Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Een oogenblik van zwakte.
Eene schets uit den tegenwoordigen tijd.
(Vervolg.)

Doodelijke stilte heerschte in het geheele huis, toen de bankier langs de met een dik tapijt belegde trappen naar beneden ging. Hij ademde ruimer, want hij gevoelde hoe nadeelig het geringste gerucht, de kleinste schrik op zijne buitendien overspannen zenuwen moest werken. Maar niets bewoog zich. Ongestoord kwam hij beneden en door den verbindingsgang gaande, betrad hij zijn kabinet.

Doch als verstijfd bleef hij op den dorpel staan, met den blaker in de opgeheven hand: zijne oogen zwierven met de uitdrukking van groote ontzetting in het rond.

Er was een diefstal gepleegd! Een der op den tuin uitkomende ramen stond opgeschoven, kassen waren opengebroken, de lezenaar van het hoofd der firma doorzocht, de daarop liggende papieren dooreen geworpen. Bijna ademloos wierp de bankier zich op deze laatsten Zonder zich te vergewissen of er papieren van waarde of aanzienlijke sommen ontvreemd waren (het winnende lot lag in veiligheid op zijne slaapkamer) zocht hij slechts naar éen papier, naar het noodlottige bewijs, dat van zijne misdaad getuigde. Steeds zenuwachtiger woelden zijne handen, steeds strakker werd zijn blik: - het bewijs was weg, was met andere papieren geroofd: de eer van den rijken bankier, het bestaan van het huis waren in de handen van een onbekenden dief.

De waarde van de gestolen papieren en het gereede geld was niet groot. Met vreugde zou Muller het dubbele opgeofferd hebben om slechts het bewijs terug te bekomen; maar wat hielp de vertwijfeling, wat hielp het vurige gebed, dat hij in zijn folterenden zieleangst tot den Hemel richtte en daarbij nog een godslastering was!

Nogmaals klonken de slagen van de torenklok in zijn oor. Koud en ijzig streek de tochtwind door het geopende raam langs zijn gloeiend gelaat. Huiverend trok hij den verwarmenden slaaprok dichter om zijne sidderende leden, daarop wischte hij zorgvuldig elk spoor van den nachtelijken inbraak uit en verliet zacht het kabinet. Ongemerkt bereikte hij weer zijne slaapkamer. Zijn blik viel in den hoogen spiegel, die tusschen de ramen hing; met ontzetting deinsde de bankier achteruit; hij verschrikte voor zijn eigen beeld: - weinige uren waren voldoende geweest om het hoofd van het huis tot een grijsaard te maken.

Een bittere lach speelde om zijne lippen.

‘Wees tevreden, Laura,’ mompelde hij - ‘de eer van het huis is gered - wat deert het u tot welken prijs?’

Het tooneel in het kantoor van den bankier bleef niet onbesproken; maar wie waagde het, zonder het bewijs zijner schuld, den eersten steen op den tot dusverre algemeen geachten chef van een der voornaamste firma's te werpen? Daarbij deed een luisterrijk feest in het huis Muller alle lastertongen verstommen, die inzonderheid in het plotseling bedanken van den boekhouder Lichtman stof tot boosaardige bemerkingen gevonden hadden, en het huis behield zijn ouden rang in de handelswereld.

En van het uur af, waarop een misdaad dienen moest om den verblindenden glans opnieuw te vergulden, scheen het geluk, al was het ook de zegen van den booze, het bankiershuis weder toe te lachen. De meest gewaagde speculatiën gelukten, de ingewikkeldste zaken liepen bevredigend af en met den dag vermeerderde de rijkdom der firma en met dezen de trots van mevrouw Muller, geboren baronesse de Maquard, en haren zoon, den verwaanden luitenant.

Maar ook van dat uur af was het voorkomen en de geaardheid van het hoofd der firma volslagen veranderd. Verwonderlijk snel verouderd, legde de vroeger zoo vergenoegde, vriendelijke, bedaarde man een zenuwachtige onrust en ongestadigheid aan den dag; hij, die zich nooit van een hard woord tegenover zijne ondergeschikten bediend had, kon nu wispelturig, ja zelfs tiranniek zijn, al trachtte hij dit ook in het naaste oogenblik weer door vriendelijkheid te vergoeden. Zelfs de zoon en de echtgenoote hadden van zijn barschheid te lijden; alleen tegenover Cato was hij onveranderd gebleven, alleen in hare nabijheid vond hij rust, en haar gelukig te zien, scheen zijne geheele vreugde uit te maken.

Emil Gerhardt had sinds dien ongeluksdag het huis van den heer Muller niet meer betreden. Zijne muzieklessen slechts beperkende tot de hoogst noodige om in zijn levensonderhoud te voorzien, wijdde hij al zijn tijd aan de verpleging zijns vaders.

Cato had een brief aan hem geschreven, waarin zij een verklaring der woorden van den jonkman op dien vreeselijken avond verzocht. Haar schrijven was eene uiting van haar schuldeloos hart, maar nooit kwam het Emil onder de oogen. De dochter van den bankier had Sophie met de bezorging belast en de post bracht haar den brief ongeopend terug. In het diepste haars harten verborg zij de bittere onverdiende krenking - haar kamenier verheugde zich in het bezien van het goudstuk, dat de broeder der bedrogene haar voor haar nieuwen dienst in de hand gedrukt had. Des te inniger hechtte Cato zich nu aan haren vader. Beiden gevoelden dat zij wederkeerigen troost, wederkeerige liefde behoefden. Zij klaagden elkander hun leed niet, hun mond bleef stom, maar hunne harten verstonden zich en spraken met elkander.

V.

Een halfjaar was sinds den gedenkwaardigen avond van het mislukte feest verloopen, toen de graaf Hallenburg zich op zekeren dag bij den bankier liet aandienen. In de avondgezelschappen was de edelman een trouwe gast geweest - Louis en zijne moeder dweepten met hem. Cato betoonde hem een rustige, doch niet aanmoedigende vriendelijkheid en schonk zijne boeiende verhalen bijval en gehoor. Alleen de heer des huizes zelf scheen hem niet genegen. Hoe zelden ook Godfried Muller in den laatsten tijd aan de avondrecepties zijner echtgenoote deelnam, gedroeg hij zich, wanneer dit al eens het geval was, zeer koel tegenover Hallenburg. Zag hij in hem den man, die zijn kind van zijn hart poogde los te scheuren, of werkten andere beweegredenen in hem? Niemand vermocht dit te ontraadselen en op de vragen zijner gade gaf hij ontwijkende antwoorden.

Verrast zag de bankier bij de melding van den naam des graven van zijn arbeid op; niettemin toonde hij zich dadelijk bereid hem te ontvangen.

De edelman verscheen in eene kleeding, die het jeugdige kantoorpersoneel onverborgen bewondering afdwong; met een diepe buiging naderde hij den rijken bankier.

‘Ik kom tot u, mijnheer Muller,’ dus nam hij het woord op, ‘om uit uwen mond de beslissing over het geluk mijns levens te vernemen. Gij kent mijn naam, mijne familie, mijnheer Muller, veroorloof mij de bede uwe dochter tot gravin Hallenburg te mogen verheffen?’

Dit vleiende aanzoek scheen den bankier volstrekt niet te verrassen; een bijna spottende lach vloog over zijn somber gelaat.

‘Ik vermoedde dat het zoo komen zou, mijnheer de graaf,’ antwoordde hij na een wijl: ‘de onbewimpelde toespelingen van mijn zoon, de houding die gij in mijn huis innaamt gaven mij daartoe het recht. Hebt gij zekerheid, dat mijne dochter uwe genegenheid beantwoordt?’

De zegevierende uitdrukking in het gelaat van den graat onderging niet de minste verandering. ‘Mejuffrouw Muller gaf mij geen hoop, maar zij wees mijne hulde niet af. Ik vertrouw dat zij mij zal lief hebben, zoodra zij mij heeft leeren achten.’

‘Achten - zeer goed. Nu zullen nog slechts een paar ondergeschikte punten af te handelen zijn, namelijk dat ik mijne dochter geen cent huwelijksgift uitkeer. Alles wat zij van mij ontvangt is een speldegeld, ruim genoeg om hare bijzondere uitgaven te bestrijden - maar wat spreek ik toch van geldelijke aangelegenheden, die in uwe oogen, heer graaf, toch niets zijn dan beuzelarijen.’

Het aangezicht van den graaf werd zichtbaar langer. ‘Geen bruidschat?’ herhaalde hij gesmoord; ‘en mag ik vragen, wat u, den millionnair, tot dit besluit noopt?’

De bankier nam een papier uit zijne brieventesch.

‘Kent gij deze handteekening, mijnheer de graaf?’

Hallenburg verbleekte. ‘Hoe komt gij aan dezen wissel?’ stamelde hij; ‘het is een vergissing, bepaald niets anders dan een vergissing!’

‘Was het ook een vergissing, dat u de jood Abraham Seligstein vijfduizend gulden tegen woekerwinst voorgeschoten heeft, betaalbaar op den dag na uw huwelijk met mijne dochter, voor welke schuld gij dezen wissel afgegeven hebt. Ik dank God, dat de woekeraar mij het papier voor het dubbele bedrag aangeboden heeft!

‘Gelooft gij dan,’ ging hij voort, ‘dat ik rustig toegezien had, hoe gij u in mijn huis nesteldet, indien ik ook slechts een vonkje genegenheid voor u in Cato's hart ontdekt had? Een licht te verblinden dame, een onbezonnen luitenant kondet gij misleiden, niet een ervaren koopman: ik heb nauwkeurige inlichtingen omtrent u ingewonnen, mijnheer de graaf van Hallenburg; de speelzalen der Hamburger Bank kennen u maar al te goed; uw naam is misschien het eenige wat echt aan u is.’

De graaf stond op. ‘Ik ga,’ sprak hij trotsch. ‘Uwe beschuldigingen treffen mij weinig; ik heb ontzag voor uwe hooge jaren, anders zou ik bloedige rekenschap van u vorderen. Nooit betreedt graaf Hallenburg weder uw huis en heden nog verlaat hij eene stad waar hij aan zulke grove beleedigingen blootgesteld is.’

Met trotsch opgeheven hoofd verliet hij het kabinet. Langzaam stapte hij door het kantoor, wederom door het jeugdige personeel aangegaapt en bewonderd. Glimlachend steeg hij in het sierlijke rijtuig, dat buiten de deur op hem wachtte, maar eenmaal in den wagen gezeten, drukte zijn gelaat eensklaps de hevigste gramschap uit en in machtelooze woede balde hij dreigend de vuist tegen het prachtvolle gebouw, waarin zijne schoone verwachtingen en plannen zoo even zoo smadelijk voor hem verijdeld werden en waarin hij nooit meer den voet zou zetten.

Des avonds van dienzelfden dag verscheen Muller tegen negen uur in de huiskamer, om thee te drinken. Tegen de gewoonte vond hij er geen enkelen bezoeker; daarentegen zag zijne vrouw er stuurscher en gramstoriger dan ooit uit en zelfs het lustelooze, vadsige gelaat van den jongen luitenant verraadde een ongewone opgewondenheid, terwijl Cato bij het binnentreden haars vaders haar best deed hare tranen te verbergen. De bankier ging deelnemend naar haar toe, terwijl hij een toornigen blik op gade en zoon wierp. ‘Gij weent,’ sprak hij goedig, ‘wat deert u, wie heeft u gekrenkt?’

‘Wel zeker!’ zegde mevrouw Muller bitter; ‘bederf ze maar, neem ze maar altijd tegen ons in bescherming, dan zal het wel goed gaan. Het meisje is een eigenzinnig schepsel, dat de liefde harer moeder miskent, de raadgevingen van moeder en broeder in den wind slaat!’

‘En wat raaddet gij, wijze lieden, Cato aan?’ vraagde de bankier bedaard.

‘Graat Hallenburg bemint onze dochter,’ antwoordde meviouw Muller, ‘en wacht slechts op een bemoedigend woord van haar om een formeel aanzoek om hare hand te doen, maar dat meisje speelt de fiere en...’

[pagina 396]
[p. 396]

‘Cato,’ vraagdde de bankier, zonder op de verdere woorden van zijne vrouw te letten, ‘Cato, bemint gij den graaf? Zoudt gij wenschen uw naam in gravin Hallenburg te veranderen?’

‘Neen, vader, bij den hemel niet,’ antwoordde het jonge meisje haastig. ‘De graaf komt mij voor als een glinsterende steen, aan welks kleurenpracht men zich vermeit, maar die bij nader onderzoek onecht blijkt te zijn.’

‘En houdt gij u zelve misschien voor zulk een kostbare perel, die alleen in een vorstenkroon past?’ vraagde Louis honend.



illustratie
een voorname klant, naar wilhelm claudius.


‘Dan heb ik in uw geest gehandeld,’ ging de bankier bedaard voort, zonder op de schampere aanmerking van zijn zoon acht te geven, ‘door dezen middag den graaf Hallenburg, die om de hand van mijn kind bij mij aanzoek deed, bepaald af te wijzen en hem door eenige kleine meedeelingen voor altijd uit dit huis te verbannen.’

Een toornige blos verfde de kaken van den luitenant, terwijl mevrouw Muller van haren stoel opsprong.

‘Hebt gij dat gedaan? - Afgewezen, daarenboven beleedigd, den volmaaktsten cavalier, den telg van een oud adellijk geslacht! Foei! welk een schande! O, had Laura de Maquard toch nimmer aan een lompen burgerman haar hand ten offer gebracht!’

‘Had ik nooit een bekrompen geldwolf vader behoeven te noemen!’ sprak Louis als echo der moeder.

De bankier bleef volkomen bedaard, maar een traan schitterde in zijn oog.

‘Laura, Louis,’ begon hij met ontroerde

[pagina 397]
[p. 397]

stem, ‘bij den hemel, gij zijt onbillijk. - De lompe burgerman, de bekrompen geldwolf heeft voor u gearbeid, gezwoegd tot in het holle van den nacht, terwijl de eene zich in voorname gezelschappen als de echtgenoote van een millionnair liet huldigen, de andere in woeste drinkgelagen het geld des vaders met volle handen verkwistte. En nu zijt gij vertoornd op hem, dewijl hij zijn kind niet wil opofferen aan een man, die niets op de wereld het zijne noemt dan zijn adellijken naam, die als de naam van een speler, een verkwister, een wellusteling...’

‘Papa, niets meer! Graaf Hallenburg is mijn vriend,’ bruiste Louis op.

‘Uw vriend - goed, niet de mijne,’ antwoordde de bankier heftiger: ‘weet gij dat ik in mijne handen een door hem aan een jood afgegeven wissel heb, betaalbaar op den dag na het huwelijk met Cato Muller! Hier is het bewijs!’

De officier verstomde, toen de bankier hem de onderteekening van den afgewezen vrijer onder de oogen bracht, maar Laura gaf de partij niet zoo gemakkelijk verloren.



illustratie
een karikaturist, naar eugen stieler.


‘En al ware dit zoo!’ merkte zij schouderophalend aan. ‘Waartoe zijn wij rijk? Een onschuldige daad om zich misschien uit een kleine ongelegenheid te redden, neemt gij zoo ernstig op!’

‘Een onschuldige daad’ herhaalde de bankier, wiens aderen op zijn voorhoofd zwollen, ‘een onschuldige daad noemt gij de handelwijze van een deugniet die met uwe dochter handel drijft?’

Mevrouw Muller lachte half spottend. ‘Waarlijk,’ sprak zij scherp, ‘het past Godfried Muller wel bijzonder om als zedemeester van anderen te spelen. Doorzoek toch uw eigen verleden eens goed, - hebt gij u geen enkele daad te verwijten, die gij gaarne ongedaan zoudt maken, heeft geen uwer handelingen het daglicht te schuwen?’

‘Laura!’ - De bankier was zoo bleek als een doode.

[pagina 398]
[p. 398]

‘Een jonkman veroordeelt gij, dewijl hij eene hoop voedde en bitter teleurgesteld werd; hoe noemt gij dan dengene van wien de wereld mompelt, dat hij zich den gewonnen prijs van een armen man heeft toegeëigend, om den val van zijn huis te voorkomen - dat deze man gebrek lijdt, verlamd naar lichaam en geest, terwijl hij zelf in overvloed zwelgt!’

Als een razende wierp zich de bankier op zijne vrouw; vast omklemden zijne vingers hare schouders, terwijl hij haar hevig schudde.

‘Vrouw! vrouw! geen woord meer, of wee ons beiden!’

Ijlings schoten de kinderen toe en scheidden den bijna razenden vader van de om hulp roepende moeder. - De aanval was voorbij; machteloos liet de bankier zich op een zetel neervallen.

Er ontstond eene pauze. Niemand waagde het een woord te spreken. Godfried Muller zelf verbrak het eerst de stilte.

Langzaam richtte hij zich op - zijn gang geleek dien van een dronken mensch; hij liep door tot aan de deur van het aangrenzende vertrek, opende die, als wilde hij zich overtuigen, dat er geen luistervink aanwezig was, daarna deed hij ze weer dicht en trad nu voor zijne gade, die door de uitdrukking van zijn gelaat ontsteld haren zetel achteruit schoof.

‘Hoor mij aan, Laura,’ sprak hij en zijne stem klonk dof en hol, ‘daar gij het waagdet met schennende hand den sluier weg te rukken waarmede ik eene daad bedekt had, welker foltering ik alleen droeg, terwijl voor u daaruit geluk en genot ontsproten; daar gij onmeedoogend in de wonde mijns harten woeldet: - welaan! draag dan ook nu met mij het ontzettend gewicht! op uw hoofd moet ik het grootste gedeelte van den last laden, die mijn hart drukt; gij waart mijn booze geest die mij verleidde: met Cato alleen had ik aan armoede en eer boven den schandelijk verworven rijkdom de voorkeur gegeven - gij en uw zoon, gij hadt den verarmden echtgenoot het leven tot eene hel gemaakt. Wees nu nog zoo trotsch op uwe millioenen, Laura! Gij hebt die te danken aan de schande uws echtgenoots en iederen dag kan zijne daad aan het licht komen, want het oorspronkelijk bewijs, dat ik voor den ouden Gerhardt geschreven had, toen hij het lot als onderpand aan mij overhandigde, is niet vernietigd: men heeft het mij met andere papieren ontstolen en ik moest glimlachend een verlies dragen, dewijl een onderzoek licht dat document had kunnen doen ontdekken en in onbevoegde handen doen geraken, voor welks vernietiging ik mijn leven ten offer zou brengen. Grijs ben ik geworden vóór den tijd, oud vóór de jaren: de herinnering zweeft als een dreigende spookgedaante aanhoudend om mij, blijft mij altijd bij waarheen ik mij ook keere of wende! O God, één oogenblik van zwakte en een eeuwigheid van schuld!’

‘En met dezen ontzettenden last op het geweten zijt gij niet naar Gerhardt gesneld, hebt gij uwe eer niet aan zijne grootmoedigheid toevertrouwd?’ riep Cato met warmte uit. ‘Ach! vader, ik bezweer het u, geef dien ongelukkige terug, wat gij hem ontnaamt, verwerf u vergeving op aarde, zoo lang er nog een ademtocht in dien beklagenswaardigen man aanwezig is, die door uwe schuld zoo nameloos ellendig werd, opdat gij hierboven genade en barmhartigheid vinden moogt.’

‘Ik kan niet terug, Cato, ik...’

Een luid gerucht in de aangrenzende kamer onderbrak de gefluisterde woorden van den bankier. Doodelijk verschrikt kromp Muller ineen, de luitenant sprong op en rukte de deur van dat vertrek open, zoodat men het geheel doorzien kon: het was ledig. Ter zelfder tijd opende een bediende de gangdeur van de huiskamer. ‘Een oude majoor Holm wenscht den heer Muller aanstonds om een dringende aangelegenheid te spreken!’ meldde hij.

‘Majoor Holm - mij geheel onbekend,’ sprak de bankier; ‘en op dit uur? - Laat hem morgen terugkomen.’

De bediende ging heen maar keerde in het naaste oogenblik terug en reikte den heer Muller een verzegeld briefje over.

‘Wanneer u nog een grein van de rechtschapenheid en de minzaamheid, welke u eertijds sierden, overgebleven is, mijnheer Muller, verleen mij dan eene minuut gehoor; Gerhardt ligt op sterven, hij verlangt naar u!’

Een oogenblik aarzelde de bankier. De strijd in zijn binnenste teekende zich op zijn aangezicht af. Maar zijn beter gevoel zegevierde, hij stond op om den aangemelde te ontvangen. Ook Cato verliet de huiskamer om zich ter ruste te begeven. Zij was tot in de ziel bedroefd over hetgeen zij zoo even vernomen had. Het is een pijnigend gevoel, menschen die men als zedelijk vlekkeloos geëerd heeft, plotseling van die hoogte te zien nederstorten; zelfs de helderste spiegel verliest, zoodra een vlekje, al is het nog zoo klein, op zijn oppervlakte kleeft.

De heer des huizes vond den vriend van zijn voormaligen boekhouder met ongeduld op en neer gaan; bij het binnentreden van den bankier snelde de bezoeker op hem toe.

‘Vergeef mij mijne storing, mijnheer Muller,’ dus nam hij het woord op. ‘Gij ziet in mij een oud vriend van kindsbeen af van Thomas Gerhardt; om mij uit een pijnlijke ongelegenheid te redden, sloeg hij mij voor, een oostenrijksch staatslot bij u te verpanden. Verheugd bracht hij mij de verlangde som, maar een uur later ontbood men mij aan zijn bed. Ik vond mijn vriend erger dan dood, ik vond hem verlamd naar lichaam en geest: - alleen zijne blikken verraadden het vreeselijk lijden zijner ziel. Sinds vier weken verergerde zijn toestand met den dag; dezen morgen echter ontwaakte de ongelukkige, zichtbaar verfrischt en gesterkt. De banden, die zijne tong geboeid hielden, schenen los te gaan. Uw naam was het eerste verstaanbare woord dat hij stamelde: zijn vurig verlangen u te zien, nam toe naarmate de dag ten einde liep. Mijnheer Muller, volgens de uitspraak des dokters zal hij dezen nacht niet overleven; kunt gij de smeekbede van een stervende onverhoord laten?’

In groote opgewondenheid ging de bankier op en neer. - Ik naar Gerhardt?’ sprak hij ontroerd; ‘wat verlangt gij van mij? Naar den man, die mij van eene... misdaad beschuldigde?’

‘Hij echter verlangt naar u, mijnheer Muller. Ik verzeker u plechtig: noch ik, noch Emil, zijn zoon, zullen getuigen zijn van de oogenblikken, die gij aan zijne legerstede zult doorbrengen. Laat toch den ouden man zoo niet sterven, of zijt gij bevreesd voor den man te verschijnen, in het aangezicht van den eeuwigen Rechter, die tot in de verborgenste schuilhoeken des harten ziet?’

‘Welaan! het zij dan!’ riep Muller, ‘ik kom; het zal niet gezegd worden dat men te vergeefs een beroep heeft gedaan op de grootmoedigheid van Godfried Muller. Ik zal laten inspannen en ben bereid u te vergezellen.’

Weinige minuten later rolde de prachtige equipage van den bankier door de reeds stil geworden straten naar de voorstad, waar de oude Gerhardt woonde.

(Slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken