Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 59]
[p. 59]

Spoorwegmijmering
(naar het Duitsch van Weber)

 
Hij stampt en steent, de Draver, weg...,
 
nu over 't blakke dellingveld,
 
Nu, over ruwe bergkim, nu
 
in zwaaizwier over stroomgeweld;
 
Nu, uit den zwarten bergkuil, die
 
hem inzwoig. stookt zijn long en spuwt:
 
HermodeGa naar voetnoot(1), die naar Hela rijdt!
 
Hij jaagbalt, en zijn ruiter... gruwt.
 
 
 
Nu, waait zijn mane in storremwalm
 
langs wal en dalbrug heinde en ver:
 
Ha! door de luchten raast zij heen,
 
die rampkomete, en duistre ster!
 
Zij kondigt strijd, als in 't jaar elf,
 
aan al wat geldend was en stout;
 
Wat groot was eens, wierd gistren niets;
 
wat jong was gistren, heden oud.
 
 
 
Een DaimonGa naar voetnoot(2) is't, die hem bezielde,
 
als 't Water, in geheimen nacht,
 
Ter heerdstee van VulcanusGa naar voetnoot(3) eerst
 
hem baarde bij der vlammen macht.
 
't Was spottend, dat hij, buiten ban,
 
verwoed in 't licht ten hoogen voer,
 
Toen hem, - den geest, de sterkre geest
 
des menschen in 't bestaan bezwoer.
 
 
 
Daar krult-steert dreigend hij: Kolos,Ga naar voetnoot(4)
 
of zwarte, grollende Cyklop,Ga naar voetnoot(5)
 
Die, tusschen toekomst en verleên,
 
als marksteen, schoof zijn reuzenkop;
 
Die, breed, op kussens van graniet,
 
ten Noord' den bronzen nekke vleit,
 
Terwijl de Zuidzee, writ, heur schuim
 
in d'hoogte 'em achter d'hielen speit;
[pagina 60]
[p. 60]
 
Die, schielijk, een metalen net
 
ringsom de daavrende aarde spant;
 
En, poorte aan poorte, steden smeedt,
 
en landen ketent, strand aan strand;
 
Die, gistren, Hudson'sGa naar voetnoot(1) sneeuwgans, vlug
 
in 't vliegen, na- en achtersnelde,
 
En heden, dol, den jaguar
 
beschaamt in 't Paraguaysche veld;
 
 
 
Die, brommende, ons gedacht vervoert;
 
die zwaren berglast vleugels zet;
 
Die, als zijn drift ontwaakt en gloeit,
 
zijn juk afschudt, miskent zijn wet,
 
En woedt, en raast, en maalt, en knerst,
 
dat heel de wereld schudt en beeft,
 
Dat, tusschen puinen, bloed en merg
 
op wreed verwoeste veldvrucht kleeft.
 
 
 
Wie temt den gruwel? Wie bezweert
 
met tooverwoord zijn overmoed?
 
Ha! mensch, gij reuze, roept den geest,
 
en siddert, als hij tegengroet!
 
Hij slacht; gij, moedloos, delft een graf
 
dat lijken vangt en veel geweens!....
 
En toch, de Tijd, die 't al begraaft,
 
begraaft hem ook, ook hem, wel eens.
 
 
 
‘Eens daagt de dag, dat Ilion
 
‘verzinken zal in stof en asch!
 
‘Eens daagt hij!’ riep er een, die op
 
Carthago's puinen staande was.
 
Die dag, hij daagde; en Ilion zonk,
 
en Rome zonk: O Niet! Eens daagt
 
De dag, die, wereld, wat gij bouwt,
 
hoe hoog het reike, in duigen vaagt!
 
 
 
Waar waait nog TyrusGa naar voetnoot(2) purper aan
 
den CedermastGa naar voetnoot(3), die bij en ver
 
Zijn weg eens vroeg aan 't ZuidzeekruisGa naar voetnoot(4),
 
en aan de trouwe Noorderster?
 
Waar sluimert Sidon's mannenschaar,
 
door storm in eeuwenslaap gedouwd?
[pagina 61]
[p. 61]
 
Zeg, GadesGa naar voetnoot(1), zeg het, AmberzeeGa naar voetnoot(2),
 
zeg, OphirGa naar voetnoot(3), dat in 't Zuiden schouwt!
 
 
 
Waar week uw glans, Minerva's stadGa naar voetnoot(4),
 
uw volk, uw tempel-pracht en vier?
 
De distel kweelt in 't ParthenonGa naar voetnoot(5),
 
en in de StoaGa naar voetnoot(6) graast de stier.
 
Waar week de wijsheid, ObeliskGa naar voetnoot(7),
 
die u zoo trotsch heeft opgemaakt?
 
Spreek, SphinxGa naar voetnoot(8), basalten raadsel, gij,
 
die steenstom op haar grafstee waakt.
 
 
 
Waar - hij, die in Upsála stond,
 
de gulden stoel van 't AzendomGa naar voetnoot(9)?
 
Ach! eenzaam treurend, over zee
 
zweeft Widar, Odin's zone, stom.
 
Waar - Rethra'sGa naar voetnoot(10) Pantheongewelf?
[pagina 62]
[p. 62]
 
waar gallemt nog zijn godenlof?
 
- Met hem, den Sassenleeuw, die brand
 
in 't heiligdom ontstak, - in stof!
 
 
 
De Tijd, die albegraver, ploegt,
 
en steekt zijn voren, nimmermoe;
 
En elke vore legt zijn ploeg
 
met schellen van tieneeuwen toe.
 
Ja! over wal en dellingbrugge,
 
als over veld en roozenlach,
 
Zal ruischend eens zijn ijzer gaan,
 
eens daagt de dag, eens daagt de dag!
 
 
 
Misschien - rijst toen een nieuw geslacht,
 
nabij der wijsheids bronnelicht,
 
Dat IsisGa naar voetnoot(1) donkren sluier weerde,
 
en schouwde in haar stil aangezicht;
 
Een driestig Titanidenvolk,Ga naar voetnoot(2)
 
dat waagstuk stout op waagstuk metst;
 
En door de blauwe luchtzee, wild
 
Op duizend rijke schepen kletst;
 
 
 
Een denkersvolk, dat, hel van oog,
 
den geest der Hippogryph'sGa naar voetnoot(3) omlijft;
 
En, rond Saturnus ring, als rond
 
een bijgelegen kuste, drijft;
 
Dat, in den schoot der wereldzee,
 
elk stofje kent met name en aard;
 
Uit ieder dropken zonnen schept,
 
en meet den weg der zonnevaart;
 
 
 
Een dichtervolk, dat, hoog in vlucht,
 
nog nooit gehoorde klanken slaat;
 
En in zijn liedren, wonderbaar
 
't muziek der heemlen hooren laat;
 
Dat hoort, hoe God in storm en stroom
 
in erts en kruiden wandelterdt,
[pagina 63]
[p. 63]
 
En ook in u, en ook in u,
 
o raadselachtig menschenhert!
 
 
 
Misschien - O Almacht, keer het af!
 
reeds grolt het uit het Oosten dof,
 
Het Westen grimt, en grinzen doet
 
de JanusdeurGa naar voetnoot(1) haar grendelschof:
 
O Gij, die 't lot der volkren weegt,
 
vergun, gevalt het, ons een graf,
 
Maar slavendom, Mongolendom,
 
O God des lichts, keer, keer het af! -
 
 
 
Misschien, dat wijd een wildernis
 
van de eene zee tot de andere strekt,
 
Een tuimelveld voor os en hert,
 
waar grauwe wolf te jagen trekt;
 
De kievit krijscht in broek en moer,
 
het korhoen klokt in 't heidekruid;
 
En boven 't dennenbosch, nog kijkt
 
het spoor van eene domkerke uit!
 
 
 
Eén tempel nog. Hoe praalt de God
 
die hier in stof en puinen huist:
 
Een diervel om de breede borst,
 
en hoog een strijdbijle in den vuist;
 
Daar, aan zijn voeten, zieletoogt
 
een goudgeelharig kind in bloed;
 
De wij man murmelt een gebed,
 
terwijl het autaarvier hij boet.
 
 
 
Intusschen dreunt der wouden grond
 
van wapenklank en krijgsgeweld;
 
Uit rotsekloof en tente, komt
 
een ruwe roofzwerm bijgesneld:
 
Halfnaakt, met boge en pijl en spies,
 
doch één draagt 't wambuis om de borst,
 
Heeft zweerd, en helm, en duister oog:
 
hij is den wilden stam zijn vorst.
 
 
 
Hij wenkt; 't wordt stil. Hij spreekt van een,
 
zijn' voorvorst, die eens, vro en vrij,
 
Op gemsen in d' AltaisGa naar voetnoot(2) joeg,
 
en 't net wierp in den JenissyGa naar voetnoot(3).
 
Die westwaarts toog met brand en woord,
 
en volkren sloeg, en rijken dwong,
 
Tot dat de zee een kring van bloed
 
ringsom de ontmenschte landen drong.
[pagina 64]
[p. 64]
 
De wilde drom juicht toe, en stormt
 
ten laatsten slag, die broeders slacht. -
 
O menschenzin, gij wankt, en raast;
 
Natuur, uw rijk is vast en zacht.
 
Geslachten wiss'len, gij houdt stand,
 
zij worden stof, de tijd u zwicht.
 
Aan 't nakind lijk aan voorvaâr toogt
 
gij 't zelfde lieflijk aangezicht.
 
 
 
Ja, allen hecht gij aan uw borst,
 
ge'n haat niet, gij; ge zijt, gij, recht;
 
Een eike geldt u als zijn mos,
 
een vorst als zijner knechten knecht.
 
't Zij, langs den kruisweg stil ontslape
 
een speelman, die het land doorzwierf,
 
Of, tot verdelgingsstrijd gedaagd,
 
een machtig volk bezweek en stierf,
 
 
 
Gij strooit uw loof op ieder graf;
 
uw wasem laat, in 't lentopgaan,
 
In nieuw gewaad en jonge pracht
 
de dooden weder levend staan.
 
Vandalenwoede mag alom
 
verwoestend blinde tochten doen,
 
Gij volgt ze lijzig wandlend na,
 
met bloemensneeuw en bladergroen.
 
 
 
Waar statig KönigsburgGa naar voetnoot(1) eens zwom,
 
in glans, en walm van geur en snaar,
 
Daar zwalpt een meer, daar bruischt een woud
 
nu stam aan stam, schier duizend jaar...
 
Het manezilver bibberspeelt
 
om bosch en boom, om lisch en riet.
 
Ei! dagend uit haar bad, de lang
 
verzonken stede wakker schiet,
 
 
 
Met koepels, zuilen, volksgewoel...
 
doch neen, 't is 't droomen van het meer,
 
't Is 't walmen van den smoor, 't is 't schuim
 
der baren, klotsend heen en weer.
 
Van heel een rijke menschenmacht,
 
die dronken overmoed verdwaalt,
 
Bleef slechts een duistre sage, die,
 
bij nachte, bosch aan biez' herhaalt.

A.D.

voetnoot(1)
Hermode, is volgens de Noorsche godenleer, een zoon van Odin, en wierd, op Odins ros, naar Hela gezonden, om den gestorven broeder Balder weder te vragen.
voetnoot(2)
Daimon, beteekent bij de oude Grieken meest een wezen tusschen goden en menschen, wiens werking, soms weldoende soms kwaaddoende, maar altijd krachtig is.
voetnoot(3)
Vulcanus, is bij de Latijnen, de god van 't vier, die in den vierberg Etna zijne smisse had.
voetnoot(4)
Kolos, dit is een standbeeld van meer dan menschengestalte.
voetnoot(5)
Cyklop, dit is volgens Gr. godenleer, een overgroot wanschepsel dat maar ééne ooge en heeft, in 't voorhoofd.
voetnoot(1)
Hudson, voor Hudsonsbaai, eene binnenzee op de noordkuste van N-Amerika.
voetnoot(2)
Tyrus en Sidon: de twee vermaardste zee- en handelsteden van de oude Phoeniciers, die nu ten dage geheel vervallen zijn. Tyrus was om zijne purperverwerijen vooral bekend.
voetnoot(3)
Cedermast. 't Cederhout, meest te vinden op de Libanongebergten, dient, om zijne vet- en taaiheid, allerbest tot den scheepsbouw.
voetnoot(4)
Zuidzeekruis: eeu gesternte, dat het Zuiden wijst.
voetnoot(1)
Gades, of Cadix, langs de spaansche kuste.
voetnoot(2)
Amberzee, D.: Bernsteinmeer, dit is een deel van de zee langs de Pruissensche kuste, te weten van Pillau tot aan Kranz.
voetnoot(3)
Ophir, is de streke uit het Oosten van waar Salomon goud en kostelijk hout te schepe deed afhalen, voor zijne groote gebouwen. Waar zij gelegen was, en weet men met zekerheid niet aan te duiden.
voetnoot(4)
Minerva's stad, is Athenen, toegewijd aan Minerva of gr. Athene.
voetnoot(5)
Parthenon, is de tempel van Athene.
voetnoot(6)
De Stoa, was de halle van Athenen.
voetnoot(7)
Obelisk, is eene zuil, vierkante en uit een steen gekapt, van 20 of meer meters hoogte. Ze waren meest in Egypten te vinden, van waar er vele naar elders (naar Rome o.a.) vervoerd wierden.
voetnoot(8)
De Sphinxen, zijn standbeelden in steen, vooral in Egypten te vinden. Zij stellen een wezen voor, hebbende meestal het lijf van een leeuw, den kop van een mensch. Men aanzag ze als schutwezens van goden en dooden: ook vindt men ze meest bij tempels en grafsteden. De Thebeische Sphinx, volgens Gr. mythus, was levende, en stelde aan al die ze naderden, op doodstraffe een raadsel voor, dat eindelijk door OEdipus opgelost werd.
Basalte is de name waarmede men vooral zwartwendig, of toch donker steen beteekent.
voetnoot(9)
Azendom. De Azen zijn in de noors. godenl. het machtigste godengeslacht. Zij stammen af van de Reuzen. De eerste Azen waren de zonen van den reuze Bur, te weten: Odin, Wili en We. Onder Odin's zonen telt men Thor, den geweldige, Balder, den zachtmoedige, Bragi, den zang- en spraakveerdige, Widar, den zwijgende, Hod, den blinde, Hermode, den vlugge.
voetnoot(10)
Rethra was de godengewijde hoofdstad van Slavoensche volkstammen. Men gelooft dat het gelegen was langs de Duitsche zee, vier dagreizen van Hamburg. Het zou door keizer Otto I in 955 verbrand zijn geweest; doch naderhand hersteld, en andermaal ten gronde vernield door Hertog Hendrik-den-Leeuw in 1150.
voetnoot(1)
Isis, is in de Egyptische godenl. de voornaamste godinne, die later ook elders, o.a. te Rome, vereerd wierd. Hier wordt gezinspeeld op 't volgende: Te Saïs stond zij verbeeld, gedoken onder eenen sluier, en er-onder stond het opschrift: ‘Ik ben het al, het gewezen, het zijn zal: geen sterfling 'n heeft mijnen sluier weggeschoven.’
voetnoot(2)
Titanidenvolk. De Titans waren in de Gr. godenl. zes zonen en zes dochters van Uranus en Gea, die tegen hunnen vader opstonden en zijn gezag aan Kronos gaven. Toen Dzeus Kronos overwon, wierd hij door meer Titans ondersteund.
voetnoot(3)
Hippogryph is een wezen door Ariost uitgebeeld en door hedendaagsche dichters gebruikt in den zin van Muzenpeerd - (Pagasos der Grieken) - Men verbeeldt dat wezen met een arendskop en een peerdenlijf.
voetnoot(1)
Janusdeur. Janus is een der voornaamste goden van Oud-Italie. Zijn heiligdom te Rome, had een dubbelen doorgang, die, in oorlogstijd alleen, open was.
voetnoot(2)
Altai, een groote bergketen van Siberiën.
voetnoot(3)
Jenissy, een groote stroom van Siberiën.
voetnoot(1)
Königsburg; er zal hier sprake zijn van eene sage aangaande eene stad, die verzonken zou zijn en veranderd deels in een meer (mogelijks Königssee, in de Alpen), deels in boschland.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken