| |
Mengelmaren
‘Dwaallicht’ in West-Vlaanderen.
Naam. - Men spreekt van doodkeerstjes, doo'keerskes (bijna algemeen); stalkeers (in diminutieven) tussen Leie en Schelde, en ook van Brugge naar Zeeuws-Vlaanderen toe. Soms luchtje (lichtje). De benamingen dwaallicht, nachtlicht, spooklicht, die sporadisch voorkomen, zijn niet inheems.
Wat is het dwaallicht? - In veel gevallen (Midden Wvl.): zielen van afgestorvenen (die geen rust kunnen vinden). Somtijds: zielen van misdadigers, zelfmoordenaars, mensen die slecht geleefd hebben en in 't algemeen van hen die iets moeten boeten. Ook nog, hier en daar: zielen van ongedoopte (doodgeboren) kinderen en van ongedoopte volwassen overledenen; een paar maal slechts: zielen uit het vagevuur. Weinig verspreid is de opvatting: spoken, heksen, alsook de interpretatie: vliegjes, glimworpjes, rottend hout, moerasgas.
Wat kondigt het dwaallicht aan? - In betrekkelijk weinig plaatsen kent men het dwaallicht als voorteken. Hier is het een teken van onheil: ongeluk, brand (Roeselare, Torhout); elders (Adinkerke) voorspelt het goed weer, geluk, goede oogst. Een paar plaatsen (Tielt, Wielsbeke) vermelden het als voorteken van huizenbouw, aanleg van weg (spoor of vaart). Sporadisch meent men dat het een aanwijzing is van een verborgen schat.
Hoe zal men zich gedragen tegenover een dwaallicht? - De opvattingen lopen zeer uiteen. Ten zuiden van Brugge moet men er recht op afgaan. Naar de Leie toe vlucht het wanneer men er op afloopt, In Veurne-Ambacht blijft het steeds op dezelfde afstand. Verstrooid is de vrees dat het iemand op een dwaalspoor brengt (zodat hij verdrinkt), en daarom zal men
| |
| |
er niet naar wijzen, niet wenken, toegaan noch fluiten, anders komt het op de vinger of de hand zitten. Tussen Roeselare en Ingelmunster durft het een klop op de deur geven (en een brandspoor achterlaten).
Deze algemene trekken zijn afgeleid uit de gegevens van de drie eerste bladen van de: Volkskunde-Atlas van Nederland en Vlaams-Belgie in opdracht van de Volkskunde-Commissie der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen en de Nationale Commissie voor Folklore van België, uitgegeven door P.J. Meertens en Maurits De Meyer (Deze bladen zijn nog niet in de handel).
Over deze eerste enquête: Het Dwaallicht, heeft M. De Meyer zijn bevindingen samengevat en medegedeeld in het pas verschenen Jaarboek van de Nationale Commissie voor Folklore v, 1952, blz. 8-29 (Brussel, Ministerie van Openbaar Onderwijs, 1954). Met als bijlage een aantal verhalen over dwaallichten, ingezonden als antwoord op de vragenlijst. West-Vlaanderen is hierin vertegenwoordigd met vertellingen uit Dudzele (A. Mahieu), Diksmuide (C. Jansseune), Schuiferskapelle (E. Bolduck). Sijsele (M. Cafmeyer), Rumbeke (G. Van Poucke).
A.V.
| |
De eerste Boudewijns en hun Vlaanderse domeinen.
In een merkwaardige bijdrage over de ‘Graven van Vlaanderen en hun domeinen rond Brugge’ (Handelingen van de Mij voor Geschiedenis en Oudheidkunde te Gent. N.R. viii. 1954, 31-38) zet E.H.J. Noterdaeme, pastoor van Snellegem, zijn studie over de oorsprong van het graafschap voort. (Zie Biekorf 55, 1954. 22). Hij komt tot het besluit dat het territoriaal bezit van Boudewijn 1 in de Vlaanderengouw en vooral rond Brugge zeer groot was; de graaf was er werkelijk de ‘dominus terrae’ en heeft zich te Brugge gevestigd omdat hij daar te midden van zijn domein woonde.
De domeinen van de graaf in de omgeving van Brugge waren de volgende:
1. De fiscus Snellegem-Weinebrugge, oud Merovingisch kroondomein door Karel de Kale aan Boudewijn geschonken. Het omvatte de gemeenten Zerkegem, Jabbeke, Varsenare, St. Andries, St. Michiels en het grondgebied der stad Brugge, links van de Reie. De graaf was allodiale heer van de vicus Brugge. die een onderdeel was van Weinebrugge, en bouwde er zijn burcht. Op Weinebrugge - dat vroeger zelf was losgemaakt uit de fiscus Snellegem - ontstonden de parochies Sint-Michiels en Sint-Salvators.
| |
| |
2. De fiscus Sijsele. Dit domein strekte zich uit over de gemeenten Sijsele, Oedelem, Assebroek, Sint Kruis (Gera) en de helft van het grondgebied Brugge, het gedeelte dat rechts van de Reie lag. Ook dit domein behoorde toe aan Boudewijn 1. Het dominiaal bezit werd verder uitgebreid door de opvolgers van Boudewijn 1.
3. Het domein Oostkamp, dat zich uitstrekte over Oostkamp, Waardamme en Ruddervoorde en paalde aan ‘Weinebrugge’ en Sijsele. Gans dit domein was grafelijk bezit in de 11e eeuw.
4. Het Poldergebied. In dit ‘nieuwland’ ontstond: a) het domein Oostkerke dat in 1110 Oostkerke, Westkapelle, Lapscheure, Moerkerke en Wulpen omvatte; - b) het domein Dudzele, ook een oud grafelijk bezit. Hierbij behoorden Zuienkerke, Uitkerke (waaronder Wenduine, Scharphout [Blankenberge] en Klemskerke (1108). Heel het Noorden van Brugge zal van oudsher grafelijk gebied geweest zijn.
Het domein Maldegem, palend aan Sijsele, was eveneens een kroondomein. Ook het domein Zedelgem-Veldegem schijnt in het bezit van de graaf gekomen te zijn. En men weet hoe het kloosterdomein - oud koningsdomein - Torhout ook in de handen van Boudewijn terecht kwam.
Boudewijn 11 bracht het zover dat hij, na de usurpering van het koningsdomein Aartrijke, reisde van Brugge, zijn ‘burcht’, naar Torhout geheel op zijn eigendom en erve.
Uit deze samenvatting blijkt ook de belangrijkheid van deze studie voor onze oudste parochiegeschiedenis.
| |
De Heilige Gertrudis van Nijvel.
De symbolische torenman, Jean de Nivelles - hart en geest van de aloude Brabantse stad, - is aan het woord gekomen over de geschiedenis en legende van de ‘Vrouwe van Nijvel’, de Heilige Gertrudis. En Jean de Vincennes heeft zijn rijk gedocumenteerde en boeiend voorgedragen monoloog voor ons opgetekend. Een verfijnde geest en een warm gemoed weten hier critische geschiedenis met de poëzie van de legende te verzoenen. Deze beheersing schept atmosfeer; en de figuur van de Heilige en de lotgevallen van klooster en stad herleven in frisse en levendige hoofdstukken.
De auteur is geen onbekende alhier; hij bezorgde in 1951, onder de titel ‘Les quatre Couronnes de Sainte Godelieve de Gistel’, een voortreffelijke vertaling van het bekende werk van M. English.
| |
| |
Het werk heeft een bijlage die sommige van onze lezers bijzonder zal interesseren nl de aantekeningen blz. 207-219 over de verering van de H. Gertrudis in België en Nederland.
- Jean de Vincennes. Gertrud Dame de Nivelles. Brussel-Parijs. Editions Universitaires, 1954, 226 blz.; 16 buitentekstplaten = Fr. 60.
A.V.
| |
Engelse scholen te Brugge.
Door M.H. van Brugge werd ons het volgende daarover medegedeeld.
Ik heb in mijn jonge tijd vier Engelse scholen alhier gekend. Eerst een Engels College voor jongens in het gebouw gelegen Hoedenmakersstraat-Hoek Augustijnenrei (waar nu de U.E.B. Cooperative is). De directeur was een zekere Mr. Wendum (?); al de leraars waren Engelsen die met hun familie in de stad woonden. Dit College is verdwenen in de jaren van de Boerenoorlog (1899-1902).
Enige achtergebleven leraars van dit opgeheven College hebben dan een kleiner College voor jongens opgericht in het huis gelegen Spaanse Loskaai Hoek Spanjaardstraat (tegenwoordig St-Franciscus-Xaveriuskliniek). De directeur was Mr. Williams.
Een school voor Engelse meisjes - een dertigtal - was gelegen eerst Spiegelrei nr. 24 en vandaar overgebracht naar St-Annarei nr. 18. De school verdween in 1914. De directrice was Mme Burnier. Haar man, Mr. Burnier, is hier overleden in 1936: hij was 77. Zij zelf vertrok gedurende de oorlogsjaren 1940-45 naar Brussel, bij een gehuwde zoon, en is daar gestorven. Mr. en Mme Burnier waren beide van Zwitserse nationaliteit.
Dan is er nog het Engels Weeshuis, gelegen in de St. Jorisstraat. Een stichting van een rijke, katholieke Engelsman die blind was; een zeker aantal Engelse jongens, genietend van de gefondeerde studiebeurzen, waren daar thuis. De leraars waren Engelsen. Deze stichting verdween ook in 1914.
B.
| |
De molen als tolk van vreugde en rouw.
Op het H. Hartfeest te Deerlijk op 21 Juni 1953 stond de molen Declercq nabij de grens Deerlijk-Waregem in bloementooi, de wieken waren ondereen door slierten bloemenranken verbonden en stonden in St. Andrieskruis; bovenop, tussen de twee armen, prijkte helderwit het vers:
| |
| |
Te Bellegem werd in 1929 de Plaatsmolen afgebroken en verkocht; het was een felle staakmolen, schoon te winde op 't hoogste punt benoorden de kerk opgebouwd. Met hem verviel een schoon oud gebruik: de H. Sacramentsprocessie stapte rond de ommegang waarachter, op kleine afstand, de molen stond. Het was aandoenlijk te aanschouwen hoe de molen regelmatig met zijn kop naar het H. Sacrament meegedraaid werd, als wilde hij ook met uitgestoken armen de zegen des Hemels afsmeken over de velden en de omwonende bevolking.
Welke molengebruiken bestonden of bestaan er nog ter gelegenheid van Zondag, hoogdag, huwelijk, sterfgeval of andere herdenkingen en plechtigheden?
L. Defraeye
| |
Westvlaamse stamreeksen. - Biekorf 1953, 281.
Door de Heer A. Vanhuyse (Nieuwpoort) werden de volgende stamreeksen opgemaakt en in druk aangeboden:
Stamreeks Vanhuyse (Rumbeke, Langemark, Boezinge, Nieuwpoort) en Claeysoone (Stavele, Roesbrugge-Haringe) ter gelegenheid van het huwelijk van Mej. Godelieve Claeysoone met Heer Willy Vanhuyse te Gent 13 Juli 1954.
Stamreeks Parrein (Passendale, Langemark) en Duron (Woumen, Ramskapelle a/ Yzer) ter gelegenheid van het huwelijk van Mej. Gerarda Duron met Heer Raphaël Parrein te Ramskapelle 2 Oktober 1954.
| |
‘De Mandel’ en zijn Kring te Emelgem.
Te Emelgem werd op 26 Aug. 1954 een ‘Oudheid- en Geschiedkundige Kring van de Mandelvallei’ gesticht, die een eerste (gestencileerd) nummer van zijn halfjaarlijks orgaan ‘De Mandel’ publiceerde. Naast mededelingen van algemene aard bevatten deze bladzijden een verslag over de opgravingen te Emelgem in 1954. Aan het daglicht kwamen: een Romeinse waterput, Romeins aardewerk o.m. een schaal in terra sigillata en wrijfschalen, een bronzen mantelspeld (fibula); verder allerlei silex splinters en scherven van aardewerk. Dit verslag is opgesteld door E. Trips, leider van de opzoekingen die tot de stichting van deze Kring hebben geleid.
B.
|
|