Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 8 (1897)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 8
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 8Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 8

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.99 MB)

ebook (3.57 MB)

XML (0.94 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 8

(1897)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 49]
[p. 49]

[Nummer 4]

Van den wonderbaren eeke

't WAS ne keer ne koning, al oud van jaren, en hij bewoonde een prachtig burgslot, te midden van lustige waranden en groote bosschen. 't Ging hem daar in die eenzaamheid, en 't was daarom dat hij er, met zijne edelen, zijne dienaars en knapen, zijn vorstelijk hof hield.

In zijne jonkheid had hij vele geoorlogd; hij leefde daarin. Nu dat hij lam en stram was, moest hij in zijnen zetel blijven zitten en hem tevreden houden met over den oorloge te klappen, of zijn oude gevaarnissen aan de jonge ridders te vertellen. Dat, en zijne oude wapenrustingen bekijken en 't ander oorlogsgetuig waarmede de wanden der vorstelijke zale behangen waren, 't was al 't verzet dat hem nog in de wereld overbleef.

Een zwaar verdriet knaagde aan den koning zijn leven en bracht hem vóór tijd bij zijn graf. Zijne drie zonen, drie dappere vorsten, hunnen vader weerdig, hadden in den laatsten krijg hunne dood gevonden; en, als de grijze koning over van droefheid, van den strijd weder hofwaards

[pagina 50]
[p. 50]

kwam, moest hij vernemen dat de reuzen zijn slot geplunderd hadden en zijne drie dochters, drie perels van schoonheid en deugd, ontroofd en weggevoerd. Sedert dien en had de koning geen gezonde ure meer. Wat was zijn voorgaande leven? Een droom! 't Was al in een' hoop gevallen, 't was hem al ontstolen! Wat had hij nog te verwachten in de wereld? Ai! de toekomste was als een spook dat hem van verre toegrijnsde en hem het leven moê miek. Kwame hij immers zijn hoofd neder te leggen, vreemdelingen zouden zijne kroone dragen, vreemdelingen, die met ongeduld zijne dood afwachtten, en, wie weet, misschien zijne dood al beraamden. Op zijne dochters en mocht hij niet rekenen. Leefden ze nog? En waar waren ze?

En toen nog, de reuzen en waren niet gewend van weder te geven wat zij zonder vragen of spreken geleend hadden. Al lange ook had de koning besloten geweld te gebruiken; zijne legers stonden gereed; maar 't ergste van al was dat niemand den schuilhoek der reuzen en kon ontdekken.

De vorst hadde groot geld beloofd, en daarbij de trouw met eene zijner dochters aan die het achterhalen kon, doch, achter een jaar, 't en kwam nog niemand op.

Ne keer op nen uchtend, dat de stalmeester de peerden kwam bezorgen, vond hij het al hoop over soop gesmeten. Zadels en gareelen, riemen en stijgbeugels, gebitten en richtsnoeren, tot de dekkleeren toe, 't lag al door malkanders, tusschen hooi en strooi, haver en brood, op den grond. 't En was daarmee nog niet al; als de verslegene stalmeester den haverbak opendeed, zag hij den grond, en als hij van daar in zeven haasten tot tenden 't stal liep en een kleen deurtje opensnakte, gaf hij eenen grooten schreeuw: het schoonste beestje van het stal, 's konings wandelpeerdtje was gestolen.

De oude vorst wist allicht het droevig nieuws.

‘'t Zijn de reuzen,’ zuchtte hij, ‘bewaakt het stal, en een trouwe knecht, die handen aan zijn lijf heeft, slape er in.’

Hij deed ook 's nachts een grootere wacht rond zijn

[pagina 51]
[p. 51]

burgslot leggen en bevool dat niemand van zijn krijgslieden 't en zij gewapend zoude ter ruste gaan.

In de eerste dagen en wierd men niet meer geware, en 't was wel een goe maand later als de knecht die in het stal sliep, op nen nacht, van een vreemd geruchte wakker wierd.

't Docht hem altijd dat hij iemand rond om hem hoorde kloppen, en hoe langer, hoe luider.

Het kloppen naarsde, doch 't vertraagde; al met eens, hield het op. Een stonde later hoorde de knecht als eene lichte schrepinge en dan... wederom stille. Lijk als hij een kloeke kerel was, die in geen kleen geruchte en verschoot, kwam hij voorzichtig uit zijn bedde, trok zijne kleederen aan, nam zijn zweerd en stak hem weg in het sliet, daar het gestolen peerdeken gestaan had.

Hij en wist niet hoe lange hij daar al gestaan had, en hij was 't al te wege op te geven, als hij, al met nen keer, eene schartinge hoort in het strooi.

Het begon te roeren en te poeren en... te kraken onder een lichten stap. 't Is nu te doene, dacht de knecht en hij hield zijne sterke vuisten gereed, om den vermetelen dief te grijpen. Doch de kerel, die misschien geroken had dat er look in den meersch was, en kwam niet voort, en al met nen keer, hoorde de knecht hem wederkeeren.

‘Alzoo niet,’ dacht hij, ‘en hij sprong vooruit in het stal, dat bij den maneschijn verlicht was’.

Een kleen kaboutermanneken, 't en was maar eenen schup hooge, beende weg tusschen de peerden.

De knecht liep er achter doch, in eenen wip, was het op de hanebalken, en 't sprong weg en wêere gelijk eene katte. ‘Daar af, puppegoed,’ riep de knecht ongeduldig; ‘moet ik u er af halen ge 'n geraakt niet levende meer uit mijn' handen.’ En hij spande zijne vuisten toe dat zij kraakten.

Het kaboutertje wierd wit en blauw van benauwdheid, en met een kinderstemmetje riep het: ‘'k Kom af, maar en doe wij geen leed, ik zal u zaken vertellen van groot belang.’ In eenen pink stond het voor den knecht zijne voeten. Deze miek er kort spel mede, hij nam het man-

[pagina 52]
[p. 52]

netje bij zijnen arm, leedde het naar een ijdel sliet, bond het van langssten aan de heize, dat het niet roeren en koste, en vertrok beddewaards. ‘Dat ik u niet meer en hoore van geheel den nacht,’ sprak hij, al voortgaan, ‘anders zult gij kennisse maken met den dezen.’ En hij ruttelde nen keer aan zijn zweerd, dat het kaboutermannetje er zuiveruit den hijver van kreeg en nog langen tijd beefde. Daarmede was het al.

's Anderdaags 's nuchtens hield de koning open hof, met al zijne edellieden en dienaars, alswanneer de knecht opkwam in de groote zale met zijnen vreemden nachtbuit. Zij en hadden al te gare geen oogen genoeg om dat kleen manneken te bewonderen. Een zwart kort spannebroeksken, een blauw vestje en een rood mutsken, lang wit haar en eenen langen sneeuwwitten baard: 't was daar geheel het ventje.

De knecht vertelde zijne tegenkomste, en hij voegde daarbij dat het mannetje ongetwijfeld de dief van 's konings wandelpeerdeken was, omdat het rechte naar dit sliet toekwam.

Als hij ophield van spreken, boog het kaboutertje eerbiediglijk neder en sprak: ‘Heer koning, 't is waar, ik ben schuldig, doch geeft gij mij de vrijheid en 't leven, 'k zal het grootste verlangen van uw herte voldoen’.

Als de hovelingen dat fijn stemmetje hoorden, schoten zij al te male in eenen grooten lach, en de koning ook, hij loeg dat hij hutste.

Het kaboutertje en was daarom uit zijn lood niet geslegen, en schaamtevrij vatte het de zake seffens bij den kop. ‘Heer koning,’ sprak het wederom, ‘ik weet dat de reuzen uwe drie beminde dochters gestolen hebben. 't Zal u aangenaam zijn te vernemen, dat zij alle drie nog in leven, en gave en gezond zijn. Maar 'k zal u meer zeggen: dat het zelfs niet onmogelijk en is van ze te verlossen; ja, en schenkt gij mij de vrijheid, dat ik u op weg zal stellen, en dat gij op weinig tijd ze hier weder zult zien ten hove.’

 

('t Vervolgt)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken