LISSCHEN. - Uit lis, rietgas, lisgras. Een annex blad bij de rekening over 1548 van het St.-Janshospitaal te Brugge vermeldt een betaling van 1 s. 6 d.p. ‘van een lisschen bezeme’. Waarvoor was die uitzonderlijke bezem bestemd? Zeker voor een fijner werk dan de gewone bezems die als roebesems, berkebesems en heetbesems (heibezems) regelmatig voor het gesticht worden aangekocht.
MEDECYNMAETKINS. - Medicijnkroesjes. In 1530 vervaardigt Everaert Houck ‘tinnepotghietere’ voor rekening van het St.-Janshospitaal te Brugge ‘vier tinnen cleene medecynmaetkins, van tin ende fatsoen [kostende] tsamen 21 sc. par.’ (Rek. 1530, f. 5V). Het hospitaal had alsdan nog geen eigen apotheek.
MESPARC. - Ommuurde mestvaalt. In mei 1530 werkt Joos Step ‘met zyn cnape’ in het St.-Janshospitaal te Brugge ‘anden muer ant hovekin achter tbrauhuus ende den muer vanden mesparc’, gedurende 4 dagen. (Rek. 1530 f. 14). - Vgl. mnl. meshope, mesgroeve, mesplaetse.
CLAS. - Stapel regelmatig opgebouwd brandhout. Uit de rekening (f. 20) van het St.-Janshospitaal te Brugge anno 1539: ‘Betaelt ende ofghesleghen in minderinghe van pachte Adriaen Poesthooft (sic) te Snelleghem van omtrent 5.000 boomhout te vergaderen in eenen clas met zynen waghene, 3 lb. par.’ - Over klas en ww. klassen zie De Bo; volgens Ghijsen, Zeeuwse Dial. 441 (1964) is klas bekend in Zuid-Beveland en Westelijk Zeeuws VI.: ‘stenen op klassen zetten; 'n kias pannen’.
PULSNET. - Zaknet waarin men de vis jaagt bij het ‘polsen’, d.i. met een pulsstok (polsstok) het water omroeren (omwoelen); zie De Bo s.v. In een latijnse oorkonde van 1239 schenken Filips, burggraaf van Lo, en Margareta, zijn echtgenote, aan de St.-Pieterskerk van Lo het visrecht in al de wateren gelegen tussen den Versken diec en Reinghers diec, tegen betaling van een jaarcijns van 3 deniers. De monniken mogen in de genoemde waterlopen vissen zowel met het ‘draghnet’ (seine) als met het ‘pulsnet’ (per quoddam rete, quod predicto [Flandrie] ydiomate dicitur pulsnet) en met de ‘vlue’. (Cart. S. Pierre de Loo, ed. van Hollebeke, 57; Brussel 1870).
RAPELINCHE. - Kollektief; gezegd van hout. De worteleinden die na de houthak in een mager bos overblijven. Werden hoopsgewijs verkocht. De rekeningen 1529-1530 en 1539 van het St.-Janshospitaal te Brugge boeken daarover de volgende ontvangsten: ‘1529 (f. 120v) Ontfaen van Gillis Christiaens ende Pieter Abbouds vander rapelinghe vanden taillehoutte t'Aertrycke inden peirdebilck, vercocht anno 28 byden hoope ende ontfaen 12 lb. - 1530 (f. 2) Ontfaen van Adriaen Potshooft vanden hau vander rapelinghe staende up sinte Janshuus stringhen up tvelt t'Snelleghem ande noordside van Vloethem vivere metter dreve vanden voors, vivere noord-waert streckende. Item ende noch de rapelinghe ande westside. vander voors, dreve... hem vercocht anno 29 beede partyen den koop omme 10 lb. 16 sc. par. - 1539 (f. 3) Ontfaen van Jan Valmuelen van omtrent 8 ghemeten magher busch ende rapelinghe, 6 lb. 2 sc. par.’ - Vgl Goossenaerts, Landbouwbedrijf s.v. rapeling (gezegd van fruit, aardappelen); De Bo s.v. raapling (fruit).
SCOUDERNE. - Dijkwerk. Een verzwakte dijk versterken. De rolrekening van de Wateringhe van Veurneambacht (fonds Duinenabdij) boekt in 1396 een uitgave ‘omme dien [de verzwakte en bedreigde nieuwe dijk] te scouderne ende vul te slane met niewer aerde’.