Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Biekorf. Jaargang 26 (1920)

Informatie terzijde

Titelpagina van Biekorf. Jaargang 26
Afbeelding van Biekorf. Jaargang 26Toon afbeelding van titelpagina van Biekorf. Jaargang 26

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (1.60 MB)

ebook (3.39 MB)

XML (0.77 MB)

tekstbestand






Genre

non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


In samenwerking met:

(opent in nieuw venster)

© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Biekorf. Jaargang 26

(1920)– [tijdschrift] Biekorf–rechtenstatus Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd

Vorige Volgende
[pagina 68]
[p. 68]

Mengelmaren

Doodsberichten

Eerweer de Vader Alexander Molhant, van het gezelschap van Jesus. Hij werd geboren te Meessen den 10n April 1877 en deed zijne eerste studiën aan het college te Yperen.

Hij trad in het gezelschap Jesu.

Hij vertrok naar de zending van Indië en landde te Calcutta aan op 11n November 1908. Studeerde de godsgeleerdheid te Kurseong, - na zijn derde proefjaar te Ranchi, werd hij geloofsbode benoemd te Khunti in 't begin van 1913. Op hot einde van 1914, werd hij aangewezen als bestuurder der Sociale werken door de EE. Vaders Jezuieten aldaar tot stand gebracht, te weten een samenwerkende bank en winkel. In 1917 verzocht de engelsche regeering katholieke werklieden naar het Engelsch front in Frankrijk te zender. Eerw. Vader Molhant werd belast met het inlijven der manschappen. Hij stuurde 2000 katholieke arbeiders naar het oorlogsveld.

Na den wapenstilstand werd hij naar Calcutta ontboden om daar de demobilisatie der terugkeerende manschappen te regelen en ze naar Ranchi terug te leiden. Hij overleed te Calcutta in 't groot hospitaal dezer stad den 20n Oogst 1919. Binst zijne ziekte toen hij gedurende veertien dagen met den dood worstelde verstond hij al wat men hem zei, bijzonder in 't vlaamsch, zijne moedertaal, of in de taal zijner lieve kinderen uit Chota Nagpore.

C.S.



illustratie

Veuren, 26-2-20.

Beste Heer L.D.

Gij vraagt naderen uitleg over: ‘Oksje zat op een bloksje’ (boter). Gezien niemand geantwoord heeft wil ik het beproeven.

Oksje moet voorzeker geschreven zijn Hoksje, uit den zin van het raadsel boterstuk dat meer en meer door de warmte zinkt.

Bedrieg ik mij niet zoo bob ik het eenmaal gehoord te Watou van eenen Steenvoordnare Gustje Ba... en 't luidde: Oksje zat op ZE blokje, wat de beteekenis van Oksje, van Octavie = Octavietje uitsluit, die op HEUR bloksje zou zitten.

Ze bloksje is veel beter dan een bloksje, want Oksje is hier iets dat verpersoonlijkt is, en daarom dient hij aangeduid te zijn als zittende op zijn eigendom, hier een plankje, of beter een houten boterpateel, iets dat, ik maar zelden meer tegengekomen ben, maar vroeger door onze praktische voormenschen zeker moest, in eere zijn, gezien het hout slechte warmtegeleider is, en niet en breekt als kinderhandjes het van de tafel trekken.

[pagina 69]
[p. 69]

Hoksje nu, beteekent kleine hakker, en Hokken is 't zelfde als hukken of hurken, en beteekent op zijn hielen zitten, tegenover fokken dat is gebogen op zijne knien zitten en eldors flokken heet. Hokken en fokken moet vroeger mondsgemeene geweest zijn, als koppelwoord - wisselwoord, van bijna gelijke beteekenis, en bestaat zeker nog wel bij 't volk.

Dat het woord Hokker, verkleind tot hokje, in 't Westland hoksje, wel gekozen is, blijkt wel daaruit dat een stuk boter geen beenen heeft om er op te staan, en dus altijd hukt of hokt.

De raadsels verder om oplosbaar te zijn moeten iets welbekends verhelen, en zoo is de boterstul hoksje bij uitmuntendheid.

Die oude westvlaamsche spreuken wil achterhalen, boude wel rekening van de onuitgesprokenheid van de aanvanga h, en zoo zal hij vermijden te schrijven van iemand dat hij jaloersch is van zijn haver (versta aver), even als aver van eenen ezel gezeid wordt die de turf kwijt gerocht zijnde tegen de jeukte zijn aver wendt. (Aver van af bediedt rug, en lager deelen ook, als dekwoord, en af wordt â in âwind enz.)

Andere spreuken worden moeilijk achterhaalbaar, en door, onkunde herwrocht door het wegvallen van 't voorzetsel be- in samenstellingen.

Drogredenen voor bedrogredenen kent iedereen, maar ieder weet veel min wat gedacht van de katte die te koore, te choore of te koorde gaat.

Ik vermoede dat er moet gedacht worden aan de katte, die de slimheid en de valschheid verzinnebeeldt, voorgesteld als te bekoore gaande.

Verdere voorbeelden van koor in plaats bekoor ken ik niet, buiten de uitdrukking van koorloozen haze. Een haze die niet kon gedeerd worden, die hem op zijn huk (hok) zette als de pensjagers op hem eene eerste schote gelost hadden, ze vriendelijk groette met zijne voorpooten over zijne ooren te strijken, en dan wegspoeterde. Die koorlooze haze wareerde vroeger te Clytte (Reninghelst), rond den Prol en de Maerelputten.

Of kalle die te koore gaat eene verdere beteekenis heeft die meer rechtstreeks in verband is met bekooren, kan ik niet uitmaken. Katte als bijvoeglijk naamwoord heeft den zin van slecht in: kattespel (twist kattepoot (die niet wel vasthoudt), kattekerkhof (heidensch, geusch, pestekerkhof), kattebeiers (braam) kattesmete (eerste slecht uitgevallene smete in 't spel), kattekachtelen (huis dat inzinkt), kathalzen (dood doen). Kattesmerte is mij van onzekere betrekenis in 't eerste lid; ik weel niet of kalle hier hoedanigheidswoord of naamwoord is; vermoedelijk is het woord hier naamwoord gelijk in kattelauw. Of katte daar slechte, erge smerte bij den lijder te kennen geeft, ofwel of de katte daar de naam is van 't lijdende lichaamsdeel, moet ik onopgelost laten. De laatste beteekenis schijnt mij de waarschijnlijkste, en zij brengt tevens waarschijnlijk de beste oplossing mede nopens de spreuke: 't is nu dat de katte te koore gaat.

 

Gust. Lamerant

[pagina 70]
[p. 70]

Metje's in 't ende!

‘'t Is wat te zeggen ei, is 't wat te zeggen! Metje's in 't ende’!

Alzoo luidt een ouderwetsch ‘spreekwoord’ bij de gezeten menschen van Becelaere. Ze smijten dat uit lijk ‘God den Heere’ of ‘Godjen-Heere’ of wat anders.

'n Zou dit niet voortkomen uit het laatste deel van ‘Deus in adjutorium meum intende’, waarop ze alle-zondage-goed hot Vesper hoorden inzetten?

't Sloeg hen temeer zal ik denken, omdat bij hen ‘in 't ende’ zoo schrikkelijk veel gebezigd wordt om te zeggen ‘hiernevens’. Vgl. De Bo op 't w. ‘ende’, waar echter ‘ende’ aangewezen staat als ‘het eerste of het laatste huis dat het einde uitmaakt van twee of meer aaneengebouwde huizen’.

En ‘Metje's’? is ‘meus’ voor ‘meum’ onder den induw van ‘Deus’. 't Volk kent de twee latijnsche uitgangen -us en -um, en, waar het - in een zotten - hem voorstelt latijn uit te kramen, mengelt het gemakkelijk de twee. De echte zin van ‘Metje's’ 'n is hier gewis niet bedoeld; bovendien ‘Metjo's’ wordt altijd eerder aanzien als entwat-om-naartoe en dat verre is. ‘Gaan we naar verre-Metje's ja'w’? Alzoo wordt er gekijnekald tegen kinders en katten; nooit met de woorden ‘naar Metje's... in 't ende’.

Evenwel is ‘Metje's-in 't ende’. op zijn geheele genomen, dan ook nog geworden: iets als een huis-lijk-een-oordeel, een huis waarbij men zijn twee handen tegareslaat al zeggende: ‘Metjes in 't ende’! in 't algemeen als een zinnebeeld van een boel-overende. En zòò: als ze willen zeggen ‘dat is me daar 't nestje!’ - 't zij dat het verre is of dichte - lachen ze 't uit met een: ‘'t Gaat-er-a'zo' te metje's in 't ende!’

Die nader's en beter's weet of ietwat-daarover van elders, melde 't.

 

L.D.W.



illustratie

Een do'pdag is altijd een kropdag

voor de doopmoeder-tewege.

Alzoo was 't dat er een keer 'en Van Robaijs-nege te Becelaere naar de kerke trok, tegare met gevare, en met ‘'t wijf dat de kinders ten huize draagt’, en met, in deze heuren arm, een lief klein bolletje van een molletje... zooals ze te Becelaere al zijn. En toen de doop was gedaan, kwam de Boek voor den dag, en de plechtigheid wierd vastegesteld: ‘zulk een kind, zulk een vader en moeder, en zulkeen en zulkeene die voor 't kleintje hebben ingestaan... tegen immers dat de ouders hunnen plicht niet zouden doen’. - ‘Zet uw name daaronder’ zei dan de Geestelijk, tegen deze twee naasten. Ze deden 't. De eeerste met moeite, - hij had liever meteen drietand geteekend -; daarentegen de tweede met smake...

[pagina 71]
[p. 71]

En, Lezer, bekijkt nu den naam dien de doopmoeder stelde:

Anna Stasia
Vincentia
Van Robaijs

Weet men nog van de vertweelingde en voegende doopnamen (Vgl. Biek. 1914-19, bd. XXV, bl. 124-130)?... en van ‘Sarlowie’ die maar één naam en was? Hier geldt voor twee nu ‘Anastasia’, met ‘voeging’ onder beide deelen, Anna en Stasia.

‘Vincentia’ was geweest ter eere van ‘Vicei’ (= Vincentius) beschermheilige van Becelaere, die immers gevierd wordt op Vincentius-en-Anastasius' den 22n in Nieuwjaarmaand,

‘Sinte Vicei
honderd dagen vóór Mei’.

Maar Vicei-in-'t vrouwelijk en was nietwel doenelijk geweest, terwijl dat Anastasius, met zijn ‘Ana’ vanvoren, lijk zijnzelven had opgegeven. En vandaar, voor die vrouw-daar: èn heur naam èn 't gebruik dat ze hier ervan miek.

Ge 'n moet niet vragen of zij die zoo thuis scheen in de volksnamenkunde, een oprechte Becelaerenarige was.

Echter ze is al een eindeke dood. Want dit alles is van mijn langste onthouden. 't Is gebeurd op den 29n in Grasmaand 1772. Ik heb het trouwens zien staan in den Boek van daareven (Burgerstandboeken van Becelaere, bd. XII, bl. 2501), dewelke thans zelf is, met veel schoone dingen die erin stonden, dank aan den oorloge,

mortom

in ternom!

L.D.W.



illustratie

Het hoofd van 't Land is doopvader

... is Vadder (vgl. Loq, o. 't w.), Gevader of Godvader - als 't de ouders begeren - van den zevensten zoon, waar 't achtereenvolgende al knechten zijn.

Ja! dàt en is geen nieuws, hoor ik zeggen.

Nieuws, neen 't. En 't is rechts dat wat ik zeggen wil, dat dit geen nieuws en is, bovendien dat het nogvelemin nieuws is dan dat men het eigenlijk denkt.

In de XVIIIe eeuwe was en wies er te Becelaere een gezin van Vermeulen's waar er een dergelijk geval vorenkwam; en - 'k heb het vóór den oorloge gezien in den doopboek, thans ookal verrampt - dat zevenste knaapje kreeg er voor doopvader den Heere van 't Hof, welke toen gold inderdaad voor ook ‘de grootste katte’ uit de streke.

'k Weet 's wonder of er niet mèèr over dat gebruik gekend en is, althans van voorheen hier in Vlaanderen.

L.D.W.



illustratie

[pagina 72]
[p. 72]

't Is [thans] geen dieren tijd

't is een dieventijd

zei mij onlangs een oud gezond herte van een Vlaming. De man en kende maar zijn vlaamsch, zijn werk, en zijn geloove... maar loste daar op, met één woord - voor die 't wilde verstaan -, dat zoogezeid vraagstuk waarmeê heel de wereld, ook zoogezeid oprecht, totnogtoe geenen weg weet.

Bericht aan de Heeren en Dienstliên, Kleindienstliên, en Achterkleindienstliên die met dat vraagstuk... moeten... voortdoen.

W.I. D'oore



illustratie

Wegens het woord Ketsereel vereerde ons Hoogleeraar J. Vercoullie met den volgenden uitleg:

Ketsereel luidt in het Picardisch: cacheriau. Dit is een schrijfboek om de renten op te schrijven. (Hécart.). Godefroy in zijn woordenboek geeft het woord cachereau: livre de raison, papier terrier.

Het fransch woord ware chassereau en Hécart zegt dat dit woord in gebruik is, doch de heer Vercoullie meldt dat hij het in zijne fransche woordenboeken niet en vindt. 't Bestaat ook een fransche geslachtsnaam: Chassériau.

Wij bedanken den heer Vercoullie voor zijnen uitleg en doen opmerken dat er nog zooveel in Vlaanderen te vinden en uitte leggen is.

Bij ketsen zegt De Bo: vgl. fr. chasser.

J. Cl.

***

Onze kundige medeopsteller E.H. Dassonville, zonder eenig boek te kunnen raadplegen, vermoedt dat er een picardisch woord bestaat, chasterel, dat bij ons ketsereel geworden is en dat er een fransch woord chassereau bestaat.

Nu kennen wij den oorsprong en de bediedenis van 't w. ketsereel. Weet er iemand nog verder oorkondschap wegens het gebruik van dit woord.

J. Cl.



illustratie

Men moet de boomen vellen in de nieuwe mane. Dat is beter voor het hout.

Gehoord: 25-3-17.

T.R. Caes.

***

Volgens Camphuysen + 1620, om te leeren aan de kinders in de bewaarschole:

 
Ach waren alle menschen wijs
 
en deden zij hetgeen is wel,
 
de wereld ware een Paradijs
 
en ware niet als nu een hel!...

Het eerste vers is een spreekwoord geworden.

26-3-17.

T.R. Caes.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken

Over dit hoofdstuk/artikel

auteurs

  • C. Scherpereel

  • Gustaaf Lamerant

  • Lodewijk De Wolf

  • Julien Claerhout

  • T.R. Caes


datums

  • 26 februari 1920