Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Misdaad en vergelding.
(Vervolg.)

VIII.
Een onwelkome verhindering.

Mr. Herbert wilde de zaak zoo hard bespoedigen, dat zijn vriend geen tijd overbleef, goed tot bezinning te komen. Hij had hem in zijn kwetsbare zijde, zijn familietrots, aangetast en zeer slim gehandeld met het zwaartepunt niet op het aanknoopen der verkeering, maar op het afbreken daarvan te leggen.

Mr. Herbert was over het algemeen een zeer bedaard en zeer vredelievend man; men kon dat het laatste het ideaal zijns levens geweest was; want de oneenigheden, die hij reeds gehad had om de oneenigheden van anderen in der minne te schikken, waren ontelbaar. Zoo dikwijls hem dit onder aanwending van groote moeite, en zelfs tijd en geld, gelukt was, zwoer hij bij alles wat heilig is dat hij zich nooit meer om dergelijke aangelegenheden zou bekommeren; want hij had er nog nooit eenig voordeel, maar telkens veel ergernis en moeite van gehad. Ja, verscheidene malen had hij de ondervinding opgedaan, dat men hem, als zijne pogingen zonder gevolg bleven, verweet, dat hij aan weerszijden gestookt had en daardoor een onbeduidende oneenigheid tot een doodvijandschap had aangewakkerd. Werden echter zijne pogingen met gunstig gevolg bekroond, dan moest hij hooren dat men het zonder hem ook wel eens zou geworden zijn.

Evenwel brak hij dit vaste voornemen telkens opnieuw; Mr. Herbert beschikte hierbij over een helder verstand, een taaie wilskracht in de volvoering zijner plannen en een geheel vrije, onafhankelijke positie. Hij was nooit getrouwd geweest en bezat een niet onaanzienlijk vermogen, dat ten gevolge van zijn uitgebreide voorname praktijk jaarlijks vermeerderde. Ofschoon hij zich niets ontzegde wat zijn leven kon veraangenamen, gebruikte hij Le nauwernood het derdedeel van hetgeen hij verdiende.

Het hier voorkomende geval was wezenlijk een onwaardeerbare vondst voor hem; want eerstens betrof het hier eene vijandschap, die reeds eeuwen oud was; tweedens was er nog een afzonderlijke vijandschap tusschen de beide gelieven bij te leggen; derdens gold het een vijandschap tusschen vader en zoon te voorkomen en vierdens lokte hem een dergelijk doel bij vader en dochter in het huis der Waterfields; kortom, het was een reeks van vijandschappen, die deels reeds bestonden, deels op het punt waren van uit te breken Hij verheugde zich dan ook uitermate in dat heerlijke vooruitzicht. Daarbij kwam nog, dat hij voor den jongen Ralph terstond een levendige belangstelling had opgevat. Hij was een oud vriend zijns vaders en Ralph scheen hem in zekeren zin de jeugdige verpersoonlijking daarvan. Zoo stond hij hem voor den geest, zoo had hij hem in Oxford leeren kennen, waar zij niet enkel studiemakkers, maar ook huisgenooten waren. Zij hadden dezelfde kamer gedeeld, dezelfde spijs en drank genoten, zij waren makkers geweest in ernstigen geestesarbeid en ook in alle overmoedige studentengrappen, tot het leven den eenen naar Londen, den anderen naar Liverpool voerde. Daarbij was Ralph inderdaad een innemend jongmensch, en Mr. Herbert was noch de eerste, noch de eenige die onder de toovermacht van deze innemendheid stond. Wie met Ralph omging kreeg hem lief, daar in zijne geheele wijze van doen klaar en duidelijk uitgedrukt lag, dat er geen druppel valsch bloed door zijne aderen vloeide. In tegenovergesteld geval ware hij ook wellicht minder radeloos geweest in zijne verhouding tot Carola.

Uit het onderhoud met sir Francis was Herbert genoegzaam gebleken, dat hij geen persoonlijke bedenkingen tegen de keuze zijns zoons had in te brengen. Had hieromtrent het geringste bezwaar bij hem bestaan, dan zou hij het voorzeker niet verzwegen hebben; maar wel verre daarvan verwijderd, had deze reeds in den beginne van het gesprek het meisje lof toegezwaaid en dat was juist met het oog op de vijandige verhouding des te opmerkelijker. Hij had ook zelfs in de grootste hitte van den strijd slechts van den overgeërfden haat der beide huizen gesproken. Aan het verschil van fortuin had sir Francis niet eens meer gedacht; want hij was een weldenkend mensch en beoordeelde den echt niet van het standpunt eens koopmans als eene zaak. Onder zulke omstandigheden zag Mr. Herbert er dan ook volstrekt geen bezwaar in zich hals over hoofd in een ganschen doolweg van plannen te storten, die op een algemeene omhelzing zouden moeten uitloopen. Maar zoo vergenoegd als hij daarmede insliep zoo onplezierig was zijn ontwaken.

Hij had pas weinige uren geslapen als dit ontwaken plaats greep. Hij voelde pijn in al zijne ledematen, zijn hoofd brandde, zijn pols klopte hevig. Aanvankelijk wilde hij het aan den Bourgogne toeschrijven, waarvan hij misschien in het vuur van het onderhoud een paar glazen meer gedronken had, dan hij gewoon was. De onplezierige gewaarwording nam toe in plaats van af te nemen en toen hij tegen den morgen tamelijk hevig begon te bibberen, kon de dokter het zich zelven niet meer verhelen, dat hij een echte koorts had. Hij dacht daarbij wel aan geen gevaar, maar de zaak was hem toch hoogst onaangenaam. Zijne plannen, van welker snelle uitvoering zooveel afhing, waren doorkruist; hij moest bedaard afwachten tot de kinine zijne koorts bedwongen had en hoopte uit den grond zijns harten, dat er niet een of ander mocht bijkomen, waardoor zijn toestand verslimmerde.

De oude baronet ontstelde niet weinig toen men hem van de ziekte zijns vriends bericht kwam geven, en hij begaf zich dadelijk tot hem.

‘Gij behoeft u niet ongerust te maken, oude vriend,’ zegde Mr. Herbert; ‘de zaak is minder gevaarlijk dan hinderlijk. Ik moet eerst den terugkeer der koorts berekenen kunnen, dan zal ik ze wel verdrijven.’

Sir Francis maakte de noodige schikkingen voor de verzorging van zijn gast en Ralph nam met de grootste bereidwilligheid de taak van ziekenoppasser op zich.

De jonkman had den vorigen dag eerst bij het einde van het onderhoud begrepen, welk doel Mr. Herbert eigenlijk op het oog had; het begin daarvan bracht hem, voor zoover hij nog daarbij tegenwoordig was, in een pijnlijke onzekerheid: nu eens had het den schijn alsof Mr. Herbert hem laakte, dan weer of hij zijne neiging goedkeurde, tot eindelijk de opgeworpen stelling, dat het eene schande was voor de Macleans om afgewezen te worden, hem volkomen inlichtte. Sir Francis kon de strekking hiervan dan ook niet raden, daar hij onkundig was van hetgeen er in het park tusschen Ralph en den dokter na het roeitochtje besproken was. Zoo zat dan Ralph als ziekenoppasser aan het bed van Mr. Herbert, die na een aanval van koorts aan het zweeten geraakt en toen in slaap gevallen was.

Er verliepen verscheidene uren en als Mr. Herbert eindelijk ontwaakte, voelde hij zich. gelijk zulks bij tusschenpoozende koortsen meestentijds het geval is, schijnbaar geheel wel. Hij was slechts wat loom en afgemat, doch zijn hoofd was volkomen helder.

‘Mr. Ralph!’ fluisterde hij.

Terstond legde Ralph het boek weg, waarin hij las, en vatte de nog klamme hand van den dokter.

‘Waarin kan ik u van dienst zijn, Mr. Herbert?’

‘Mij met niets! Kunnen wij ongestoord praten?’

Uit het slaapvertrek voerde eene deur in een andere kamer, die den dokter tot woonvertrek diende. Ralph opende deze en zag naar buiten ‘Er is niemand hier.’ Daarop nam hij opnieuw de hand van Mr. Herbert in de zijne. ‘Ik heb uwe goede bedoelingen met mij eerst laat ingezien, Mr. Herbert;’ zegde hij met een van aandoening trillende stem, ‘maar gij kunt u overtuigd houden, dat ik ze op prijs stel; gij zijt zeer goed voor mij geweest.’

‘Daarvan is thans geen sprake,’ viel Mr. Herbert hem in de rede. ‘Deze aanval van koorts komt mij zeer ongelegen. Ik wilde vandaag naar Waterfield gaan om het ijzer te smeden zoolang het heet is.’

‘Ach! Mr Herbert, ik heb geen hoop meer.’

‘Dat ware in ieder geval eene dwaasheid; op drie en twintigjarigen leeftijd is het echter eene misdaad. Wilt gij stipt doen wat ik zeg?’

‘Spreek!’

‘Gij moet trachten te weten hoe het met dezen italiaanschen markies staat Hoe heet hij?’

‘Lughini.’

‘Goed. Tracht Carola te spreken!’

‘Dat zal onmogelijk zijn.’

‘Er is niets onmogelijk wat niet met de wetten der natuur in strijd is. Zulke tegenwerpingen mag ik niet hooren. De dame zal toch wel bijwijlen den ouden burcht verlaten om een wandeling te gaan doen: zorg dan dat gij ter plaatse zijt.’

‘Wat zou mijn vader zeggen, als ik u verliet?’

‘Die kan zeggen wat hij wil; dat neem ik op mij. Koop een knecht om, die een brief aan uwe uitverkorene brengt! Hoor de lieden uit, die daar uit- en ingaan? De duivel zou er toch waarlijk mee spelen als gij niet te weten zoudt komen of Lughini ernstige bedoelingen heeft en of deze door het huis Waterfield begunstigd worden. Heeft Carola u wezenlijk om zulk een lichtvaardige beweegreden uw afscheid gegeven en werpt zij zich daags daarna een anderen om den hals dan is zij een eerlijk man niet waard; ik kan mij zulks niet voorstellen. Hoe zou zij anders zoo lang met u verkeerd hebbenin zulk een hopeloos vooruitzicht?’

‘Gij bezielt mij met nieuwe hoop, Mr. Herbert.’

‘Ik geef aan uwe rede slechts de noodige helderheid terug. Gij zult ondervinden dat ik gelijk heb. Gij voegt dingen bijeen die naar mijn inzien niet bij elkander behooren. Uw woordenwisseling met Carola was met het oog op dezen Italiaan eene onvoorzichtigheid, daar zij zijne oogmerken begunstigde, als hij die had; om echter hiertoe te geraken had hij eenigen

[pagina 383]
[p. 383]

tijd noodig en veertien dagen waren daartoe niet voldoende. Gij moet er in de allereerste plaats voor zorgen de nog onder de asch glimmende kolen tot een heldere vlam aan te blazen. Ga nu en leg u op den loer: hebt gij iets vernomen, deel het mij dan mee en wij zullen verder zien.’

‘Maar ik durf u toch niet aan uw lot over te laten.’

‘Bah! Zeg maar aan uw vader, dat ik u weg gezonden heb omdat ik rust noodig had. Verzoek hem naar de dichtstbij gelegen apotheek een bode te zenden om kinine; dat zal mij spoedig weer op de been helpen.’

Mr. Ralph ging heen om zijn vader het verlangen van Mr. Herbert mee te deelen. Deze vond het zeer natuurlijk en zond niet alleen een bode naar de apotheek, maar ook zijn rijtuig naar Trestham om den daar wonenden dokter te halen. Want al stelde hij ook het volste vertrouwen in de kunde van zijn vriend, wilde hij toch niets nalaten, wat tot een spoedig herstel kon dienstig zijn.

Na het geven der betreffende bevelen, begaf hij zich naar zijn vriend om naar diens toestand te vernemen en hem van de door hem genomen maatregelen te verwittigen. Hij vernam van Mr. Herbert, dat Ralph dezen niet als oppasser beviel, zijn tegenwoordigheid hinderde hem; want hij kon zich levendig voorstellen hoeveel ergernis hij sir Francis veroorzaakt moest hebben. Het was hem liever, dat er een bediende in de voorkamer bleef, dien hij door middel van een bel kon roepen; zijn toestand was ook niet van dien aard, dat hij een zorgvuldige, onafgebroken oppassing behoefde.

Tengevolge van deze meedeeling kreeg Mr. Ralph het met eenige misnoegde aanmerkingen gepaarde bevel de ziekekamer niet meer te betreden.

‘Maar als de heer Herbert naar mij vraagt?’ vraagde Ralph, die zich in stilte verwonderde, hoe Mr. Herbert ondanks zijn ongesteldheid alles naar zijn zin wist te keeren en te wenden.

‘Dat zal wel niet het geval zijn!’ bromde zijn vader en voegde er toen bij: ‘Indien hij naar u vraagt, voldoet gij natuurlijk aan zijn wensch. Eveneens moet gij ook heden avond naar zijn welstand gaan vernemen; dit vordert de hoffelijkheid. Maar zoodra het met goed fatsoen geschieden kan, gaat gij weer heen.’

‘Goed!’ antwoordde Ralph, ‘dan wil ik in uwe plaats zoolang het toezicht op mij nemen over den veldarbeid; dan kunt gij u ongestoord aan Mr. Herbert wijden.’

Dezen voorslag keurde de baronet goed en zoo verliet Mr. Ralph het slot om op den arbeid in het veld en den hof het oog te houden.

Hij hield zich hierbij niet bijzonder lang op, maar stapte met vlugge schreden naar de brug, die beneden den ouden burcht over het riviertje voerde. Hij ging het over en doolde den ganschen voormiddag om den burcht heen.

Hij zag zich echter in zijne verwachting bitter teleurgesteld; noch Carola noch de markies liet zich zien en om met de andere in- en uitgaande lieden een praatje aan te knoopen, daartoe was Ralph nog te bloode.

De ongesteldheid van Mr. Herbert week echter niet zoo spoedig, als deze wel gedacht had en zoo kreeg Ralph ruimschoots den tijd zijn blooheid te overwinnen. Nood leert bidden en zoo kwam ook de afstammeling der aristocratische Macleans er ten slotte toe om, wanneer hij zich voor eene verrassing veilig dacht, zich met de beide knechts van Waterfield tot een gesprek over den oogst in te laten. Er behoorde aan weerskanten slechts een weinig goeden wil toe - en de beide knechts, die zijn geheim sinds lang kenden, waren veel minder terughoudend dan hij - en hij vernam dingen, die hem niet weinig belang inboezemden. Het was in den ouden burcht niet verborgen dat de vreemde gast plannen op miss Carola had en men wilde ook weten, dat sir Archibald deze plannen niet ongunstig opnam. De markies ware ook gewis reeds veel verder gekomen, had men niet bij de jonge dame op een besliste weigering gestooten Waarop deze gegrond was, kon men natuurlijk niet weten, betuigde degene, die Mr. Ralph deze inlichtingen gaf, en zag hem daarbij van ter zijde met zulk een zonderlingen lach aan, dat Ralph zich gedrongen zag de opmerking te maken, dat hij volstrekt niet wenschte in de geheimen zijner meesters ingewijd te worden. En daarop sloeg hij ijlings den weg naar huis in.

Door de mededeeling, die men hem zoo onvoorziens gedaan had, stortte het gansche gebouw van Carola's vermeende ontrouw en een vooraf beraamde afbreking ineen. Waren Ralph's vermoedens eenigszins gegrond geweest dan zou Carola zich niet verzet hebben, en had zij zich niet verzet, dan zou de knecht hem zulks niet meegedeeld hebben; want als de knecht hem wilde voorliegen, was het veel eerder aan te nemen, dat hij dit in omgekeerde richting zou doen.

Vol blijde hoop kwam Ralph tehuis en vertelde Mr. Herbert natuurlijk terstond wat hij vernomen had. Deze was van gevoelen dat hij onder zulke omstandigheden met Carola moest spreken; hoe hij hierin gelukte, was geheel onverschillig; maar de zaak moest opgehelderd worden en wel ten spoedigste.

Derhalve betrok de jonge man den volgenden dag op nieuw de wacht. Hij sloop voortdurend rondom den ouden burcht; maar zonder gunstig gevolg.

Intusschen waren de kansen voor den gewaanden markies in den ouden burcht gunstiger geworden. Hij had sir Archibald door het vertoonen zijner diplomas van de deugdelijk heid zijner adellijke afkomst overtuigd; hij had hem bovendien eene geheele correspondentie voorgelegd, die zoogenaamd zijn advocaat en zijn rentmeester met hem voerden. Bij ongeluk had hij de omslagen, waarin die brieven gesloten waren, weggeworpen, wat ook zeer natuurlijk was; maar uit den inhoud bleek, dat de markies een paleis in Napels en een villa in Portici bezat; dat hij buitendien aanzienlijke landerijen had en hem eveneens een aandeel in een groote zwavel mijn op Sicilië behoorde. In die brieven was verder sprake van geldsommen, die de bankier gezonden en van andere geldsommen, die bij zijn bankier uitgezet waren; kortom, uit de geheele briefwisseling bleek, dat de markies een rijk man moest zijn. Sir Archibald hield zich hiervan dan ook ten volle overtuigd, want hij vond niet den minsten grond na de inzage der hem voorgelegde papieren en mondeling verstrekte inlichtingen nog eenigen twijfel omtrent de persoonlijkheid of de eerlijke bedoelingen van Ricardo te voeden. Steunende op deze overtuiging, toonde hij zich dan ook niet van een echtverbintenis van den markies met Carola afkeerig; want hij kon zich zelven niet verheelen, dat in de afzondering, waartoe zijne bekrompen geldmiddelen hem noodzaakten, zich bezwaarlijk nogmaals de gelegenheid zou voordoen zijne dochter een echtgenoot te geven, die in elk opzicht zoo gepast was als Ricardo het scheen te zijn.

Nadat sir Archibald dit alles overwogen had en tot een besluit gekomen was, maakte hij zijne dochter met het aanzoek van Ricardo bekend, doch was niet weinig verbaasd bij Carola zulk een hevigen tegenstand te ontmoeten. Het kon zijn, dat zij geen genegenheid voor Ricardo voelde, doch zij had dit dan kunnen zeggen, zonder zich zoo ongemeen in vuur te zetten. Maar met eene hem onverklaarbare hevigheid sneed zij alle verdere bespreking van dit plan af door ronduit te verklaren dat daarvan nooit of te nimmer sprake kon zijn; zij had volstrekt nog geen zin om te trouwen en wanneer zij het ooit deed, dan zou zij in geen geval een man nemen, wiens vroegeren levensloop zij niet kende en dien zij in een vreemd land moest volgen. Alle verdere aandrang was overbodig.

Sir Archibald verbeeldde zich, namelijk, dat het laatste de hoofdbeweegreden van hare weigering was. Hij hield er haar toe in staat een offer te brengen, om hem niet geheel alleen te laten. Hij deelde dit cok aan Ricardo mee, die echter terstond verklaarde, dat als dit de eenige grond tot weigering was, Carola hem veel te dierbaar was om daarvoor van haar af te zien; het zou dan geheel van sir Archibald afhangen in den winter met hem naar Italië te trekken, terwijl zij de schoone zomermaanden op den ouden burcht konden doorbrengen; hij vreesde echter, dat Carola reeds over haar hart beschikt had.

‘Neen, neen,’ betuigde sir Archibald, terwijl hij een afwerende beweging met de hand maakte; ‘dat is bepaald onmogelijk; ik moest dat weten! Carola kent niemand in wien de gedachte aan een huwelijk met haar zou kunnen opkomen.’

Ricardo haalde zwaarmoedig lachende de schouders op: ‘Het is beter, sir Archibald, dat ik afreis!’ sprak hij. Hij had zijn pijl afgeschoten en het kwam er nu op aan de wonde te vergrooten.

‘Neen, neen!’ riep sir Archibald uit; ‘gij moet uwe zaak nog niet opgeven; ik zal nogmaals met Carola spreken.’

Het onbaatzuchtige aanbod van Ricardo had den ouden man wezenlijk getroffen en hij nam zich voor alles bij zijne dochter aan te wenden om hare inwilliging te verkrijgen. Hij wilde nochtans hiertoe een gepast oogenblik afwach ten, en tot hij dit oogenblik gekomen dacht, verliepen weer eenige dagen.

IX.
Bekentenissen.

Het was reeds midden in September, de schoonste tijd van het jaar in Engeland. De oogst was nog niet geheel binnen gehaald, en sir Archibald had het getal zijner arbeiders moeten vermeerderen. Deze omstandigheid bracht ook hem een vermeerdering van arbeid aan. Nu eens was hij in het veld, dan weer in de schuren, dan had hij hier dan daar maatregelen te treffen.

Op een van die bezoeken op het veld vergezelde Carola eens haren vader. Zij had hare redenen daartoe; want Ricardo, wiens thans de grond onder de voeten brandde, werd dringender. Hij speelde tegenover Carola nu eens de vertwijfelde, dan weer de zwaarmoedige, en daar het doel zijner handelwijze haar volkomen bekend was, wilde zij de naaste gelegenheid aangrijpen om den toestand bedaard met haar vader te bespreken en hem te verzoeken de afreis van den markies niet langer te verhinderen. Daartoe nu was een wandeling in de open lucht uitmuntend geschikt; de kans om telkens vreemden te ontmoeten, was de zekerste waarborg, dat men zich van weerszijden van driftige uitvallen zou laten weerhouden en daarbij konden zij rustig en ongestoord de zaak bespreken, terwijl zij op den ouden burcht elk oogenblik moesten vreezen, dat Ricardo er zich tusschen mengde en dit wilde Carola tot elken prijs vermijden.

Carola leidde het onderhoud in met het verzoek den vreemde te laten afreizen.

‘Het is goed, dat gij op dat onderwerp komt, Carola,’ antwoordde sir Archibald. ‘Ik moet nogmaals over deze aangelegenheid met u spreken en ik meen, dat het er hier juist de geschikte plaats toe is. Wij behoeven ons niet te haasten, wij kunnen onder de linde een half uurtje praten.’

De linde, welke sir Archibald bedoelde, was een eeuwenoude boom, aan den uitersten rand der boomgroepen, die den naasten omtrek van den ouden burcht vormden en sir Archibald met eenige overdrijving zijn park noemde. De groep, waartoe de linde behoorde, liep tegen de helling van een heuvel op en op den top hiervan dicht aan den uitersten rand, stond de breedgetakte boom, onder welks lommer een eenvoudige zodenbank met een steenen tafel daarvoor was aangebracbt. Men genoot van daar een ruim uitzicht over het omliggende land.

‘Ik vrees,’ zegde sir Archibald, nadat beiden op de zodenbank plaats genomen hadden, ‘dat uw beweegreden bij de afwijzing van den markies niet van geheel zuiveren aard zijn.’

‘Hoe meent gij dat, vader?’ vraagde Carola smartelijk verrast.

‘Ik geloof dat gij daarbij veel meer mij dan den markies op het oog hadt: gij vreesdet, dat de levensjaren die mij nog o verblijven, vreug-

[pagina 384]
[p. 384]

deloos, en verlaten voor mij verloopen zouden.’

‘En als dit zoo ware, zou dat dan een onzuivere beweegreden zijn?’

‘Hier ja, want het is eene reden, die niet tot de zaak behoort; gij moogt volstrekt op mij geen acht geven maar uw geweten eenvoudig de vraag voorleggen, of gij gelooft met dezen man gelukkig te kunnen zijn, of gij gelooft hem een getrouwe liefde volle gezellin door het leven te kunnen worden. Welke gevolgen deze echtverbintenis dan voor mij hebben kan, hoe ik mij in deze gevolgen zal kunnen schikken, is geheel en al mijne zaak.’

‘Dat mag van uw standpunt beschouwd zeer juist zijn,’ hernam Carola, ‘van het mijne beschouwd is het valsch. Of ik den man trouwen wil of niet is geheel en al mijne zaak en welke reden mij daartoe nopen, heb ik alleen voor God en mijn geweten te verantwoorden. Al waren nu ook de reden, dat ik tegenover u heilige kinderplichten vervul, zoo geloof ik toch dat ik daarvoor geen verwijt verdien.’

Uit ons humoristisch schetsboek
Uit de rol gevallen.



illustratie
No. 1. Ach, menheer, heb meelijden met 'nen armen blinden mensch




illustratie
No. 2. Menheer zoekt in zijnen porte-monnaie het kleinste koperstuk.




illustratie
No. 3. Daar, arme blinde man, daar is wat voor u!




illustratie
No. 4. Wat, maar een cent voor 'n armen blinde! Nu ik hou uwen cent en ik geef u een.... oorveeg.


‘Indien dat uwe reden zijn,’ merkte sir Archibald glimlachende aan; ‘dan zult gij juist tot een geheel tegenovergesteld besluit moeten komen. In de allereerste plaats weegt de zekerheid u onder de hoede van een rechtschapen man te weten ruimschoots tegen de onaangenaamheden van een eenzaam leven op. Dat is de eenige zorg, die mij drukt en van deze zorg zult gij mij ontheffen door den markies uwe hand te reiken. Maar, mijn lieve kind, mijne verlatenheid bestaat ook slechts alleen in uwe verbeelding. Ik heb daarover met den markies gesproken en hij heeft mij met blijkbaar genoegen het voorstel gedaan den zomer op den ouden burcht door te brengen, terwijl wij tijdens den winter gezamenlijk in Napels zouden wonen. Gij ziet derhalve, dat uwe kinderlijke plichten met deze echtverbintenis, die ik u voorstel, hoegenaamd niet in strijd zijn.’

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken