Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 13 (1902)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 13
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 13Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 13

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (2.05 MB)

ebook (3.71 MB)

XML (0.89 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 13

(1902)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

[Nummer 5]

Kerkzang en volkslied in de middeleeuwen
(Vervolg van bladz. 51.)

DE deungeaardheidGa naar voetnoot(1) der geestelijke volksliederen was ook deze van den kerkzang. ‘De oudheid, zegt GevaertGa naar voetnoot(2) had zeven deungeslachten die niet alleen in den katholieken kerkzang maar nog in de landeigene deungangen der Europeesche volkeren teruggevonden worden.’ En steller dezes bewijst heel wel zijn gezegde voor de ‘Souterliedekens’Ga naar voetnoot(3). Daarvan vindt men nog een bewijs in de oude volksliederen die nog heden gezongen worden. Wie de Coussemaeker's en Willem's liederen beziet, vindt dat allen in ‘diatonischen’ of deundoorgaanden aard

[pagina 66]
[p. 66]

geschreven zijn en velen de aloude phrygische en hypodorische deunladders als grondslag hebbenGa naar voetnoot(1). Lijk de kerkzang zijn ze allen ‘homophoon’. Hier richten we ons van eigen tot dezen die wat deunkunstenaars zijn. Anderen zullen allicht geloof hechten aan de bevestigingen der bekwame mannen die we aanhalenGa naar voetnoot(2).

Wat we getoond hebben voor het geestelijk volkslied, dit hadden we ook willen toonen voor het wereldlijk: te weten dat het zelfs nog in de XIVe eeuw, 's kerkzangs zwier en deungeaardheid volgde en dat de nieuwe deunaard met de XIIe eeuw ontstaan, eeuwen lang moest strijden om de bovenhand te krijgen. Hoeveel wonderbaarder dit schijnen kan, toch heeft Van Duyse het schoone bewezenGa naar voetnoot(3). Daar tijd en stee ontbreken, en toch meer geestelijke liederen dan wereldlijke gezongen wierden of ten minste bewaard bleven, vergenoegen we ons, de gevolgtrekkingen van dezen boeksteller te geven.

Voor de XIIe, XIIIe en XIVe eeuw beleert hij de liederen der ‘trouvères’ of ‘trobadors’ alsook die van hunne dienstmannen, de ‘jongleurs’ en menestreelen, opvolgers onzer oude barden. De ‘trouvères’ waren geene maatleerhouders en bekommerden hen niet om de spitsvondigheid dezer leer. Lijk de deunschappelijke stafgrepen van den kerkzang berustte hun lied op de aardschappelijke ‘metriek’ ofte zwier macht der taal. Een lied haalt de steller aan, in louteren hypophrygischen ‘modus’ bewaard; en verders over de deunkunde der volksgezangen

[pagina 67]
[p. 67]

handelend spreekt hij: (bl. 46) ‘Wel schijnt tegen het einde der XIIIe eeuw de moderne toonaard in de populaire muziek, zoowel in de melodiën der trouvères als in het eigentlijk volkslied de heerschende te willen worden, maar toch waren de verschillige “modi” der oudheid (deze dus van den kerkzang) bestemd om in het volkslied nog langen tijd naast den modernen toonaard te blijven voortduren’Ga naar voetnoot(1).

Zietdaar, wel met beknopte woorden, wat de beleering der oude middeleeuwsche liederen ons wijst. We sluiten en vragen: Daar zijn de middeleeuwen van den kerkzang. Hooger hebben we het treurig vervallen geschetst dat na drie eeuwen ten uitersten was, en we zagen de kerk trots alles en altijd naar eigen gezang trachten. Uit de woorden van Paus Joannes XXII, is dit genoeg te vatten. Wat nu echter ons betreft, we verstaan dat ook in de deunschap der kerk vooruitgang en uiteenzetting gevolgd worde: we verstaan dat men soms hedendaagsche gezangen uitvoere, als deze die de grootsche Duitsche deunscheppers - Bach aan 't hoofd - voor de kerk gemaakt hebben. Maar wilt men waarlijk kerkzang uitvoeren, - hetgeen nu, eilaas, maar op de gewone dagen geschiedt, - waarom dezen genomen die, zooals we betoonden, als een ware verbastering, met de XIVe eeuw de bovenhand kreeg? Nemen we dezen die tot dan bewaard wierd, omdat het de aloude is. En waar gaan we hem vinden? Moeten we bij voorkeur tot deze niet gaan, die hem, in de middeleeuwen, bewaard en overgeleverd hebben? Die geleerde deunkundigen waren allen leden van het St-Benedictus' geloftelingschap. Benedictus'zonen waren Paus Gregorius, Aurelianus le Réomé, Remigius van Auxerra, Notker Balbulus, Hucbald van St-Amand, Regino van Prun, Odo van Cluny, Guido van Arezzo, Berno van Reichenau, Hermann Contract, Aribo, Bernardus

[pagina 68]
[p. 68]

van Clairvaux enz... enz... Gaan we dus, om God's wille, den waren kerkzang halen bij hen die hem bewaard hebben. Wanneer toch wordt de schoone zang van dit geloftelingschap overal aangenomen?

M.D.

voetnoot(1)
Deze staat ons voor wel bestaakt te zijn door de Coussemaeker, als volgt: (bl. XIII) ‘conditions tonales propres à chaque système musical, en raison des intervalles dont il se compose, de leurs propriétés, de leurs fonctions, des modifications dont ce système affecte l'oreille.’
voetnoot(2)
Hist. de la musique chez les anciens, I, 129.
voetnoot(3)
Vgl. Van Duyse. ‘Souterliedekens’, bl. 83, 84.
voetnoot(1)
Zoo in het Halewynslied dat, zegt Willems op bl. 119, nog in Brabant gehoord wordt, is de aloude phrygische deungeaardheid bewaard.
voetnoot(2)
Benevens Gevaert, Van Duyse, Willems zegt de Coussemaeker: ‘la gamme de nos airs est en général, celle du 1er mode de plain chant. On remarque dans ces chants une volonté très marquée d'exclure la note sensible. Or, dans la musique moderne, son emploi est indispensable à l'avant dernière mesure.’
voetnoot(3)
‘Eenstemmig lied, enz...’ Bezit de lezer de verzamelingen niet waarop ik gewezen heb, hij zal toch gewis het ‘Suuverlijck boecxken’ hebben van Fl. Van Duyse, door het Davidsfonds in 1889 uitgegeven.
voetnoot(1)
Bl. 48 en vgg. bewijst V.D. zijn gezegde door vele voorbeelden; o.a. onder de zangwijzen van de ‘Renart noviel’ vindt men 't begin der Antiphona: ‘Asperges me Domine.’

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken