Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 22 (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 22
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 22Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 22

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (4.38 MB)

ebook (6.02 MB)

XML (1.04 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 22

(1911)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 289]
[p. 289]

[Nummer 19]

De Cistercienzer hervorming
(Vervolg van bladz. 256.)

§ III. - Het leven: Landbouw. - Studie. - Betrek met de Buitenwereld.

A. Landbouw.

DE hervorming door de Cistercienzers betracht, wordt gekenschetst door een volledigen terugkeer tot den handenarbeid. Zoo uitdrukkelijk was dit door den ordestichter voorgeschreven gewordenGa naar voetnoot(1); maar dit voorschrift met zoo menig andere die eenvoud en armoede uitgaven, was algemeen vergeten geraakt. Handenarbeid en landbouw schenen enkel nog goed voor laten en lijfeigenen. Was die gedachtenomkeer al dan niet te verrecht-

[pagina 290]
[p. 290]

vaardigen? Jawel; Petrus de Eerbiedwaardige deed het meesterlijk tegenover de aantijgingen der Cistercienzers: de regel verbiedt slechts de werkeloosheid, meende hij, of dit nu door handen- of geestesarbeid bekomen wordt, 't is om het evenGa naar voetnoot(1).

Toch was er dikwijls aan den geest van eenvoud samen met aan den letter van den regel vaarwel gezegd geweest. De verandering had hare slechte zijde: bij de Cluniacenzers waren de getijden tot vervelend lange bidstonden uitgebreid. Daarbij, in die dagen van sterk levend geloof, wanneer de kloosterroepingen zoo talrijk waren, waren vast niet alle monniken de diepgrondige studie toegedaan, en moest de handenarbeid wel een uitstekend middel blijven om midden overvloed en rijkdom, eenvoud en tucht op hunne vroegere hoogte te houden. En dit begrepen de Cistercienzers.

Een bescheiden tijdruimte was de studie voorbehouden. Buiten de gebedstonden was de monnik in de werkplaatsen van 't klooster of op de omliggende velden, stilzwijgend aan 't arbeiden. In het begin was dit een ware noodzakelijkheidGa naar voetnoot(2): men had noch inkomsten noch bezittingen, de omgeving der kloosterneerzetting was veelal een woest en onvruchtbaar oordGa naar voetnoot(3); de arbeid moest aan de talrijke gemeente het karig onderhoud verzekeren, en rijke aalmoezen aan de armen die van af die dagen aan de

[pagina 291]
[p. 291]

kloosterpoort het godsdeel kwamen afbedelen. Vandaar die buitengewone bezorgdheid voor den landbouw bij de Cistercienzers, iets waardoor ze andermaal lange jaren, als de vroegere Benediktijners, ditmaal in andere gewesten en bij jongere volkeren, welstand en beschaving omdroegenGa naar voetnoot(1).

Die bizondere richting was niet zonder beinvloeding op de keus der kloosterligging. Een bergtop was vroeger de ideale plaats voor kloosterneerzettingenGa naar voetnoot(2). De Cistercienzer verlegt zijn klooster naar het dal waar de ontginning mogelijker is, en waar vooral de voor hem onmisbare beek of rivierstroom doorgaans gevonden wordtGa naar voetnoot(3).

De hooge en wel verdiende populariteit der orde bracht al vroeg talrijke schenkingen mede, wat voor de steeds wonderbaar toenemende schaar kloosterarbeiders onontbeerlijk was. Edoch, soms was de toegewezen grond vrij ver van het klooster afgelegen, zoo dat het voor de monniken, wier eerste bezigheid het gezamenlijk gebed blijft, onmogelijk scheen die gronden eigenhandig te ontginnen. Zou men dan terugkeeren tot de inrichting der Benediktijner meierhoven (curtes), en het verpachten van het klooster-eigendom aan leekenGa naar voetnoot(4)? Dit scheen met de opvatting der Cistercienzers onmogelijk samen te gaan. De Cistercienzer kloosters hadden niet enkel monniken, maar nog leekebroeders (conversi, fratres laïci of barbati)Ga naar voetnoot(5); die waren

[pagina 292]
[p. 292]

vooral tot den arbeid bestemd. Zij hadden afzonderlijke, korte geestelijke oefeningen, betrokken bizondere af deelingen in het kloosterbeluik. Zij konden best, op verafgelegen plaatsen hun eigen leven voortleiden: daarmede ontstond een nieuwe type van kloostereigendom, den Cistercienzers eigen: de grangia (hoeve) en cellarium (wijnbergen). De grangia was als een kleiner Cistercienzer klooster met de ‘reguliere plaatsen’: oratorium, kapittelzaal, refter, dormter, vreemdelingen- en ziekenhuis, en meestal monumentale schurenGa naar voetnoot(1). Het verschil met het eigenlijke klooster lag hierin: slechts conversi zouden op de grangia inwonen, zelfs de overste (Magister grangie, grangiarius) zou, in den beginne althans, nooit een monnik zijn. Aangezien niet een priester daar verbleef, zou men daar geen kerkhof inrichten, noch zou er in het Oratorium mis gelezen worden. Voor het zondagvieren moesten de hoef bewoners naar het klooster afreizen, en zoo begrijpt men dat in 1152 het algemeen kapittel verbood nog langer grangiae in te richten meer dan eene dagreis van het klooster afgelegenGa naar voetnoot(2).

Dit was dan de type van de Cistercienzer grangia. Er dient erop gewezen dat in dit of gene klooster men in de inrichting dier hoeven soms wel van die ideale beschrijving afweek, en met den tijd werden die afwijkingen talrijker en algemeener.

Laten we b.v. opmerken dat Lambertus abt van duinen in 1255 de pauzelijke vergunning bekwam om op zijne kloosterhoeven mis te laten celebrerenGa naar voetnoot(3).

Die zoo merkwaardige inrichting van liet kloostereigendom droeg echter een gevaar in zich mede, dat in de

[pagina 293]
[p. 293]

dagen van verval schrikwekkend zou vooruittreden. De conversi waren wel niet altijd toch heel dikwijls uit de lageren maatschappijstand opgenomen, en met recht mocht men vreezen dat benevens bekwame en godvreezende grangiarii, er ook heerschzuchtige en onafhankelijke zouden gevonden worden. Van de hun toevertrouwde macht mochten ze een vreeselijk misbruik maken, en het gebeurdeGa naar voetnoot(1).

Ook merkt men hier en daar de klaaruitgesproken tendenz om de broeders door huurlingen te vervangen of de pachthoeven te verhuren. Wachten we ons voor te vergaande veralgemeening. De groote kloosterhoeven van ter Duinen werden slechts bij uitzondering en dan nog voor korten tijd, verpacht. Doorgaans treft men er een monnikrentmeester aan en meerdere paters, leekebroeders en huurlingen.

Had die oorspronkelijke inrichting der grangia enkel eene of anderhalve eeuw doorgemaakt, toch was die voorbijgaande periode niet zonder blijvende vrucht geweest: tal van woeste en braakliggende landerijen waren tot vruchtbare herschapen, en aan de taaie werkdadigheid der Cistercienzers van Duinen, Doest en Boudeloo danken we grootendeels het indijken en ontginnen onzer Vlaamsche kuststreekGa naar voetnoot(2). De ongemeene rijkdom der Cistercienzers

[pagina 294]
[p. 294]

kwam wel ook van beschenkingenGa naar voetnoot(1), maar het hoofdbestanddeel dankten ze aan hun eigen arbeidGa naar voetnoot(2), en daarom was het een dubbele inbreuk op het eigendomsrecht, hun in latere tijden die duurgewonnen bezittingen te ontnemen.

Ten anderen door hunne rijkdommen waren de kloosters hulp en steun voor de armen. Elke Cistercienzerabdij, ja ook elke grangia van bedied had bij de poort een hospitium of vreemdelingenhuis, waar de meest gulle gastvrijheid aan de voorbijgaanden werd geschonkenGa naar voetnoot(3). Het aantal armen dat men, even in die eenzame kloosteroorden, bij de poort aantrof, was zoo groot dat in latere tijden de armdienst, de ‘porta’ zijne eigene bezittingen, renten en inkomen verkreegGa naar voetnoot(4).

Ook in rijden van verslapping bleven de Cistercienzers getrouw aan hunne sociale rol van voorzienigheid der armenGa naar voetnoot(5); en de weinige kloosters die geloofshaat en tijdwisselvalligheden hebben laten overleven, kunnen, ook met hunne zoo beschrankte middelen, nog immer op den eeretitel van Patres Pauperum aanspraak makenGa naar voetnoot(6).

('t Vervolgt.)

M.E.

voetnoot(1)
Reg. S. Ben. c. 48.
Vandaar het met nadruk herhaalde R/ in onze getijden, ad primam, eene bij uitstek kloosterlijke bidstonde: Et opus manuum nostrarum dirige.
voetnoot(1)
‘Otiositas, ait (regula), inimica est animae. Et ideo certis temporibus occupari debent fratres in labore manuum; certis iterum horis in lectione divina.’ Ecce audistis quia operari jubet: animadvertite, ut diximus, ob quid jubet..... Si aliis bonis operibus.... occupare semper totius diei spatium possunt, cum ad hoc tantum ne otiosi sint operari praecipiantur, nonne a praevaricatione regulae alieni permaneant? Petri Ven. Epp. L.I, ep. 28. Migne, t. 189, 128.
voetnoot(2)
Bernardus, die het zoo druk had in zijne betrekkingen met de buitenwereld, liet daarom den handenarbeid niet na, hij hielp gewoonlijk in den oogsttijd. Eens sloot hij zijne kapittelrede als volgt: Het uur is daar dat armoe en regel ons nooden tot handenarbeid over te gaan. In cant. I, 12.
voetnoot(3)
Un lieu nommé Citeaux à cause des joncs et des glaïeuls, dans la langue du pays Cistels, qui recouvraient un fangeux marécage. Hautcoeur, Histoire de l'abbaye de, Flints. Lille, 1909, p. 3.
voetnoot(1)
Merkwaardige bldz hierover schreef de Protestant Winter Fr.Die Cistercienser des nordöstlichen Deutschlands. Gotha 1871, o.m. II, 170.
voetnoot(2)
Waarschijnlijk door zo 'n ligging beschutte tegen de toenmalige barbaarinvallen in Zuid-Europa.
voetnoot(3)
Vandaar de vrij talrijke namen van Cistercienzer kloosters waar het woord dal, beek of bron aangetroffen wordt, b.v. Clairvaux, Orval, Vaucelles, Godsdale, Fountains, Maulbronn, Walderbach, Eberbach.
voetnoot(4)
Zie vooral de Moreau, S.J. L'abbaye de Villers en Brabant aux XIIe en XIIIe siècles. Bruxelles, Dewit, 1909, L. III: Le domaine et les finances; Ch. II. L'organisation du domaine, waar benevens een rijke bibliografie een volledig overzicht voorkomt over de Benediktijner en Cisterciënzer inrichting der kloosterhoeven. Zie ook Pirenne. Histoire de Belgique, I, 274.
voetnoot(5)
Vóór den tijd der Cistercienzers vindt men conversi bij de Camaldulers, Valombrosen en Fontavellaners. Over de instelling der conversi, zie Dr Hoffmann O. Cist.: Das konverseninstitut der Cistercienserordens in seinen Ursprung und organisation. Freiburg, Schweiz, 1905.
voetnoot(1)
Fris V. en Heins A. Les granges monumentales des anciennes abbayes des Dunes et de Ter Doest dans la Flandre mantime. Gand, 1905.
voetnoot(2)
Jaeger, o.c. bl. 79.
voetnoot(3)
De Visch, Comp. ehron., bl. 62.
voetnoot(1)
Soms citeert men de episode van broeder van broeder Willem van Saeftinghe als een teeken des tijds! (Zie over Willem, Kervyn de Lettenhove. Notice sur un MS de l'abbaye des Dunes. Extrait du tome XXV des Mémoires de l'Académie Royale de Belgique, bl. 12; en Codex Dunensis. Brux., 1875, bl. 236. - Fris V. De slag bij Kortrijk, bl. 326. - C.C. et F.V. Chronique de l'abbaye de Ter Doest, bl. 18). Willem had, ongelukkig genoeg, verre voorloopers. In 1160 is er in de abdij Schönau bij Heidelberg, een opstand van conversi tegen de monnikken. (Winter, o.c. I, bl. 109). In 1226 zou een convers van Boudeloo zijnen abt vermoord hebben, waarom het algemeen kapittel aan de conversi - buiten vijf - de abdij ontzegde. (Annales Warverleyenses. Cist. chron. 1908, bl. 215). Over dergelijke feiten, zie besluiten van 't algemeen kapittel ad annos 1241, 1256, 1261, 1274, 1275.
voetnoot(2)
Fris, V. et Heins, A. o.c., bl. 5; Pirenne, o.c. bl. 274.
voetnoot(1)
de Moreau, o.c. bl. 174. Die zoogezeide giften waren niet zelden een eenvoudige verkoop. - Zie ook Janauschek, O. Cist., o.c., b1. VII.
voetnoot(2)
Janauschek, o.c., bl. VII.
voetnoot(3)
Boven de kloosterpoort der abdij ter Duinen las men ‘Omnes accedite ad eleëmosynam pro honore Dei (De Visch, Comp. Chron. bl. 26). Het hospitium van ter Duinen had een bizondere kapel (Cart. bl. 532). Men kent de legende van den abt van Aulne die afgesteld werd omdat hij door een slechte punctuatie het opschrift ‘Porta patens esto. Nulli claudaris honesto’ had veranderd in ‘Porta patens esto nulli. Claudaris honesto’.
voetnoot(4)
Zie Müller Gr. O. Cist, Almosenausteilung an der Klosterpforte. Cist. Chron. 1911, bl. 23-89, 154-186.
voetnoot(5)
Zie Montalembert, Les Moines d'Occident. Introd.
voetnoot(6)
B. v. het klooster der Hervormde Cistercienzers (Trappisten) van St-Bernardsberg (Leicester-Engeland), waar gedurende den hongersnood in 1847, 36.000 behoeftige lieden geholpen werden, en 12.000 arme vreemdelingen geherbergd; en in 1850 dezelfde weldaden werden verniouwd voor 32.000 behoeftigen en meer dan 7.000 vreemdelingen. Zie Brunner's Ein Cisterzienserbuch, Würsburg, bl. 5.

Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken