?’

‘Waarom?’ vraagde de baronet verbaasd. ‘Hoe komt gij daarop?’

‘Ik had tusschen het riet op de loer liggende volop tijd om over de zaak na te denken. Men kan het behouden van de boot aan een zeer kleingeestige reden toeschrijven....’

‘Hoezoo?’

‘Ik wil niet zeggen dat er iemand is, die zou denken, dat het ons om de waarde der boot te doen is...’

‘Daar hebt gij volkomen recht in, Ràlph,’ lachte de baronet.

‘Maar er zullen veel menschen zijn, die meenen, dat het twistzoekerij is.’

‘Wie zou dat zeggen? Ik ben de aangevallene; ik verdedig slechts mijn recht, en twist zoekt degene, die op eens anders rechten inbreuk maakt.’

‘Gij zoudt gelijk hebben, indien sir Archibald of een zijner lieden in de boot gezeten had; daar echter de vreemdeling alleen was en zich op onbekendheid met de grenzen beriep, meende ik, dat dit met eene verontschuldiging gelijk stond en wij derhalve, zonder onze waardigheid te kort te doen, de boot met het oog hierop terugzenden konden. Wij hebben haar genomen en daarmede onze rechten bewezen; nadat dit geschied is, acht ik het waardiger haar niet te behouden.’

De oude heer ging nadenkend eenige malen op en neer; eindelijk bleef hij voor zijn zoon, die inmiddels op een tuinstoel plaats genomen had, staan.

‘Ik wil niet zeggen dat gij ongelijk hebt, Ralph,’ begon hij, bedachtzaam met het hoofd knikkende, ‘en uwe gronden zouden mij wel tot een dergelijk besluit nopen, indien de vreemdeling er zich naar gedragen had. Maar wat hij zegde klonk niet als een verontschuldiging, maar veeleer als een verwijt en daarbij heeft hij Harry bij het overzetten een guinje gegeven.’

Ralph werd bij deze woorden zijns vaders rood; hij had gemeend, dat hij alleen dit wist.

De baronet ging voort: ‘Ik weet niet of het onder deze omstandigheden daarenboven gepast was mijn bediende een drinkgeld te geven. Harry zegde mij ook, dat hij die in geen geval aangenomen zou hebben, wanneer de markies het goudstuk niet in het vaartuig geworpen had; maar de mildheid van deze belooning betrof niet het dienstbewijs van den jager.’

‘Dat voelde ik ook!’

‘Hij wilde ons daarmee een verwijt maken, dat het in wezenlijkheid een zekere - wat zal ik zeggen - een zekere inhaligheid van ons was, dat wij de boot behielden, en hij wilde zijne vrijgevigheid tegenover onze hebzucht doen uitkomen.’

‘Maar dat zou juist voor ons een nieuwe grond zijn,’ merkte Ralph aarzelend aan.

‘Neen, deze omstandigheid verbiedt juist alle tegemoetkoming; want dan kon men met een schijn van waarheid zeggen, dat wij ons door deze les getroffen gevoeld en haar ter harte genomen hadden. Maar als gij wilt, zal ik hem de guinje terugzenden.’

‘Dat zou zijn van onze zijde den toestand verbitteren,’ merkte Ralph haastig aan.

‘Wat is mij daaraan gelegen?’ antwoordde de baronet verwonderd over die aanmerking. ‘Het ligt niet in mijne bedoeling die te verbeteren. Tusschen ons beiden bestaat slechts het recht, niets anders. Op mijne rechten sta ik, en om zijne verbittering lach ik.’

Daarmede zette de baronet schouderophalend zijne wandeling onder de linden voort.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken