Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Beweging. Jaargang 11 (1915)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Beweging. Jaargang 11
Afbeelding van De Beweging. Jaargang 11Toon afbeelding van titelpagina van De Beweging. Jaargang 11

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.45 MB)

XML (1.88 MB)

tekstbestand






Genre

sec - letterkunde

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Beweging. Jaargang 11

(1915)– [tijdschrift] Beweging, De–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 250]
[p. 250]

Boekbeoordeelingen

L. Simons: De Oorlog en de Pers, Mpij. v. Goede en Goedk. Lect. 1915.

Er bestaat een zeker aantal stellingen waarvan de ervaring telkens weer de waarheid bevestigt en die toch door de meerderheid van de menschen niet of met moeite voor waar worden aangenomen. Zoo: dat het toepassen van de wet doorgaans het omgekeerde is van rechtspreken; - dat er geen onpartijdige geschiedschrijvers bestaan kunnen; - dat het ware geloof natuurlijkerwijs eer bij ketters dan in de kerken gevonden wordt; - dat iemand die tot een bepaalde klasse van de maatschappij behoort moeielijk onbevangen zal kunnen oordeelen over leden van een andere klasse. Deze en dergelijke stellingen mogen nog zoo zeer overeenkomen met de werkelijkheid, dit neemt niet weg dat zij door de meerderheid van de menschen voor paradoxen worden aangezien, en menigeen, liever dan te goeder ure naar het bewijs van hun waarheid te luisteren, het gevaar wil loopen, te hunnen opzichte, door schade en schande wijs te worden.

Tot dit soort waarheden behoort ook deze: dat er geen berichten met meer wantrouwen moeten worden gelezen dan die welke voorkomen in dagbladen.

Ervaren menschen trachten daar voortdurend aan te denken, en toch zien ze zich vaak bedrogen, als het blijkt dat zij ondanks hun argwaan het slachtoffer zijn geworden van een leugenbericht.

De meeste lezers daarentegen slikken alles en houden zelfs

[pagina 251]
[p. 251]

juist daarom een mededeeling voor bizonder waar, omdat zij in hun dagblad staat.

Door deze tegenstrijdigheid getroffen heeft de heer Simons getracht de onbetrouwbaarheid van de dagbladen voor leeken begrijpelijk te maken, - een ondankbaar werk, want de personen voor wie zijn opstel bedoeld is zullen niet graag in hun illusie gestoord worden: zij zullen òf de heer Simons van nurksheid en overdrijving beschuldigen òf hun dagblad van zijn vonnis uitzonderen; - en ook de schrijvers van dagbladen zullen hem geen dank weten.

Dat evenwel de heer Simons gelijk heeft, zal ieder zaakkundige hem gereedelijk toegeven. Het ligt in de aard van dagbladen dat zij niet vermelden wat waar, maar datgene wat aan lezers en leiders, aan eigenaars en partijen, aan machten en grootheden welgevallig is. Hun schrijvers mogen persoonlijk onafhankelijk en waarheidlievend zijn, - zoodra zij de pen in de hand nemen weten zij dat het nu niet erom gaat iets waars te schrijven, maar iets wat in het dagblad, hun dagblad, op zijn plaats zal zijn, wat het baten en niet schaden zal, wat door hun lastgevers en lezers geprezen en niet gelaakt zal worden.

Daarbij komt nog: de haast, - het onoverkoombare gemis aan tijd om de juistheid van een bericht te onderzoeken alvorens het wordt afgedrukt, en de noodzakelijkheid van dag tot dag meetedeelen, wat morgen misschien bevestigd, maar misschien ook geloochend wordt.

De heer Simons doet, in bespreking van een voorstel dienaangaande dat prof. van Embden gedaan heeft, plannen aan de hand om tenminste de leelijkste aanleiding tot onoprechtheid - die, volgens hem, in het verlangen naar winst zou gelegen zijn - eenigszins weg te nemen. Hij zou wenschen dat het verboden werd door middel van dagbladen winst te maken. Indien dan tevens het aannemen van geldelijke ondersteuningen ontzegd werd, zou de waarheid, meent hij, minder vaak door belangzucht worden in een hoek geduwd.

Geestelijke belangzucht zou hij tegelijkertijd willen te keer gaan door een verplichting tot het toelaten van tegenspraak.

Waar deze maatregelen vooreerst nochtans niet mogelijk zijn, zou hij wenschen dat de dagbladen alvast onder een zeker

[pagina 252]
[p. 252]

toezicht, hetzij van de rechterlijke macht, hetzij van een bizondere Raad gesteld werden.

Toch verwacht hij ook hiervan een geringe werking: de meest achterbaksche en listigste misbruiken zouden er niet door te fnuiken zijn.

‘Van groot belang en noodzakelijkheid’ - besluit hij daarom - ‘zal altijd blijven, dat het publiek worde opgevoed tot het levendigst scepticisme tegenover alles “wat in de krant staat”. In de plaats van het naïeve: “het zal wel waar zijn, want het staat in de krant”, zal ieder zich moeten leeren doordringen van deze waarheid: “het staat in de krant, dus kan het ook wel onjuist zijn”. Dit vaststellen van de waarheid omtrent feiten en verschijnselen is, ook bij het eerlijkst bedoelen om haar te zoeken en te vinden, en bij de sterkste geoefendheid in het critisch toetsen van waarnemingen en indrukken zoo ontzettend moeielijk; waardeeringen zullen altijd noodzakelijkerwijs zoo subjectief blijven, dat men ieder bericht, meedeeling en oordeel, afgezien nog van elke booze bedoeling ermee, gerust als slechts ten deele juist kan kenschetsen. Dat er ook bovendien een gansche reeks van factoren zijn, die tot opzettelijke waarheidsvervalsching drijven, is hierboven uiteengezet. Zoo kan het publiek nooit voorzichtig genoeg met zijn dagblad leeren omgaan. Zelfs de meest hoogstaande journalist blijft feilbaar mensch, met hemzelf wellicht niet eenmaal bewuste werkingen in zijn geest; en waar er nu eenmaal onvermijdelijk weinig hoogstaande menschen zijn, is het percentage onder de journalisten natuurlijk ook niet veel grooter. Omdat we nooit kunnen weten, waarom ons zeker nieuws wordt voorgezet, noch wat ons onthouden wordt; omdat we niet kunnen weten, waarom het zóó en niet anders wordt ingekleed; omdat we van oordeelvellingen niet kunnen weten wat ze ingaf, en in hoeverre ze er op berekend zijn onze eigen inzichten te vervalschen en onze stemmingen in een bepaalde richting te drijven; omdat we, kort samengevat, heel het subtiele spel achter de schermen, dat ons blad maakt tot wat het is, nooit zullen kennen, zal onze allereerste lezersplicht steeds blijven: ons dagblad geweldig wantrouwend te bejegenen. Tegenover alle agressieve flitsen en inblazingen, die er ons uit toe mogen waaien, zal dit het eerste

[pagina 253]
[p. 253]

publiek verweer blijven. En als hulpmiddel daarbij zullen we goed doen, ons te gewennen meer dan één blad, en dan liefst van verschillende kleur, te lezen en onderling te vergelijken.’

Ada Gerlo, Herinneringen van een Onafhankelijke Vrouw, Mpij. v. Goede en Goedk. Lectuur, 1915, Amsterdam.

Als een boek beter is naarmate het ‘er gladder ingaat’, dan zijn weinig boeken zoo voortreffelijk als de ‘Herinneringen’ van Ada Gerlo. Toch laat het geen gevoel na dat omvang of zwaarte heeft. Het blijkt voor de nagedachte volstrekt niets, en de menschen die het met zulk onmiskenbaar genoegen lazen, vragen elkander na de lezing verwonderd af, wat zij er eigenlijk aan gevonden hebben.

Er is ten eerste die heldere, van zichzelf zekere, vrouwestem en een vlugge, bevattelijke, dikwijls rake manier van uitdrukken. Er is ten tweede het onderwerp.

Het onderwerp is belangrijk genoeg: het is het konflikt waarin de studeerende vrouw geraakt met haar eigen vrouwe-natuur en met de mannen die in haar niet de gestudeerde wenschen. Had de schrijfster dit onderwerp buiten zich weten te zien, en aan een omvangrijke ervaring de grondstof ontleend om het in zijn voorkomen en samenhang uit te beelden, - zij had dan zeker een waardevol werk gedaan. Zij koos evenwel de andere werkwijs, stellig de meer dichterlijke, maar die tegelijk aan grootere gevaren blootstelt: liever dan haar boek een bouw te doen zijn van gegevens uit de buitenwereld, ontwikkelde zij het uit zichzelf.

Het onderscheid moet in het oog vallen.

Wanneer ik in een boek de studeerende vrouw van heden wensch uit te beelden, dan kan ik uit de kennis van een groot aantal dergelijke vrouwen het type benaderen waaraan allen zullen beantwoorden. Wensch ik hetzelfde te doen, enkel puttende uit mijzelf en mijn toevallige ervaring, dan loop ik gevaar dat mijn persoonlijkheid daartoe niet toereikend is.

Het is namelijk licht mogelijk dat ik een vrouw ben, en ook zelfs een gestudeerde vrouw. Ik hoef daarom echter nog niet

[pagina 254]
[p. 254]

de type van mijn soort te zijn. En wat ik buiten mij niet zoek, en in mij niet heb, hoe zal ik het voortbrengen?

Ik kan: het niet willen voortbrengen. Ik kan: mijn werk uit niets anders willen doen bestaan dan uit een verhaal van persoonlijke lotgevallen. In vorm van novelle zelfs.

Maar dit was niet de bedoeling van Ada Gerlo.

Zij wil zeer nadrukkelijk de gestudeerde, en tengevolge van haar verstandelijke ontwikkeling ongetrouwd gebleven vrouw geven.

Dat zij dit niet kan, is haar onmacht. En dat zij het nochtans wil is de fout van haar boek, de oorzaak van zijn schijn en zijn leegte.

Zij heeft zich eenmaal op het plan geplaatst van deze gestudeerde, deze onafhankelijke vrouw te zijn. Zij doet al wat zij kan om ons te doen gelooven dat zij die is. Zij besteedt er niet geringe gaven aan, van temperament en welbespraaktheid. Wij luisteren dan ook, maar wij gelooven niet. Ondanks al haar verhevenheid en belezenheid en geleerdheid en wetenschappelijke aanzienlijkheid gelooven wij niet dat eenige werkelijke studieliefde haar leven gezaligd heeft. Ondanks alles wat zij zegt van haar aarzelingen, van haar hartstochten, van haar teleurstellingen, van haar verwachtingen en haar eindelijke berusting, gelooven wij niet dat haar bestaan als gestudeerde of onafhankelijke vrouw daar eenig deel aan had.

Wat zij zegt omtrent dat gevoelsleven is belangwekkend zooals de biecht van iedere vrouw omtrent haar hartservaringen belangwekkend is. Maar dat het bij haar zou geadeld zijn door de strijd om een hooger beginsel, maakt ze ons niet aannemelijk.

Veeleer is het juist de blijkbare afwezigheid van dit wezenlijkhoogere die ons voor al haar vrijen en mijen de oorzaak niet in een deugd, maar in een onvermogen zoeken laat. Het schijnt ons dan dat niet uit een noodzaak om iets schoons in zichzelf te behouden, maar uit een gemis dit leven bepaald wordt. Gemis van macht tot overgave, gemis van drang zich gering te schatten terwille van wat komen gaat.

Dit is het persoonlijke dat van deze ‘Herinneringen’ het eigenlijk belangwekkende uitmaakt. Overigens zijn zij een viertal novellen, als zoodanig van al te geringe uitbeelding. Zij hechten niet, zij laten geen gestalte in ons na van het leven waaruit ze geworden zijn.

* * *


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

titels

  • over Herinneringen van een onafhankelijke vrouw (onder ps. Ada Gerlo)


auteurs

  • over Leo Simons

  • over Annie Salomons