Biekorf. Jaargang 60
(1959)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 413]
| |
Vlaams debuut van Rodenbach
| |
[pagina 414]
| |
sedert einde 1871 de redactie van Rond den Heerd in handen. In Flamen, die hem veel raadpleegde bij de uitgave van zijn Plus IX, had Duclos zijn ‘bijbrenger’ te Roeselare gevonden. Flamen trachtte in zijn Roeselaarse kring medewerkers en lezers voor Rond den Heerd te winnen. Nu mag Flamens brief, die de toezending van Twee Parabels begeleidde, zelf sprekenGa naar voetnoot(2). Rodenbach wordt niet met name genoemd; dat Flamen met ‘de leerling die vele belooft...’ en de ‘student die zeer machtig zal worden in 't penne roeren...’ Rodenbach bedoelt, is overduidelijk. - De cursivering (onderstreping) is van Flamen. Men lette op de betekenis van uitgeschreven = in 't net geschreven. | |
Brief van Gustaaf Flamen aan Adolf DuclosRousselaere 17bre 72. Eerweerde Vriend, Hier nevens twee parabels, het eerste is van eenen leerling - die vele belooft voor vlaamsche tale en later in R.d.H. zal schryven - en gecorrigeerd en uitgeschreven door Hugo Verriest; het tweede is gelyk of het gaat en staat van Hugo Verriest. Hy heeft ze my gegeven voor R.d.H., maar op voorwaarde, let wel op - 1o van zynen name niet te zetten 2o van geen een woord te veranderen. Kunt gy ze niet aanveerden gelyk of zy zyn - omdat zy misschien niet geheel en gansch in de maniere van Rond d.H. geschreven zyn - zoo moeten zy weêr gezonden worden. Maar gy zult verstaan hoe voordeelig het zal zyn van ze meê te drukken en dit zoo haast mogelijk. Zoo zullen wy voor ons winnen eenen student die zeer machtig zal worden in 't penne roeren en die veel te zeggen heeft by zyne medegezellen, waaronder verscheidene flaminganten en vrienden van R.d.H. wien ik alle weken den no van 't blad late lezen - zy mogen hier aan hoegenaamd geen blad geabonneerd zyn - maar zyn het 't huis of zullen het zyn. Daar en boven zullen wy Verriest aanprikkelen om te schryven; reeds heeft hy twee prenten aanveerd om er over te werken. - Gy kent zyn talent en weet dat Hy met zyn woord ook vele kan te wege brengen voor het aanpryzen van R.d.H. 'k Verhope dan dat de gezonde[n] stukken met de genoemde voorwaarden u zullen bevallen......... Groete u van herten G. Flamen pbr.
[P.S.] Gezelle heeft een schoon liedjen gemaakt op eenen timmerman die trouwt. Hy heeft gezeid van het u te zenden. Indien hy het vergate, spreek, ik heb het in myn bezit. | |
[pagina 415]
| |
De Twee Parabels werden door Duclos geplaatst in Rond den Heerd van 9 februari 1873 (VIII 88). Anoniem, zoals Verriest uitdrukkelijk gevraagd had. De tekst van de eerste parabel - werk van Rodenbach, herzien door Verriest - volgt hier in Bijlage. Dit stukje proza over het levensavontuur van de ‘onverloren’ zoon - die zijn redding dankt aan de wakende liefde van Moeder - behandelt het thema ‘onrust naar vrijheid’ dat het latere leven en werk van de dichter zal beheersen. Voor zover we weten is deze pennevrucht van Rodenbach de eerste die in druk verscheenGa naar voetnoot(3). Deze parabel van december 1872 brengt ons nader tot een juiste datering van de ‘Vlaamse bekering’ van Rodenbach. Men weet dat de jongen in 't Frans was opgevoed en nog in 1872 moeite had om Vlaams te schrijven: zijn brieven aan Flamen in 1872 zijn nog alle in het Frans gesteldGa naar voetnoot(4). Omstreeks Kerstmis 1872 is hij echter, onder de mantel van Verriest, met een Vlaams prozastuk in de redactiepapieren van Duclos aangeland. En op Tweede Kerstdag hoort hij Verriest, op de vergadering van de Westvlaamse Bond te Roeselare, een voordracht houden. Ook deze was een debuut: de eerste voordracht van Verriest, en wel de beruchte voordracht over ‘Eertijds heeft er een volk bestaan...’ die op de jonge Rodenbach zeer diep heeft ingewerktGa naar voetnoot(5). De overtuigende en profetische aanbeveling van de anonieme leerling door Flamen - die in zijn brief zeker ook het oordeel van Verriest weergeeft - bevestigt eens te meer de toewijding waarmede de beide leraars de ‘wonderknape’ gedurende de jaren van zijn lager middelbaar onderwijs hebben omgeven.
Van de tweede parabel - een gedicht van Verriest - volgt in de Bijlage een samenvatting met enkele aantekeningen, waaruit blijkt dat Rodenbach dit gedicht van Verriest bewonderd en nagevolgd heeft.
Ten slotte het toevallig en gelukkig postscriptum over de ‘Dritte im Bunde’: Gezelle. De korte mededeling van Flamen is niet zonder belang. Gezelle had op 20 september 1872, in pijnlijke omstandigheden, Brugge moeten verlaten. Hij was nu onderpastoor te Kortrijk. Nu blijkt dat hij reeds in de eerste weken van zijn verblijf in de Leiestad een vrolijk liedje gedicht heeft op de bruiloft | |
[pagina 416]
| |
van een timmerman. Het gedicht, in drie strofen, werd later opgenomen in de bundel Liederen Eerdichten en Reliqua onder de titel Temmerman; de beginregels zijn: God maakte eens eenen temmerman,
en temmerde er vele jaren an:
niet flauw gelet,
niet al te vet,
van lijve en van verstand adret.
Deze timmerman was lid van de Kortrijkse muziekgilde die bestuurd werd door Adolf Verriest. In de broeder van Hugo had Gezelle een vriend gevonden die hem reeds weer aan het dichten wist te zetten voor een feestelijke gelegenheid. Adolf Verriest zelf componeerde de muziek voor het liedje. Tot nu toe werd dit liedje gedateerd op 1873 zonder meer: Allossery, die het stukje beschouwde als het eerste ‘Kortrijkse’ gedicht van Gezelle, meende reeds uit de datum 1873 ‘een wonder snelle heropleving’ van Gezelle te Kortrijk te mogen afleidenGa naar voetnoot(6). Uit de mededeling van Flamen, die op liederen verlekkerd was en in 1873 samen met Hugo Verriest eert bundel Westvlaamsche Liederen te Roeselare uitgaf, weten we nu dat Gezelle het Temmerman-liedje gedicht heeft in de eerste weken van zijn verblijf te Kortrijk. A. Viaene | |
Bijlage
| |
[pagina 417]
| |
Het weende dan, en had deernisse over zijne onbezonnenheid en zijne ongehoorzaamheid, 't Viel op zijne knie'n en vroeg vergiffenis aan God. Maar de vader had zijn kind gevolgd, op het smeeken van de moeder. Hij was bij zijn kind, met brandende licht, en leidde het op 't ware pad weêr. Het licht beschutte des kinds voet ende wonden. En zoo bereikte het zijne bestemmingplaats. Zoo doolt de reiziger op 's levens baan; zoo bewandelt hij de duisternissen. Maar Maria, onze moeder de lieve ze spreekt ten beste bij heuren goddelijken Zoon; en in 't midden van den nacht, grijpt Hij de hand van het dolende kind, en wijst met eene sterre hem weder den weg. den verloren weg. En de reiziger zinkt dan op zijne knie'n. ende dankt hij dan God ende zijne heilige Moeder. | |
Het ander
|
|