Biekorf. Jaargang 75
(1974)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 91]
| |
De bisschoppelijke kolleges in West-Vlaanderen beroerd door de eerste spellingstrijd na 1830
| |
[pagina 92]
| |
vangen. Deze laatste had na de grote vakantie zijn lessen in poësis hervat, maar dezelfde redenen, die hem hadden belet verder les te geven, deden zich opnieuw voorGa naar voetnoot(45). Blijkens een brief van een week later ging het hier om gezondheidsredenen. Boussen was van oordeel dat Cracco voor enige tijd absolute rust nodig had, om te herstellen van zijn vermoeidheid en vooral om te bekomen van een ‘exaltation, qui pourrait avoir les suites les plus fâcheuses’. Gezien deze rust onmogelijk was in het grootseminarie en er te Brugge geen andere passende plaats werd gevonden, besloot Boussen hem voorlopig onderdak te verschaffen bij ‘les Frères de St. Jean de Dieu’ te GentGa naar voetnoot(46). Nog in december werd Cracco tegen zijn wil naar het St. Ghislaingesticht overgebracht. Na een verblijf van negen maanden aldaar, werd hij, na gunstig advies van dokter J. Ghislain, op 3 september 1843 in vrijheid gesteldGa naar voetnoot(47). Enkele maanden later liet ook Simons zich opnieuw opmerken door zijn scherpe reaktie tegen de enkelvokaalspelling. De vikaris-generaal ging zelfs zover dat hij in maart 1843 het imprimatur weigerde aan de roeselaarse leraar O. De KeukelaereGa naar voetnoot(48), die een devotieboekje in de nieuwe spelling had ingediend. Hij had zijn ogen niet kunnen geloven wanneer hij er o.a. ‘tranen’ las i.pl.v. ‘traenen’Ga naar voetnoot(49) en meer dergelijke ‘barbaersche nieuwigheyden’. Nachtergaele diende Simons spoedig van antwoord. De Keukelaere, evenals enkele andere leraars, zo schreef hij, waren niet principieel tegen de spelling des Roches, maar zij volgden toch ‘de spelling van Mr. gevaert in zijn overstelling van Rodriguez’. Verder was hij van oordeel dat men om tot een overeenkomst te geraken, de dubbele vokaalspelling zou moeten laten vallen, tenminste indien de bisschop op de ko- | |
[pagina 93]
| |
mende principaalsvergadering geen verdere ‘sacrificiën’ zou vragenGa naar voetnoot(50). | |
4. De laattijdige negatieve maatregelen van Boussen en de misnoegdheid hierover (1843-1844).Ondertussen bleef ook De Foere niet bij de pakken zitten. Vooral als priester-volksvertegenwoordiger liet hij zijn invloed gelden. Op 26 december 1843 - enkele dagen vóór de officiële vastlegging van de nieuwe spelling bij K.B. - verscheen in ‘L'Emancipation’ een beledigend artikel, naamloos weliswaar, maar iedereen erkende er De Foere in. Voor hem waren de voorstanders van de nieuwe spelling orangisten en vijanden van de walenGa naar voetnoot(51). Het was ook in deze zin dat hij in zijn redevoering in het parlement op 31 januari 1844 verklaarde niet te kunnen dulden dat een vreemde taal de plaats zou innemen van dei nationale taalGa naar voetnoot(52). Op dat ogenblik was de beslissing reeds gevallen en ook De Foere kon daar niets meer aan veranderen. Zijn geest zou echter in West-Vlaanderen blijven voortlevenGa naar voetnoot(53). Een week na de kamerinterventie van De Foere, werd door mgr. Delebecque van Gent een poging ondernomen om Boussen tot een gedeeltelijke toegeving te bewegen vooral met het argument van eenheid in het onderwijs. Hij stelde voor in het onderwijs de kommissiespelling te volgen, mits het behouden van de yGa naar voetnoot(54) en de verwerping van de de van het taalkongresGa naar voetnoot(56). Boussen was tamelijk geneigd dit tussenstelsel aan te nemen. Hij was echter van mening dat hun beider voorstel weinig doeltreffend zou zijn, indien de kardinaal niet kon worden overhaald om hetzelfde besluit te treffen. Bijgevolg spoorde hij zijn gentse kollega aan hun plan aan de aartsbisschop mee te delenGa naar voetnoot(56). De bisschop van Gent schreef inderdaad | |
[pagina 94]
| |
een week later naar de kardinaal. Enkele weken later gaf deze laatste een zeer diplomatisch antwoord. Hij hoopte dat men y en den zou behouden: het wegvallen hiervan gaf een te hollandse nuance aan de kommissiespelling. Deze hoop kon hij echter voorlopig niet realizeren, gezien de leraars in zijn kolleges waarschijnlijk niet bereid zouden zijn deze afwijkingen van de kommissiespelling te aanvaarden. Van zijn kant was er echter geen enkel bezwaar dat beiden dit tussenstelsel in hun kolleges zouden invoeren. Integendeel, indien de mogelijkheid tot richtlijnen in de zin, die zij voorstelden, zich voordeed, zou hij zich op hun voorbeeld kunnen beroepenGa naar voetnoot(57). Feitelijk kon Sterckx dergelijke maatregel niet treffen, hoewel hij voor beide bisschoppen een vage hoop liet. Inderdaad, nadat de acht regels van de kommissie in augustus 1839 waren klaar gekomen, was de kardinaal van plan geweest door een komitee van geestelijken te laten onderzoeken of - en zo ja in hoever - de kommissiespelling mocht worden aangenomen in zijn kolleges. Van Hemel, die bekend stond als raadgever van de aartsbisschop inzake onderwijs, liet het echter zo ver niet komen. Op aandringen van David, stuurde de kanunnik aan de kardinaal een uitvoerig pleidooi voor de kommisiespelling, betoog dat een mengeling was van taalkundige en moreel-religieuze argumenten. Zo vroeg en bekwam hij dat de kollegedirekteurs zouden samengeroepen worden om hun de kommissiespelling aan te bevelen. Op 5 september 1839 kon Van Hemel aan het dagblad ‘L'Indépendant’ schrijven dat de achttien geestelijken van het kleinseminarie tot de kommissiespelling waren toegetreden, niet alleen om de eensgezindheid te bevorderen, maar ook uit overtuiging, al hadden ze tevoren een andere mening. Ook de andere kolleges, aldus Van Hemel, volgden de nieuwe spellingGa naar voetnoot(58). Sterckx kon dus niet ingaan op het voorstel van twee van zijn kollega's. Na vier schooljaren kommissiespelling kon hij nu bezwaarlijk iets anders gaan eisen zonder kritiek van het grootste deel van zijn leraars. Het beroep op Mechelen had Boussen dus geen stap dichter gebracht bij een definitieve beslissing inzake de te volgen spelling. Nauwelijks was deze vergeefse poging tot steun achter de rug, of De Foere stond weerom klaar om al de invloed die hij op de brugse bisschop had, aan te wenden in het voordeel van de oude spelling. Respektievelijk vanuit Gent en Brussel schreef hij, gehaast en aandringend, op één dag twee brieven naar zijn bisschop. In de eerste stelde hij dat het voorzichtig en zelfs noodzakelijk was het status quo inzake de spellingkwestie te handhaven. Door zo te handelen kompromitteerde het episkopaat zich in geen geval, hetzij het K.B. van 1 januari 1844 later werd ingetrokken, hetzij dit slechts zou gebeuren onder druk van de publieke opinie. De bisschop van Gent deelde reeds zijn mening. Uit de tweede brief blijkt dat De Foere aan Delebecque nog een | |
[pagina 95]
| |
konkreet voorstel deed om de voortgang van de hollandse taal te stuiten. Hij raadde de kerkvorst aan een uitspraak te doen tegen de 5o, 3o en 8o regel van de kommiespellingGa naar voetnoot(59); de uitspraak tegenover deze drie regels zou moeten gepaard gaan met een reserve tegenover de vijf andere, in die zin dat hij hierover later een uitspraak kon doen. Verder schreef de volksvertegenwoordiger dat de bisschop over zijn voorstel nog geen definitieve uitspraak had gedaan, maar dat hij geneigd was het voorstel aan te nemen, gezien de gevaren voor religie en zeden. De hollandse leesboeken, die het deïsme propageerden, begonnen zich in zijn diocees reeds te verspreidenGa naar voetnoot(60). Twee dagen later ontving Boussen weer een brief van De Foere. De petitie van het kleinseminarie van Roeselare werd in de Kamer naar voor gebracht door A. RodenbachGa naar voetnoot(61). Hij vroeg een rapport over deze petitie, hetgeen trouwens werd aanvaard. De roeselaarse petitie was een pleidooi voor het behoud van de oude spelling in het onderwijs en een eis tot het intrekken van het besluit van 1 januari 1844. Zij was o.m. ondertekend door alle leraars van het kleinseminarie. De Haerne had echter opgemerkt dat er nog verzoekschriften zouden volgen, maar dan in tegengestelde zinGa naar voetnoot(62). De principaal van Kortrijk maakte inderdaad gewag van een verzoekschrift in tegengestelde zin als dat van Roeselare. Het cirkuleerde in Kortrijk en omstreken ten voordele van de nieuwe spelling. Nagenoeg alle leraars van het kollege van Kortrijk wensten eraan deel te nemen. Hij had zich echter verzet tot wanneer de bisschop hiervoor toelating zou hebben verleend. Wat Clement vooral vreesde was de verdeeldheid van opinie onder de kolleges en onder de klerus in het algemeen. Zelfs vooraanstaande mensen zoals De Foere en de Haerne hadden een tegengestelde mening op dit punt en de vijanden van de kerk zouden hier zeker munt uit slaanGa naar voetnoot(63). | |
[pagina 96]
| |
Ondertussen was Boussen bezig met een taalprojekt, dat de eenvormigheid en eensgezindheid diende te herstellen. Gezien de verdeeldheid onder zijn klerus, achtte hij het wellicht opportuner reeds tussen te komen vóór zijn projekt helemaal klaar was. Op 21 maart 1844 richtte hij aldus een schrijven aan de principaals van de kolleges te Ieper, Poperinge, Kortrijk, Veurne, Tielt en Menen, waarin hij meedeelde dat hij met een taalprojekt bezig was en waarin hij verbood de hollandse taal, stijl en spelling te volgen in het onderwijs. Men moest ook afzien van ondertekening van gelijk welk petitionnementGa naar voetnoot(64). Vermoedelijk kwam hij kort daarop met zijn ‘projet op de Taele’ klaar: het schreef de spelling des Roches voorGa naar voetnoot(65)! Volgens Boussen was er maar één mogelijkheid en dat was de landstaal. De nieuwe spelling steunde immers al te zeer op het hollands dialekt, zij liet vermoeden dat Vlamingen en Hollanders tot éénzelfde volk behoorden. Zij waren echter twee volkeren, die zich elk in hun eigen taal dienden uit te drukken. Dat zijn argumentatie niettemin hoofdzakelijk van religieuze en zedelijke aard was, leest men goed af uit een antwoord van Boussen op een brief van J. David, die de brugse bisschop op het punt van de spelling tot beter inzicht poogde te brengen. Een zwaarwegend argument voor de spellingeenheid door de hoogleraar Nederlands naar voor gebracht, was de noodzaak voor Vlaanderen van een eigen letterkunde. Deze was zonder meer een eis van de tijd! De literaire taal hierin gehanteerd, mocht niet zonder meer een slaafse overname zijn van het Hollands, maar moest toch de verschillende vlaamse dialekten overstijgen. Aldus zou de spellingeenheid ook stilaan een gemeenschappelijke literatuur laten ontstaan. Boussen verwierp dit argument. Eenmaal elke taalbarrière opgeheven, zou de protestantse pers uit het Noorden vlug het vlaamse landsgedeelte overspoelen. Dit was trouwens reeds het geval met de vrijzinnige pers, die vanuit het franstalig landsgedeelte was binnengeslopen. Het vrijzinnig gevaar kwam echter niet alleen uit het Noorden, ook bij onze literatoren scholen soms addertjes in het gras. Welnu, wanneer - via het behoud van de spellingbarrière - hun afzetgebied werd beperkt tot Vlaanderen, dan was | |
[pagina 97]
| |
dit te klein om hun drukkerskosten te kunnen dekken, zodat de ‘slechte’ vlaamse boeken geen kans kregen. Trouwens, wanneer zij in het Vlaams schreven, zou de geest van deze literatuur noodzakelijk katoliek moeten zijn. Zonder de meest strikte morele reserves en aanpassing aan de ‘zuivere’ smaak van onze vlaamse provincies, zouden hun werken geen voldoende afzet vinden. Het aannemen van de spelling des Roches zou verder het definitieve einde betekend hebben van de neutrale handboeken voor lager onderwijs. Tenslotte merkte de brugse bisschop op dat iedereen het fel betreurde dat David zelf en De Foere verdeeld waren inzake deze kwestie, hoe lofwaardig hun bedoelingen ook waren. De loge buitte deze verdeeldheid gretig uitGa naar voetnoot(66). Een week na het verbod van Boussen liet de Haerne aan Tanghe, sekretaris van het bisdom, weten dat hij erg ontgoocheld was over de maatregel door de bisschop genomen. Hij had het echter vooral tegen De Foere, die dit systeem voor hollands liet doorgaan en daarenboven een eksklusieve houding aannam. De Haerne verklaarde zich voor de kommissiespelling omwille van de uniformiteit in de nederlandse taal, maar in principe verwierp hij geen enkel ander systeem, zelfs niet dat van des Roches, hoewel het door geen enkel publicist nog werd gevolgd. De kortrijkse hoogleraar trok dan voor zichzelf de konklusies. Hij zou zijn ontslag indienen als studiemeester, want hij wenste niets te onderwijzen tegen zijn overtuiging in. Als volksvertegenwoordiger zou hij het K.B. van 1844 blijven verdedigen omdat hij dit beloofd had aan de minister van justitie en omdat zijn bondgenoten juist een petitie bij de Kamer hadden ingediend tot behoud van het K.B. van 1 januari. Deze petitie was overigens ondertekend door F. Béthune, burgemeester van Kortrijk (1836-1854) en F. Goethals Bischoff, rechter bij de rechtbank van koophandelGa naar voetnoot(67). | |
BesluitDe heftige polemieken rondom de nieuwe spelling maakten de eerste grote strijd uit tussen de vlaamsgezinden na 1830. Heden kan men zoveel herrie om een sekundaire kwestie overdreven vinden, in haar historische kontekst is | |
[pagina 98]
| |
zij begrijpelijk en zelfs verdedigbaar. De inzet van de spel lingoorlog was in die dagen inderdaad erg belangrijk: de eenheid van de nederlandse, taal- en kultuurnationaliteit voorbereiden of de vestiging van een afzonderlijke vlaamse taal nastreven. Willems en zijn medewerkers wilden het behoud verzekeren van de vruchten der hollandse taalkunde, behoud dat bedreigd werd door diegenen, die het taalverschil tussen Noord en Zuid sterk benadrukten. Zij hebben uiteindelijk gezegevierd en de grondslag gelegd voor de toekomst, zij het dat hierdoor ook enkelen de vlaamse strijd verlieten. Toch heeft deze taalregeling belangrijke kontakten gelegd tussen vlaamsgezinden van het hele land en aldus bijgedragen tot de start van de vlaamse beweging. Algemeen mag men stellen dat de weerstand tegen de nieuwe spelling het grootst was bij de geestelijkheid en in de scholen, die trouwens grotendeels onder haar gezag stonden. Hier moesten de argumenten van filologische en kultuurhistorische aard meestal wijken voor zedelijk-godsdienstige motieven. Maar ook de regering bepaalde, wat het onderwijs betreft, geen standpunt in deze kwestie. De schoolbesturen bleven vrij al dan niet de kommissiespelling te volgen, hetgeen de verwarring liet aanslepen. In West-Vlaanderen bestond er aan de klerikale top een onverzettelijk, uiteindelijk voor de desrochistische spelling opterend blok. Hiertoe behoorden De Foere en Behaegel, die na 1830 in het verzet stonden tegen de hollandse taal. Naast hun politieke en religieuze overtuiging, speelden bij hen de taalkundige argumenten een belangrijke rol. Zij bleven zich met klem verzetten tegen een eenzijdige hollandse oplossing, die de rechten van het Vlaams over het hoofd zag. De Foere werd op de duur echter zo radikaal en opdringerig, dat hij van de Haerne terecht het verwijt van onverdraagzaamheid te horen kreeg. Simons en Boussen waren vooreerst bedacht op het behoud van godsdienst en zeden. Boussen was bang voor het nieuwe als zodanig en zijn algemene anti-hollandse houding kon dit gevoel in deze kwestie alleen maar versterken. Tenslotte wilde de brugse bisschop zo vlug mogelijk een einde stellen aan de verdeeldheid onder de klerus, waaruit de anti-kerkelijke groep munt dreigde te slaan. Deze overwegingen voerden hem uiteindelijk tot een definitieve beslissing in desrochistische zin, waarvoor hij tevergeefs de hulp van Sterckx had afgebedeld. Zijn autoritaire beslissingen brachten sommige principaals | |
[pagina 99]
| |
in een gewrongen positie en lokten bij heel wat leraars wrevel en zelfs misnoegdheid uit. Verschillende onder hen zagen goed in dat hun opdrachtgever tegen de bierkaai vocht en sloten liever aan bij de voorgestelde regels van Willems en zijn vrienden. Men moet er zich bijgevolg voor hoeden West-Vlaanderen in zijn geheel in de partikularistische gelederen op te stellen. Heel wat onderwijsmensen sloten zich bij de kommissiespelling aan. De spelling-voorkeur van Boussen strandde o.m. omdat de spraakkunsthandboeken door een paar onder hen opgesteld, deze voorkeur niet deelden. Zij volgden onverdeeld de nieuwe spelling. Toch moet worden gezegd dat enige aarzeling bleef bestaan omtrent een paar punten, die erg strijdig schenen met het vlaamse taalgebruik. Hun ‘vlaamse’ en moreel-religieuze bezwaren moesten bij hen echter wijken voor de taalvrede. Deze was een noodzakelijke voorwaarde voor de bloei van de vader landre taal- en letterkunde en voor de bevordering van het moedertaalonderricht in de kolleges. Het hele touwtrekken rond deze kwestie wijst er trouwens op dat dit onderricht niet zonder meer als onbelangrijk opzij kon worden gesohoven. De kwestie slorpte hiervoor teveel aandacht op. Het konservatief optreden van Boussen in deze kwestie betekende een zwak punt in zijn onderwijsbeleid. Zijn autoritaire beslissingen, gesteund op wankele argumenten, kwamen niet aan bij principaals en leraars. Zij hebben de verhoudingen tussen de kerkvorst en zijn kolleges vertroebeld. Bovendien waren zij erg nadelig voor het moedertaalonderwijs. De leraars konden geen duidelijke koers volgen en moesten soms tegen hun overtuiging in de oude spelling aanteren, wat de Haerne prompt weigerde. Leuven Mark Hanson |
|