Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 2 (1891)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 2
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 2Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 2

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.06 MB)

ebook (3.79 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 2

(1891)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 177]
[p. 177]

[Nummer 12]

Zwijntjepak

't WAS op eenen helderen zomerschen zondag, 's namiddags.

Te Proven bij Poperinge, op den wijk den Watermolen, eene kleene ure gaans van het dorp, staat er tusschen oude dikke lindeboomen eene vlaamsche herberge van den ouden stempel.

Buiten deuren en vensters is geheel het huis bedekt, met de breede donkergroene bladeren van eenen weelderigen wijngaard.

Voor de herberge ligt er eene uitgestrekte gerslane, en daar staan nu op de hoeken van een ruim vierkant, vier tamelijk dikke sparren in den grond geplant.

Tusschen de sparren en op gemeten afstand zijn er staken in den grond geslegen.

Aan die staken zijn er, drie voeten hooge, van den eenen kant naar den overkant, touwen gespannen die kruiswijsde door malkander loopen, zoodat geheel het vierkant een groot net uitmaakt met wijde vierkantte openingen of maschen.

[pagina 178]
[p. 178]

Dat al wierd opgeslegen den zaterdag avond en als het volk dezen morgend naar de vroegmesse trok, vielen de oogen op een berd dat aan eene der hoeksperren genageld was en waar de baas met den groeven borstel op geschilderd had: ‘Zwijntjepak.’

Ja, 't was zwijntjepak!

Tegen den avond wist het geheel de streke en nu komt het volk van alle kanten toegestroomd.

Eene ure voor dat het spel begint en is er geen middel meer om tot bij het strijdperk te geraken.

Later worden er wagens in de nabijheid getrokken: zoohaast stille, zoohaast bezet.

't Moet wel zijn dat zwijntjepak het volk aanstaat, want 't is al hemel en volk dat men ziet, en nog komen er gedurig nieuwe benden toe, en 't is drummen en bijna vechten om in de eerste rangen te geraken.

Men ziet dat het spel weldra beginnen zal: de hoofden wenden gestadig naar de herberge.

De eerste reken bijzonderlijk schijnen ongeduldig. 't Is geestig in de eerste rangen staan, maar de drang is al te geweldig.

‘Ze zijn daar!’ roept de menigte als uit eenen mond, en al de oogen draaien naar de herberge.

Inderdaad, een vijftiental jonge kerels komen naar het strijdperk. Zij wemelen door malkaar blootshoofds, barvoets en in hunne hemdemouwen; vlugge als herten wippen zij over de touwen en gaan elk een vierkant kiezen in het net waar zij tot aan de lenden in dalen. Der blijven gewillig zooveel openingen over als er mededingers zijn.

Nu staan zij te wachten tot dat het teeken gegeven wordt.

Welhaast komt de baas met eene rolle onder zijnen arm; hij klimt op eenen eemer die daar ommegekeerd ligt en leest de voorwaarden af van het spel.

De twee laatste zijn de bijzonderste.

‘'t Is verboden onder de touwen te kruipen.

‘Men moet het zwijntje bij zijnen steert alleene grijpen, met de eene hand van den grond oplichten en

[pagina 179]
[p. 179]

over de schouder smijten.’ Alle andere wijze van het zwijntje te vatten is ongeldig.

Dan brengt de baas eenen groeven zak te voorschijne die onder den eemer verborgen zat en hij haalt er een bleuzende-wit, frisch zwijntje uit, dat hij tusschen zijne knie'n gesloten houdt terwijl hij eene dikke lage zwarte zeepe op zijnen steert strijkt.

Alzoo besteld wordt het zwijntje, morrende en tierende, in het strijdperk losgelaten tot groote vreugde der onverduldige kijkers en strijders.

Nu begint er onder de mannen in hunne hemdemouwen een wippen en een springen, dat koddig en geestig, maar somwijlen ook benauwdlijk is om zien.

Wie het zwijntje gewaar wordt wipt er naartoe, van de eene openinge in de andere, altijd over de touwen.

En houdt hij het zwijnte niet gestadig in de oogen, 't zal weg zijn tegen dat hij ter plaatse komt; kijkt hij er sterrelinge naar, dan zal het meer als eens gebeuren dat hij onverwachts met zijn hoofd tegen het hoofd botst van eenen makker die in den zelfsten schakel springt.

Sommigen springen zonder ophouden en nog nooit en hebben zij de keure gehad het zwijntje aan te raken.

Anderen geraken dichter, maar het beestje stormt weg tusschen hunne beenen of gletst zelfs uit hunne handen.

Op sommige oogenblikken is het strijdperk in der daad kluchtig om aanschouwen.

Hier is er een onder het net gerold, daar zit er een tusschen de touwen vernesteld of ligt er boven op tusschen hemel en eerde, verder springen ze met twee'n in de zelfste openinge.

Met ongelooflijke vlugheid verhuizen die gasten van het eene vierkant naar het andere, zoo behendig en zoo volherdend, dat men haast zou gelooven dat ze gedurig in getal vermeerderen.

Op zekere oogenblikken is het bijna onmogelijk den eenen uit den anderen te onderscheiden; armen en beenen wemelen dooreen: waar men eenen oogenblik te voren een hoofd zag uitsteken, rijzen nu twee voeten in de hoogte, daar waar de vierkanten wepel waren, staan nu

[pagina 180]
[p. 180]

hijgende mannen, met bezweete wezens, gloeiende oogen en rechtstaande haar.

Allen vervolgen begerig het zwijntje met hunne blikken en reikhalzen nieuwsgierig wanneer een hunner op het punt is het lief diertje te grijpen, maar altijd verwittigt hen het onbermhertig schaterlachen van het volk, dat de prijs nog te winnen blijft.

Een groote roste kerel, met lange beenen, en felle armen trekt al de oogen op hem. Zonder eenig zichtbaar geweld wipt hij over de touwen en volgt het zwijntje in al de hoeken van het perk. Hij grijpt met zijne wijd openstaande hand slinks en rechts; honderde keeren reeds scheen het beestje niet te kunnen ontsnappen en toch loopt het altijd voort: zijn steertje is toch zoo glad!

Terwijl vele anderen staan te rusten hijgende van vermoeidheid, is de roste kamper altijd even driftig aan 't werk.

Het volk volgt al zijne bewegingen; eenigen geven hem moed, zijn blijde met hem als de kanse goed is en geven hunnen spijt te kennen als hij nogmaals mislukt. Anderen schijnen er gestadig op uit om hem te tergen.

't Is zichtbaar dat de roste er niet ongevoelig aan en is zijne korte en hoekige gebaren verraden zijn ongeduld.

En toch, loopen en springen en helpt niet.

Daarom verandert hij zijn opzet en ondanks het schertsen en schateren der menigte stelt hij hem boutstille in eene openinge bij den kant. De anderen mogen het zwijntje opjagen, hij zal het afwachten en met des te meer zekerheid grijpen.

Ondertusschen en is zijne ooge geenen stond van het zwijntje gekeerd. 't Is 't al dat de koddigste misslagen zijner makkers eenen glimlach op zijn wezen verwekken, alleenlijk ziet men het helderder vlammen als het zwijntje nadert en verduisteren als het verwijdert.

Eindelijk komt het beestje langs den kant gevlucht waar hij staat. Nog twee stappen: zijne hand kittelt... daar! Zij vliegt over de touwe en hij grijpt het zwijntje bij zijnen steert, draait het van vooren naar al achter, hergrijpt nogmaals, duwt dat zijne oogen uit hunne

[pagina 181]
[p. 181]

holten puilen, en, met eenen krachtigen krampachtigen schok, heft hij het beestje van den gronden wipt het op zijnen rugge......

Een luid donderend, wild gerucht stijgt in de hoogte; de andere kampers, hunnen eigenen spijt vergetende, omringen den overwinnaar die met het zwijntje - dat nu het zijne geworden is, - op zijnen rugge, tusschen het geroep en het handgeklak der menigte, zegevierende de herberge binnentrekt.

A. De Vl.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken