Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 16 (1883-1884)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 16Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 16

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (27.86 MB)

Scans (1514.96 MB)

ebook (27.08 MB)

XML (3.08 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 16

(1883-1884)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende

Misdaad en vergelding.
(Vervolg.)

Weinige oogenblikken nadat Jim zijne plaats naast het deurtje in de poort had ingenoinen, verscheen Ricardo op de bovenste trede van den naar den hoofdingang van het huis voerenden steenen trap. Daar bleef hij staan, het oog met een zekere ongerustheid gevestigd op den heer Herbert, dien hij niet kende en betreffende wien hij zich afvroeg wat deze van hem zou kunnen verlangen. Zijne gestalte teekende zich op het donkere portaal zoo duidelijk af, dat er niet eens het scherpe oog van Jim toe noodig geweest was, om elken trek van zijn gelaat te erkennen. Hij zelf merkte den knaap niet op, daar Jessie slechts van den voornamen vreemdeling gesproken had en deze recht tegenover hem stond.

Vlug als de gedachte schoof Jim den grendel van het deurtje terug, opende het en sloop naar buiten.

Op hetzelfde oogenblik trad de sheriff van het graafschap met zijn witten staf in de hand door het deurtje binnen. Achter hem verscheen de vrederechter sir Francis Maclean. Zij werden door verscheidene mannen uit het naburige dorp vergezeld. Achteraan kwam Ralph met den Maleier, welke laatste zich echter nog zoo veel mogelijk voor Ricardo schuil hield.

Toen sir Archibald de aankomenden gewaar werd, trokken zich zijne wenkbrauwen ontevreden samen. Hij liet Herbert staan en ging haastig op de binnentredenden toe.

‘Wat moet dat beteekenen, mijne heeren?’ vraagde hij op een toon, die van drift trilde. ‘Wat moet het beteekenen dat gij ongeroepen met zooveel menschen in de woning van een vreedzamen engelschen burger dringt?’

‘Ik verlang een zekeren markies Lughini te spreken, die naar ik verneem bij u gelogeerd is,’ antwoordde de sheriff koel en afgemeten.

‘Hier is de markies Lughini,’ sprak Ricardo op een toon, die koud en trotsch heeten moest, maar toch inwendige ontroering verraadde.

Ricardo voelde zich onzeker en ware gewis terstond op zijne redding bedacht geweest, indien niet de tegenwoordigheid van den baronet hem in den waan gebracht had, dat de geheele zaak slechts een van die kleingeestige plagerijen betrof, welke zoo menigvuldig tusschen de Macleans en de Waterfields schering en inslag waren. Derhalve kwam het hem niet onwaarschijnlijk voor, dat deze groote machtsontwikkeling er enkel op berekend was, sir Archibald in opspraak te brengen en het de voortzetting van de vergeten bootgeschiedenis betrof. Hij was dus volstrekt nog niet voornemens het hazenpad te kiezen en wilde eerst hooren, wat men van hem wilde. Hij droeg echter zorg in den rug vrij te blijven om in ieder geval voorloopig binnen in het huis een toevlucht te kunnen vinden.

De sheriff trad tot dicht voor Ricardo, raakte hem zacht met zijn korten staf op den rechterschouder aan en sprak: ‘In naam der koningin, Ricardo Pocca, gij zijt mijn gevangene!’

Bij deze woorden overdekte een doodelijke bleekheid het gelaat van Ricardo en hij ging een schrede achteruit.

‘Dat moet een persoonsverwisseling zijn,’ viel sir Archibald, die onder den indruk van het oogenblik vergeten had wat hem even te voren betreffende den persoon van den voorgewenden markies medegedeeld was, haastig in: ‘ik spreek borg!’

Deze korte afleiding was voor Ricardo genoegzaam om zich weer te herstellen. Het was belachelijk, wie zou hem hier kennen? Hij had zijne gansche onbeschaamdheid hernomen en trad wederom, de handen in de broekzakken, met groote driestheid op.

‘Als gij een Ricardo Pocca gevangen nemen wilt, hoe komt gij dan daarbij op een markies Lughini?’

‘Omdat wij redenen hebben aan te nemen, dat beiden een en dezelfde persoon zijn.’

‘Mijne passen zijn door den engelschen gezant te Napels geviseerd,’ sprak hij, terwijl een minachtende lach om zijne lippen speelde. ‘Wie geeft u het recht om aan mijne persoonlijkheid te twijfelen?’

De sheriff zag om naar den knaap, op wiens aangifte hij gehandeld had. Ralph gaf dezen een zachten duw, zoodat hij plotseling vlak tegenover den Italiaan stond.

‘Aha! zijt gij het, spitsboef!’ riep Ricardo, toen hij den knaap gewaar werd; ‘dat is zeker uit dankbaarheid, dat ik den overste verzocht u zonder straf weg te jagen toen uwe dieverijen aan het licht kwamen?’

Op deze wending was niemand voorbereid, en de sheriff stond een oogenblik besluiteloos wat hem nog te doen stond.

[pagina 407]
[p. 407]

Inderdaad, het kon zoo zijn. Er was veel voor en tegen te zeggen en wie de waarheid sprak was voorhands niet uit te maken. Er ontstond een kortstondige aarzeling en de Italiaan maakte hiervan gebruik, om het behaalde voordeel te vervolgen.

‘Waarlijk,’ ging hij voort, ‘had ik vermoed, welke ervaringen ik in dit land zou hebben moeten maken, ik zou den raad van mijn vriend, den overste, om dit land te bezoeker en te leeren kennen, niet opgevolgd zijn. Ter nauwernood ben ik hier of ik word op last van dezen heer - hij wees daarbij op den baronet - met een verregaande ongastvrijheid behandeld, waaraan men zich in mijn land tegenover vreemden nimmer schuldig zou maken Thans zie ik mij, op aanklacht van een jonger deugniet, die reeds door zijn afkomst geen denkbeeld heeft van de draagwijdte daarvan, gevangen nemen zonder dat men mij een grond daarvoor aangeeft.’

‘Gij wordt van de vermoording des oversten beschuldigd,’ antwoordde de sheriff.

‘Zoo?’ hernam Ricardo. ‘Toen ik de Indiën verliet, verheugde zich de overste in eene goede gezondheid en het is toch wel zeer opmerkelijk, dat men op het tooneel van de daad en hare bewijzen den moordenaar liet ontkomen, als deze knaap hem kende en deze hem duizend mijlen ver nareist om hem hier aan de justicie over te leveren. Nog veel opmerkelijker is het dat de justicie blindelings een lid van een volksstam gelooft, die door zijne wraakzucht, zijn bloeddorst en zijn leugenachtigheid zich een treurige vermaardheid in gansch Achter-Azië verworven heeft.’

‘Hebt gij den knaap ooit eenig leed aangedaan?’ vraagde de sheriff.

‘Ik?’ vraagde Ricardo minachtend. ‘Beleedigt gij de bedienden uwer vrienden? Ik had er nooit eenige aanleiding toe.’

‘Ja wel, sir!’ riep Jim; ‘ik verraste hem eens, terwijl hij het geldkistje van den overste openmaakte; toen liet hij mij afstraffen.’

‘Zoo! daar hebben wij de reden van zijne aanklacht,’ sprak de Italiaan. ‘De deugniet werd waarschijnlijk eens met volle recht afgestraft en gaf de schuld daarvan aan mij.’

Dat was een nieuwe moeielijkheid en de verlegenheid van den sheriff werd daardoor nog grooter. Een gevangenneming is in Engeland geen onverschillige zaak en een beamte die er een ongerechtvaardigd volvoert, stelt zich aan een groote verantwoordelijkheid bloot. De sheriff aarzelde en sir Archibald deelde de reden van die aarzeling volkomen.

Alleen Ralph schonk den knaap onbeperkt geloof, waarbij echter, hem zelven wellicht onbewust, de medeminnarij van Ricardo een groot gewicht in de schaal wierp.

‘Nu, dat zal spoedig moeten blijken,’ merkte hij onverschillig aan. ‘De door Jim afgelegde verklaringen zijn van dien aard, dat de waarheid of onwaarheid daarvan gemakkelijk te ontdekken is. Of mijnheer de markies heeft den moord gepleegd of Jim heeft hem valschelijk beschuldigd.’

‘Zeer waar,’ meende Mr. Herbert, die terstond het besluit uit deze stelling trok; ‘er blijft niets anders overig dan beiden gevangen te nemen tot men zich verzekerd heeft of de overste nog leeft.’

‘Ik bewonder uwe scherpzinnigheid,’ spotte Ricardo. ‘Voor mij geldt het echter in het geheel niet de vraag of de overste nog leeft; deze kan tijdens den opstand gestorven of ook wel vermoord zijn; voor mij geldt het enkel de vraag of ik hem vermoord heb.’

‘Met uw verlof, mijnheer de markies, dat is de tweede vraag,’ antwoordde Mr. Herbert. ‘Wij kunnen toch uit de passagierslijst van het schip, waarmede gij Indiën verlaten hebt, gemakkelijk opmaken of de overste destijds reeds dood was of niet. Met welk schip hebt gij Indiën verlaten?’

Een oogenblik bleef Ricardo het antwoord schuldig. Den naam van zijn schip durfde hij niet te noemen, dewijl hij niet als markies Lughini op de lijst ingeschreven was en een andere viel hem niet in. In deze verlegenheid nam hij zijne toevlucht tot zijne vroegere stoutmoedigheid.

‘Zou ik mij in de eerste plaats de vraag mogen veroorloven wat u het recht geeft hier voor rechter van onderzoek te spelen?’

‘Ik heb in uw eigen belang die vraag tot u gericht,’ antwoordde Mr. Herbert schouderophalend. ‘Indien gij niet antwoorden wilt - ook den rechter van onderzoek kunt gij het antwoord weigeren; maar gij kunt niet verhinderen, dat men daaruit gevolgtrekkingen maakt, die niet in uw voordeel zijn. - Deze knaap is op geen enkele vraag het antwoord schuldig gebleven.’

De sheriff had intusschen tijd gehad een besluit te nemen. Hij gaf zijnen lieden een wenk:

‘Verzekert u van beiden en brengt ze naar de gevangenis van het graafschap!’

Terwijl Jim, zonder weerstand te beproeven, bleef staan en zijne handen uitstak voor het geval dat men hem zou willen boeien, deed Ricardo onverwachts een grooten sprong naar het huis, in welks portaal hij verdween. Donderend vloog de deur in het slot en onmiddellijk daarop hoorde men er den zwaren grendel voor schuiven.

XII.
De gevangenneming.

Hoe zonderling deze plotselinge vlucht van Ricardo ook schijnen moge, bleef hem toch in de gegeven omstandigheden geen ander redmiddel over. Eerst had hij beproefd door een goed gespeelde verontwaardiging de gevangenneming te ontgaan en hij zou dan de hem vergunde oogenblikken van vrijheid gebruikt hebben om te ontvluchten; want dat hij zijn eigenlijk plan thans niet meer bereiken zou, zag hij maar al te goed in; daartoe was het noodig dat er niet de geringste zweem van argwaan in sir Archibalds gemoed sloop Door het optreden van den sheriff moest dit wantrouwen nu opgewekt zijn, en tegen een grondig onderzoek waren zijne opgaven niet bestand. De vlucht stond derhalve vast.

Maar als deze vast stond, mocht hij het in geen geval tot een gevangenneming laten komen; want zat hij eenmaal achter slot en grendel, dan kwam hij niet meer los. Hij begreep toch terecht dat men ten gevolge de aanklacht van Jim inlichtingen omtrent den dood des oversten zou inwinnen en dat dan een reeks zijner opgaven onwaar zou blijken. Toen hij derhalve zijne gevangenneming onvermijdelijk zag, bleef hem niets anders overig dan een wanhopige poging tot ontvluchten.

Het kon in Ricardo, bij zijn aftocht in huis, niet opkomen zich daar te verdedigen en als een ridder uit de twaalfde eeuw op de puinhoopen van zijn burcht te vallen; daartoe beminde hij te zeer de genietingen des levens. Het was veeleer alleen zijn doel de vervolging op het huis af te leiden en daar den vervolgers allerlei hinderpalen in den weg te stellen. Eer zij deze weggeruimd hadden, hoopte hij door een achterraam te kunnen ontsnappen en zich aan alle nasporingen te onttrekken. Zwaar was dit juist niet. Hij kon met eenige sprongen van den achterkant van het huis uit een stal bereiken en was hij hierin onbemerkt geslaagd, dan kon hij zijne vlucht als gelukt beschouwen; want deze stal had verscheidene wel is waar lage doch breede vensters, die op het open veld uitkwamen, en al waren deze ook tamelijk hoog aangebracht, leverde het toch voor Ricardo geen bijzondere moeielijkheid op, ze te bereiken. Was Ricardo eenmaal in het vrije, dan zou men hem niet licht meer in handen krijgen.

Als een voorzichtig in zulke dingen ervaren en met een zeer slecht geweten belast mensch, had Ricardo zich een nauwkeurige kennis van de plaatselijke gesteldheid eigen gemaakt; al had hij daarbij ook niet juist aan een gevangenneming gedacht, zweefde het hem toch altijd onbestemd voor den geest, dat het zijn nut kan hebben dat men het terrein, waar men zich op beweegt, volmaakt kent; en inderdaad was thans het oogenblik gekomen, waarop hem die kennis uitmuntend te pas kwam.

Zijn vlucht werd door niets vertraagd; zijn revolver droeg hij steeds bij zich en eveneens eene met goud gevulde beurs en eene brieventesch met banknoten; het grootste deel van zijn geld had hij, wederom onder een valschen naam, bij de engelsche bank belegd en hij hoefde zich dus slechts naar Londen te begeven om het daar in ontvangst te nemen. Dan kon hij Engeland verlaten zonder er verder iets achter te moeten laten dan een gedeelte zijner kleeren, die op den ouden burcht terugbleven.

Ricardo had niet zoo veel tijd noodig om dit plan te ontwerpen als wij om het te schetsen. Wat hij later zou aanvangen, daaraan dacht hij voor het oogenblik niet; voor het tegenwoordige was zijn eenig doel zich aan het hem dreigende gevaar te onttrekken.

Bij de plotselinge verdwijning van Ricardo bleven al zijne belagers als aan den grond vastgenageld staan. Hij had met zulk een schijnbaar ongekunstelde verontwaardiging van zijne onschuld gesproken en feiten aangevoerd, die zelfs de overtuiging van den sheriff aan het wankelen brachten, dat deze eerder op de vlucht van Jim dan op die van Ricardo voorbereid was geweest.

De verrassing was echter van geen langen duur: in het naaste oogenblik stormden de lieden van den sheriff reeds de trappen op om het huis binnen te dringen; de dichtgegrendelde deur belette hun evenwel den toegang. De benedenramen waren met ijzeren traliën bezet, doch ijlings kwam Ralph reeds met een ladder aanloopen om langs de bovenramen naar binnen te klimmen. Met de behendigheid eener kat klauterde Jim tegen de pilaren van het uitstekend voorportaal op om een oud steenen balkon te bereiken, van hetwelk men door een glazen deur in de staatsiekamer des huizes, een soort voorzatenzaal der Waterfields kwam. Toen Jim de deur opengetrapt had, hoorde men op het voorplein het gesmoorde hulpgeroep eener vrouwelijke stem.

‘Carola!’ riep Ralph en drukte woest met den schouder tegen de blinden van het gesloten raam, die in een omzien tegelijk met de ruiten kletterend in stukken vlogen. Met een enkelen wip stond Ralph in de kamer.

Middelerwijl was er bij het hulpgeroep zijner dochter ook leven in den ouden Waterfield gekomen. Hij spoedde zich, door sir Francis gevolgd, naar de achterzijde van het huis, daar hij beter dan de overigen wist, waar Carola zich bevinden moest. Inderdaad vernamen beiden hier het hulpgeroep veel duidelijker. Wat er intusschen plaats greep, kon niemand gissen. De beide mannen haalden ijlings uit de naaste schuur een leer en richtten die tegen den muur op. Eer echter sir Archibald, de voorste der twee, de leer geheel beklommen had, vernamen zij een geweldig gestommel: er viel een schot, onmiddellijk gevolgd door het stampen van een hevige worsteling; tegenlijk werd het raam van binnen opengcrukt en vertoonde Carola er zich voor met loshangende haren en om hulp roepende.

Toen zij haren vader zag, wien hoofd reeds dicht onder de borstwering verscheen, reikte zij hem de hand om hem naar binnen te trekken. De kamer bood een onbeschrijfelijk tooneel van verwoesting aan: de deuren waren wijd opengeworpen, stoelen en tafels waren omgevallen; een groote bloedplas verfde het tapijt en op een sofa lag Ralph uitgestrekt, het gelaat bijna geheel met bloed bedekt. Jim gedroeg zich als een razende; een sterke man had de grootste moeite hem vast te houden. Ook hij bloedde uit verscheidene schrammen. Daarover scheen hij zich echter niet te bekommeren; hij wilde zich op Ricardo werpen, die op den grond lag, terwijl een der medegekomen mannen met de knie op zijn borst drukte en een andere juist bezig was zijne beenen met een dun, doch sterk koord aaneen te binden.

Sir Archibald kon geen woord uitbrengen: zulk een tooneel had hij in zijn gansche leven nog niet bijgewoond en sinds menschengeheugenis was er in zijn huis niets gebeurd wat in de verste verte met het thans gepleegde ruwe geweld kon vergeleken worden.

Intusschen was Carola weenend op Ralph

[pagina 408]
[p. 408]

toegesneld, voor wiens leger zij zich jammerend op de knieën wierp. Nu kwam ook sir Francis door het raam en de sheriff door de deur binnen, terwijl Jessie en een jongere dienstmeid met alle teekenen van den grootste ontsteltenis op den dorpel staan bleven.

Toen sir Francis zijnen zoon in dien toestand zag, ontsnapte hem een kreet van ontzetting; daarop riep hij om Mr. Herbert.

Jessie liep heen en een paar minuten later kwam Herbert in de kamer, waarin nog steeds een onbeschrijfelijke verwarring heerschte.

‘Er uit! er uit! allen er uit!’ riep hij boven het rumoer uit. ‘Brengt den gevangene naar een andere kamer, mannen!’ ging hij voort en dit klonk zoo bevelend, dat de handlangers van den sheriff het heel natuurlijk vonden hem te gehoorzamen.

Daarmede was tegelijk ook Jim weggezonden; want deze wilde Ricardo niet uit het oog verliezen en trok den man die hem vasthouden wilde met zich de deur uit.



illustratie
een zonderling rijtuig.


‘Wilt gij zoo goed zijn u voor een paar minuten te verwijderen; ik moet met den gekwetste alleen zijn,’ verzocht Mr. Herbert op hoffelijken doch beslisten toon aan sir Archibald en den baronet.

Sir Archibald tikte sir Francis zacht op den schouder.

‘Kom mee, baronet,’ zegde hij op dien achtingsvollen toon, dien een welopgevoed man ook tegenover een vijand moet aanslaan, zoodra hij dezen onder een diepe smart gebogen ziet: ‘kom mee, baronet! Het is beter zoo; laat den dokter bij den gekwetste; wij kunnen hier slechts hinderen en niet helpen!’

De baronet schrikte op en staarde sir Archibald aan als ontwaakte hij uit een droom. Deze nam intusschen zijn arm en voerde hem met zacht geweld weg. Aan de deur wendde hij zich om en riep: ‘Carola!’

Maar Carola verroerde zich niet; zij knielde nog steeds voor de sofa.

‘Indien gij sterk zijt, miss Carola,’ zegde Mr. Herbert, ‘kunt gij hier blijven en mij behulpzaam zijn.’

Als door een veer bewogen sprong Carola overeind.

‘Behulpzaam zijn? Ja,’ sprak zij, terwijl zij de verwarde haren uit het aangezicht streek. ‘Wat moet ik doen?’

‘In de allereerste plaats heb ik water en eene spons noodig.’

Carola vloog weg. Middelerwijl onderzocht Mr. Herbert de pols en den hartslag en scheen over zijn onderzoek voldaan.

Nadat Carola met het gevraagde terug gekeerd was, begon hij het bloed van Ralphs gezicht af te wasschen en nu zag men een kleine ronde wonde, die door een dunnen kogel toegebracht was. De kogel was kort bij den neus in de linker wang gedrongen. De neus zelf was eveneens een weinig gekwetst en men kon daaruit. de richting opmaken, die de kogel genomen had: toen het schot gelost werd, was het volle gezicht van Ralph niet naar de monding van de pistool gekeerd geweest; de kogel had derhalve den neus geschrampt en was aan de andere zijde in den wang gedrongen. Met eenige snelle betastingen deze linie volgende, had Herbert spoedig den zetel van den kogel ontdekt: hij was langs de wangbeenderen afgegleden en zat in de nabijheid van het oor vast.

Toen de dokter licht op het vreemde lichaam drukte, kromp Ralph smartelijk ineen en ontwaakte met een lichten kreet uit zijne onmacht.

‘Stil, stil!’ gebood Mr. Herbert op zeer zachten toon; ‘gij moet nog een oogenblik rustig liggen, opdat het bloeden niet opnieuw beginne! Miss Carola!’

‘Sir?’

‘Gij kunt sir Francis gaan melden, dat er volgens mijn voorloopig onderzoek geen onmiddelijk gevaar voorhanden is. En wees zoo goed mij wat linnen lappen te brengen.’

Miss Carola verdween onmiddellijk. Terwijl zij weg was, opende de dokter zijn instrumentendoos, legde wat pluksel op de wonde en daarover eenige reepjes hechtplaaster.

Hij was nog niet daarmee gereed, toen sir Francis in sir Archibalds gezelschap in de kamer trad.

‘Is het waar, Herbert, is er wezenlijk geen gevaar voorhanden?’ vraagde hij.

‘Voor zooveel ik zien kan tot dusverre niet. Wat er komen kan, weet ik niet. Hoofdwonden genezen overigens licht; aders zijn niet gekwetst en de kogel zit tamelijk ondiep bij het oor. Of het jukbeen gesplinterd is, laat zich nog niet zeggen; voelen kan ik niets.’

‘Hoe vervoeren wij hem het beste?’

‘Mijn huis staat ter uwer beschikking, sir Francis.’

‘Gij zijt wel vriendelijk, sir Archibald!’ verzekerde de baronet. ‘Inderdaad zeer vriendelijk!’ herhaalde hij met een warmen handdruk.

‘Maar mag ik u doen opmerken, sir Francis, dat Mr. Ralph mijne dochter te hulp gesneld is.’

Intusschen kwam Carola met een pak linnen binnen.

‘Hier, vouw dit tot een compres samen, doop het daarna in het water en wring het dan uit.’

Met deze woorden reikte Mr. Herbert Carola een lap linnen ter grootte van een zakdoek; een ander stuk scheurde hij in smalle reepen en gaf ze aan het meisje met het verzoek ze tot een band aaneen te naaien.

Terwijl Carola ieverig bezig was met de haar opgedragen taak te volvoeren, wendde Mr. Herbert zich tot de beide heeren:

‘Ik zie er geen zwarigheid in om Mr. Ralph te vervoeren, maar zou toch aan een draagbaar of een boot boven een rijtuig de voorkeur geven, daar de geringste schok hevige pijnen veroorzaken zal.’

‘Bedien u van mijne boot,’ meende sir Archibald. ‘Tot aan den oever zullen wij Mr. Ralph dragen.’

‘O! ik kan loopen!’ betuigde Ralph.

‘Wij zullen zien,’ antwoordde Mr. Herbert kortaf.

Intusschen was het verband gereed gekomen en een hechtplaaster over het gekwetste deel van den neus gelegd. De compres werd aangebracht en vastgebonden.

‘Beproef eens eenige stappen te doen?’ bevool de dokter.

Ralph stond op; zoo dikwijls hij zich echter op het linkerbeen steunde, trilde hij van pijn.

‘Waartoe zou die marteling dienen? Pak eens aan. Francis!’

Met deze woorden vatte Herbert met zijne rechterhand de linker van den baronet.

‘Zoo! dat is een voortreffelijke zetel. En nu, Ralph, moet gij u met de handen goed aan onze schouders vasthouden.’

Op deze wijze werd Ralph licht en zeker door de beide heeren naar beneden gedragen. Zij kwamen juist op het voorplein toen de sheriff met zijne lieden het verliet, met Ricardo geboeid in hun midden. Aan de gevangenneming van Jim dacht niemand meer. Deze liep achter de groep en stiet half in de engelsche en half in de hindostansche taal een vloed van volzinnen uit Voor zooveel men de woorden verstond, kenmerkte zijne welsprekendheid zich meer door kermachtighied dan door hoflifelijkheid en wat hij Ricardo in het hindostansch toeriep waren ook wel geen gelukwenschen en liefelijkheden.

Mr. Herbert riep den jongen en bevool hem naar het slot te loopen, een boot te zenden en een baar met een matras aan den watertrap van het slot gereed te houden.

‘Gij kunt van mijne boot gebruik maken.’ merkte sir Archibald aan. ‘Ik heb gelukkig nog een grootere boot ter beschikking en het is daarom niet noodig, dat de gekwetste een wijl aan den oever op een voertuig wachte.’

De baronet beet zich op de lippen. Weigeren was inderdaad zijn zoon een onaangenaamheid aandoen; aanemen echter was vurige kolen op zijn eigen hoofd stapelen wegens de ongelukkige bootgeschiedenis

Mr. Herbert was intusschen minder angstvallig. Wat gaf hij om de vurige kolen, die het hoofd zijns vriends verzengden? Hij bekommerde zich voor alles om zijn patiënt en nam dankbaar een voorslag aan, die trouwens reeds een begin van uitvoering gekregen had; want sir Archibald had terstond de noodige bevelen gegeven om de voor de inrichting van een gemakkelijk leger noodige kussens in de boot te brengen.

Op die wijze werd Mr. Ralph zonder ongeval naar het vaderlijk vlot vervoerd, waar hij natuurlijk de zorgvuldigste verpleging vond.

 

(slot volgt.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken