Biekorf. Jaargang 61
(1960)– [tijdschrift] Biekorf[p. 271] | |
Corvers van Vlaendre
| |
[p. 272] | |
‘omme die [corvers van Heist] uter vanghenesse ghetelivereert thebbene, daertoe ghebetert haere smerte ende quetsueren ende versoent de dode...’. De Vlaamse afgevaardigden steunden er op dat Vlaanderen geen vijand van de koning van Engeland was. Te Kales hadden onze gedeputeerden te doen met een groep Engelsen bestaande uit ‘Koc ende Orbeyt, meesters vander Inghelscher baerge’ en een aantal van hun ‘medeghesellen’. De Engelsen brachten heel wat redenen in tegen de corvers van Heist en besloten de zaak te bespreken ‘metten ammirael van der zee binnen Caleys ende den zinen’. Na deze bespreking kwamen zij aan de Brugse delegatie mededelen dat ‘al wast dat de vorseide corvers van Heys zelve vele mesdaen hadden’, zij zelf (‘de heeren van Ingland’) altijd de vriendschap van het land van Vlaanderen wilden behouden; derhalve stemden zij er in toe terstond bezegelde brieven te zenden aan de Raad van Engeland om de slaking van de gevangenen te bekomen. De grote man in deze zaak was de ‘heere vander baerge’, met name Richard of Grey, admiraal voor het Noorden en het Oosten van de Engelse koning. De brieven verzochten de Raad ‘dat hi [de admiraal] de vorseide corvers van Heys met haerlieder scepen ende goeds telivereerde ende ontsloughe zonder eenich delay, ofte zelve came voor den coninc van Ingland verandwoorden’(1).
De corvers van de Vlaamse havensteden schijnen hun kaapvaart, naar Engels model, op een niets ontziende wijze te hebben doorgevoerd. Op 4 november 1403 reist een Brugse delegatie naar Biervliet en Hughevliet om er tegen de eigen Vlaamse praktijk klacht in te brengen. De stadsrekening noteert dat de Brugse heren gezonden werden ‘te Biervliet anden ammirael van Vlaendre ende te Hughevliete up tstic vanden goede ghenomen bi den coorvers van Vlaendre zekeren cooplieden van Almaingen, van Holland, van Zeeland ende ooc poorters van Brucghe, up den stroom van Vlaendre’(2). Brugge onderhandelde tegelijkertijd met de andere zeesteden en verkreeg van de stad Sluis dat men er ‘om de voordernesse van der traitiete van de coopmanschap tusschen Vlaenderen en Brabant’ geen ‘corvers’ gewapend meer ter zee zou laten uitvaren. Sluis hield zijn woord en zond zelfs op 19 februari een gedeputeerde uit tot in de Wielingen, met last te onderzoeken of er geen schepen van Sluis uitlagen om de Engelsen schade te doen en, zo ja, deze corvers dan weer ‘in te doen komen’(3). | |
[p. 273] | |
Ook met de westelijke kustplaatsen werd onderhandeld. In dezelfde maand november 1403 gaan schepenen van Brugge de bevrijding van personen en goederen aanvragen te Nieuwpoort, Oostende, Heist, Blankenberge... ‘mids dat zy [de gevangenen] gheene viande waren’. Uit de teksten blijkt dat kapers van de genoemde havens, steeds onder de naam van ‘coorvers van Vlaendre’, schade hadden toegebracht aan koopvaarders van Brugge, Holland, Zeeland, Spanje en Oostland. In het voorjaar van 1404 valt de aanval van de Engelsen op de Vlaamse kust met landing en plundering te Klemskerke, Westkapelle, Heist en op het eiland Wulpen. Door deze openlijke krijgstoestand schijnen de corvers nu politie- en konvooischepen geworden te zijn. In augustus 1404 vragen Duitse kooplieden inderdaad aan de Vier Leden om door de ‘corvers’ gekonvooieerd te worden tot op de Elbe(4). Verdam (MNW 3, 1962) kent corver met de bet. haringvaarder, korverschip, haringjager en vermeldt terloops dat het woord schijnt voor te komen in de zin van ‘kaperschip’. Uit bovenstaande teksten blijkt dat corver in de Vlaamse zeesteden gedurende enkele jaren de benaming is geweest van een bepaalde soort kaperschepen: schepen die nl. door hun eigen stad of havenplaats voor de kaapvaart op de Engelsen gecommitteerd waren en die, in bepaalde gevallen, ook als konvooischepen optraden. Bij de studie van de semantiek van het woord corver, moge de aandacht gevestigd worden op fr. corbe dat in 1520 voorkomt als ‘une sorte de bateau de Hollande et de Flandre’, en daaruit corbette, oude benaming op de normandische kust voor zekere ‘petits écumeurs ostendois’(5). De excorbita van Meyerus (ad annum 1404; ed. 1561, f. 219v) vertaalt blijkbaar het diets corver: die van Duinkerke, zo schrijft de annalist, brachten een grote ‘pirate’ op met hun speciale schepen die zij ‘barcas et excorbitas’ noemen. Onze ‘corvers van Vlaendre’ mogen niet verward worden met de ‘likedeelers’ die ongeveer gelijktijdig in de oorkonden voorkomen. De ‘lijcdeelres up te zee’ waren echte zeeschuimers, die buiten elk politiek verband werkten; de naam van deze professionele zeerovers verschijnt veelal in gezelschap van ‘rovers’: ‘up de rovers ende upte lijcdeelres up de zee (1398); ...jeghen de rovers ende lijcdeelers (1399)’. De gevreesde likedeelers waren eigenlijk friese en oostfriese zeerovers die de Noord- en Oostzee | |
[p. 274] | |
onveilig maakten en vooral de koopvaart van de Hansesteden bestookten. De kaapvaart van de Engelsen en de Vlamingen in de Vlaamse Stroom en in de Noordzee moet voor de Friese zeerovers een gunstige gelegenheid geweest zijn om door te dringen tot in de Scheldemonding en tot in de Vlaamse havens. Hun typische naam duikt juist in deze jaren 1398-1402 in onze Vlaamse kronieken en oorkonden op. De Friese zeeschuimers noemden zich zelf eufemistisch ‘likedeelres’, om te zeggen dat zij de behaalde buit gelijkelijk verdeelden. De griezelige (volksetymologische?) vervorming ‘lijckdeelers’ (= mensenkelers) schijnt tamelijk vroeg in ons kustgebied te zijn ontstaan. Hoe dan ook, de likedeelers waren gevreesd en werden bestreden zowel door de Engelse kapers als door de ‘corvers van Vlaendre’, die hun vaarten in de legaliteit van een oorlogstoestand uitoefenden. Kwamen onze corvers in Engelse ogen wel eens als zeerovers voor - zoals de Engelse kapers in Vlaamse ogen! - in de Vlaamse documenten verschijnen de corvers nooit als professionele zeerovers doch als legale kapers, die echter bij de offensieve bescherming van de koopvaart nu en dan de grenzen van een ongeschreven oorlogsrecht zijn te buiten gegaan. A. Viaene |
|