Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 145]
| |
Varia.Twee studies over 16e-eeuwsche boekjes.In het onlangs verschenen Rotterdamsche Jaarboekje voor 1918 behandelt Ds. K. Vos de geschiedenis van Anneken Jans, die zich omstreeks 1534 bij de secte van David Jorisz. had aangesloten, en daarbij een van de invloedrijksten was, daar haar fortuin haar instaat stelde, den voorganger ruim te steunen, en den druk van zijne werken te bekostigen. Zij is, als uitzondering, door den Rotterdamschen magistraat gevonnisd - 23 Jan. 1539 - en ter dood gebracht. Haar Testament en haar bazuinenlied zijn door David Jorisz. in druk gebracht. Naar het eenige exemplaar dat van dit boekje bewaard is - te Hamburg - is de eerste bladzijde, eenigszins verkleind, bij de studie van Ds. Vos in facsimile gegeven. Het bazuinenlied is achter de studie afgedrukt naar het Geestelijk Liedboekje van David Jorisz. dat in de Koninklijke bibliotheek bewaard wordt. Het Testament van Anneken was ook in het offer des Heeren van 1562 opgenomen, waar het volgens Ds. Vos ‘niet thuis behoort’ omdat Anneken geen menniste, maar david-joriste was. De heer J. Keuning schrijft in hetzelfde jaarboekje over den toestand van den Maasmond in de 16e en het begin der 17e eeuw, naar de oude Italiaansche zeekaarten, de Nederlandsche ‘kaarten vander zee,’ en de zeeatlassen van Waghenaer en Blaeu. Zijn studie is een verblijdend blijk van het belang van die oude zeekaartboeken en het nut van goede uitgaven daarvan, en tegelijk eene duidelijke aanwijzing, dat deze uitgaven ten zeerste verdienen te worden voortgezet. Immers voor de eerste helft van de zestiende eeuw zijn door den onderzoeker de goede uitgaven van Koppniann, Knudsen en Rogge gebruikt, en daar kon hij dan ook zijn materiaal compleet bijeen krijgen. Waghenaer en Blaeu kon hij in onze bibliotheken in originali raadplegen. Maar de belangrijke periode tusschen 1550 en 1584, tusschen Jan Jacobsz. en Waghenaer, springt hij eenvoudig over; Cornelis Anthonisz. (het zg. Wisbuysche boekje), Govert Willemsz., Adriaen Gerritsz. Albert Haeyen had hij niet tot zijne beschikking. B. | |
De vaderlandsche letteroefeningen.1e Serie 1761-1767. (Vervolg.)De jaargang 1762 vangt aan met den zwart-rooden titel als van deel I (1761). Daarna komt het ‘Register’, een lijstje van ‘Zinstoorende Drukfeilen’ een ‘Bericht aan den Boekbinder’ over het plaatsen der platen, slechts twee, 7 en 8, en den raad dat al de ‘Omplaktytels’ moeten worden weggenomen, wat de binder in het exemplaar dat ik gebruik uit de universiteitsbibliotheek te Utrecht trouwge daan heeft. Jammer genoeg, want dikwerf zijn de omslagen van de tijdschriften zeer leerzaam. Een ‘Berigt’ omtrent ‘twee kittige en stigtelijke werkjes’, waarvan F. de Kruyff en A. van der Kroe ‘eigenaars’ zijn geworden [het kopijrecht hebben gekocht of verkregen], lijkt mij al weder een vermomde advertentie of reclame. Het ‘Berigt’ vult eene bladzijde, de prijzen worden opgegeven, en het haast u ‘het getal der exemplaren is klein’ blijft niet achterwege. Op bladz. 75 van de ‘Vrijm. Aenmerkingen’ vinden we al dadelijk iets bijzonders, en wel twee onder elkaar geplaatste, bijna gelijkluidende titels: ‘Het Leven van Juffrouw Sidney Bidulph, uit haare eigenhandige aanteekeningen opgemaakt. Uit het Engelsch vertaald. | |
[pagina 146]
| |
Te Amsterdam, bij G.J. Baalde. 108 bladz. in octavo’, en ‘Historie van Juffrouw Sidney Bidulph, uit eigenhandige gedenkschriften bijeenverzameld. Uit het Engelsch vertaalt, 1ste deel. 1e stukje. Te Amsterdam bij Kornelis van Tongerlo. MDCCLXI, in octavo, 176 bladzijden.’ Recensent begint zijne bespreking aldus: ‘Uit de wederzijdsche Berigten, voor deze onderscheidene schrijvers van 't zelfde werkje geplaatst, blijkt het, dat de twee bovengenoemde Heeren Boekhandelaars met elkanderen oneens zijn over 't regt van uitgeven, dat ieder staande houdt te bezitten, terwijl hij den anderen beschuldigt van onregtmatigheid; doch dit is een verschil dat ons niet betreft...’ Voor onzen tijd, waarin we het vertaalrecht kennen, en het auteursrecht, is die zaak echter wel belangrijk en indien de bezitters van beide uitgaven er lust toe gevoelen, zullen zij wel doen die harrewarrerij over het kopijrecht van ‘Juffr. Sidney Bidulph’ in te leiden en ons van die toenmalige literatuur, kennis te doen nemen. Jammer genoeg is de jaargang 1761, die ik gebruik, niet compleet. Die jaargang van dat exemplaar eindigt met bladz. 942, en bij eene bespreking van ‘Papieren, rakende de zaak van den Heer van Haren’ wordt verwezen naar de bladzijden 955-962. Ik vond die niet; jammer ter wille van die ‘Papieren’ maar ook omdat in de bespreking sprake is van een ‘Nadruk van de zo zeer gezogte Deductie’. Nu moet ik over dien nadruk het zwijgen doen. Al dadelijk daarop vond ik nog iets. Ik haal namelijk uit de bespreking van Korn. Elzeviers ‘Drie Dichtproeven, benevens een Proef van een Nieuwe Nederd. Spraakkunst’ (Haarlem, bij J. Bosch) aan, dat de zes naamvallen aldus te onderscheiden zijn: ‘Werker, afwerkende persoon of Zaek; Eigenaer; Ontvanger; Lijder, of bewerkt wordende persoon of Zaek; Toehoorder, of aengesproken persoon of Zaek; Derver of de persoon of zaek wien iets benomen wordt’. Ik vond deze onderscheidingen minstens te curieus, om voorbij te gaan. ‘Letterdieverij’Ga naar voetnoot1) van de ergste soort noemt op bladz. 248 recensent een pamflet van 10 bladz. quarto getiteld: ‘De al te groote vrijheid der Drukpers geregtelijk tegengesproken en bepaalt’, dat niet anders is dan ‘een Naedruk van 't Vertoog van den Holl. spectator No. 220’. Hij zegt ‘de uitschrijver heeft er hier en daar nog een enkele spreekwijs in veranderd, of er bijgevoegd, doch alles wat van zijne hand is, verminkt den stijl of verduistert den zin.... en dan mag een foei onzerzijds klinken: ‘eens anders werk in stilte over te nemen, en 't onder zijne handen te bederven’. Mij dunkt de pers was bandeloos in dien tijd. Op blz. 332 wederom een boekbericht van F. de Kruijff en A. van der Kroes, en op bladz. 417 wordt tusschen twee haakjes aan ‘alle onze Lezers’, bij de intrede van het Nieuwe Jaar een ‘gezegend’ begin voortgang en uiteinde gewenscht. Drie vliegen in een klap. Zoo ter loops vermeld ik even, dat er eene vrouwelijke Don Quichot in 1762 werd uitgegeven in 2 deelen uit het Eng. vertaald, getiteld: ‘Avontuuren van Donna Quichotte’, vertaald in ongeveer 900 bladzijden (Amst. K. Van Tongerlo). Uit eene beoordeeling van ‘Nieuwjaarsgeschenk’ enz. (Amst. Jacobus Loveringh) valt op te merken, ‘dat het, inzonderheid in de laatste jaren, zeer gemeen geworden is, onder den naam van Nieuwjaar en St. nicolaas-geschenken aan de onbedrevene jeugd dartele Lie- | |
[pagina 147]
| |
deboeken, onkuische en beuzelagtige Almanachen en dergelijke Schriften, die den Geest verwilderen, en de goede zeden bederven aan te bieden; geschenken die men met regt vergiftige giften mag noemen’. Deze klacht wordt op blz. 643 achtervolgd, door een, ‘die maar al te gegrond is, dat vele Boeken niet beantwoorden aan den titel, daar dezelve mede pronken’. Allerlei misleiding toen zooals nu.Ga naar voetnoot1) Pro memorie diene dat ‘Josua van Iperen, Meester der Vrye Konsten, Doctor in de Wijsbegeerte en Predikant te Lillo’ schrijver is der ‘Verhandeling over de Regtveerdigmaking’ onder het Pseudoniem: ‘Orthodoxus Medroburgensis’. In het Mengelwerk komt op bladz. 771 e.v. voor eene ‘Beschryving der Hedendaagsche Boekdrukkerye’, grootendeels overgenomen uit ‘De Burger-, Boer- of Land-Edelman; een beknopt Zak-woordenboek van het Buitenleven. Te Amst. bij Steven van Esveld’. Wie ter wereld zou zulk een artikel daarin zoeken? Misschien zou het overnemen er van in een tijdschrift nog wel nut afwerpen. In een paar noten wordt herinnerd aan het drukken van muziek met verstelbare letters (zie het Boek, 1917 blz. 147) en Meermans werk (zie bladz. 117). Eene eigenaardige opmerking vinden we in eene bespreking van ‘Raadgevingen van een vriend aan een jongeling, enz.’ Uit het Fransch vertaald en uitgegeven te Rotterdam bij Jacob Burgvliet 1762. Over 't lezen wordt gezegd: ‘Mistrouw die werken die den naam van gedenkschriften dragen. De waarheid is er niet altijd nauwkeurig in waargenomen’. Tot toelichting dienen twee noten: ‘gedenkschriften = Memoires, Anecdotes’ en ‘Dit bewoog den Britschen Tuchtmeester aan 't slot van 't zesde vertoog van 't tweede deel alle Boekverkopers en Vertaalers te waarschuwen dat het woord Memoires, [en we mogen er dat van Anecdotes in dezen zin wel bijvoegen], Fransch is en niet anders betekent dan Roman: des ik, zegt hij, hen verzoeke dat zij het dus vertaalen’. Tot slot van den jaargang een alphab. ‘Bladwijzer der voornaamste bijzonderheden in dit 11e Deel. De schriften met een § geteekend zijn gemeld in de Vrijm. Aanm. [Boekbeoordeelingen]’. Jaargang 1763, 3e deel. Er komt leven in de brouwerij. A. van der Kroe is niet meer alleen uitgever. Met een ‘en’ is hem toegevoegd: ‘Bij IJntema en Tiboel’. Is dit de IJntema onzer Leuteroefeningen, Lasteroefeningen (‘Braga’) of zijn we aan dezen letterheld nog niet toe. Een ‘Voorbericht’ zegt er niets van. Toch is het zeer belangrijk, waarom ik 't in zijn geheel laat volgen: ‘Met veel genoegen de goedkeuring der verstandigen over onze tot dusver uitgegevene Letteroefeningen, van tijd tot tijd verstaan hebbende, zo heeft dit ons aangespoord om ons begonnen werk met lust te agtervolgen; en tevens oplettend te blijven, omtrent het oordeel der zodanigen, tot verbetering van ons Project, waarvan we ook nu en dan, tot genoegen onzer Leezeren, gebruik gemaakt hebben. Hieruit is eindelijk ontstaan, dat we met den aanvang van dit derde Deel, overgegaan zijn, om de schikking onzer Papieren eenigzins te veranderen, gelijk de Lezers uit dit stukje terstond zullen konnen afneemen. ‘Veelen naamlijk zijn van oordeel geweest, dat we ons Werkje [toch altijd bescheiden!] hier en daar wat meerder leevendigheid moesten bijzetten en de keuze onzer onderwerpen wat wijder uitbreiden, om daardoor onze papieren aangenaamer te maaken, en ze | |
[pagina 148]
| |
beter geschikt te doen zijn, naar de verschillende soorten onzer Leezeren; om dus de leeslust en oefenzugt te kragtiger op te wekken. Dit heeft veroorzaakt, dat we in deeze en geene stukjes reeds eenige berigten en verhandelingen hebben laaten invloeyen, die eigenlijk tot ons eerste Project niet behoorden; waarom we 't goed geoordeeld hebben, de geheele schikking van ons Werkje, overeenkomstig met het gevoelen onzer begunstigeren, in deezer voege te veranderen: dat wij de Oordeelkundige Berigten en Vrijmoedige bemerkingen in een smeltende alle andere Berigten en Verhandelingen over bijzondere onderwerpen voortaan afzonderlijk zullen houden en onder den naam van Mengelwerk aan 't voorgaande hegten. Niet twijfelende aan de algemeene goedkeuring van deeze schikking, beveelen wij dit geschrift verder aan de goede gunst onzer Leezeren, dat wij alleszins nuttig zullen tragten te doen zijn: waartoe wij de aanhoudende hulp onzer Heeren Correspondenten, (die wij voor 't reeds medegedeelde erkentelijke dankbaarheid betuigen) op 't vriendelijkste verzoeken; en verder alle anderen, die lust tot oefening hebben, en ons geschrift aanzien als een geschikt werkje tot mededeeling hunner gedagten, uitnoodigen om ook de behulpzame hand te bieden. ‘Doch ten deezen opzigte is ons eene byzonderheid voorgekomen, die ons noopt in dit Voorberigt nog kortlyk hier op staan te blyven. Zomtyds worden ons papieren toegezonden, zonder tekening van plaats van waar, met eene naamtekening die vermoedelijk versierd is, en dergelijken, waardoor we verstoken zijn, van eene behoorlijke naspooring of vereischte gelegenheid, om den schrijver nadere onderrigting af te vraagen. Wij zouden gaarne wenschen, dat onze Heeren Correspondenten altoos de goedheid hadden van zich aan ons bekend te maaken of ten minste te melden, op hoedanig eene wijze wij hen vervolgens zouden konnen beschrijven, indien wij 't noodig oordeelden; waar omtrent ze zich op onze verdere geheimhouding kunnen verlaaten: alsmede dat ze te kennen gaven, of ze de toegezondene stukken met of zonder hunnen naam of tekening geliefden gedrukt te hebben. Dit verzoek geschiedt te meer, uit hoofde, dat het ons, om reden, niet ondienstig gescheenen heeft, te verklaaren gelijk wij in deezen doen, dat de schrijvers der Vad. Letteroef. niet op zich neemen de Verdeediging dier Papieren, welken met een naam of tekening ondertekend zijn; laatende zij de verdeediging daarvan voor de schrijvers dier Papieren; terwijl zij alle de ongetekende stukken voor hunne rekening houden, des hoe noodig zij, daar op in 't vervolg meerder agt te geven, dan wel tot rog toe geschied is.’ Eigenaardig is het, dat op bladz. 39 alleen de titel voorkomt van ‘Emile ou de l'Education, par Jean Jaques Rousfeau, Citoien de Geneve’, en daaronder zonder meer de Publicatie Van de Staten v. Holland en Westvriesland, in dato 30 Juli 1762, waaruit we leeren, dat Jean Neaulme geobtineert heeft Octroy voor de uitgave, en dat deze het recht weer verkocht heeft aan Marc Michiel Rey, waarop het bekende verbod van uitgeven, debiteeren, enz. volgt. Volgens bl. 182 heeft er een ‘Hollandsche Tooneelbeschouwer’ bestaan: ‘een periodisch blad, dat van tijd tot tijd geduurende den winter staat uitgegeven te worden.’ De laatste alinea der bespreking zegt: ‘Bij het afdrukken van dit blad wordt ons berigt dat men het verder uitgeven van gemelde Periodisch blad gestaakt heeft.’ Een vlinderleven dus. De ‘Deductie’ (bl. 537) van Mr. Pieter Burman Contra Christ. Saxe komt ons vermeldenswaard voor, | |
[pagina 149]
| |
omdat de laatste wordt beticht van ‘eene zeer verregaande Boekenroof,’ en Saxe wederkeerig ‘Eerdieverij’ ten laste legt. Verwezen wordt tevens naar het 11e deel, bl. 246, 247, 798 en 799. Een bladwijzer (Alph.) sluit dit 1e st. van het 111e deel; 4 platen zijn er in dit stuk. Aan het Mengelwerk gaat de Inhoud vooraf, naar de paginatuur. Enkele stukken zijn nog met een letter onderteekend, dat niet veel licht geeft omtrent den naam des schrijvers. Als gewoonlijk komt de Alph. Bladw. aan het slot; een plaat is in dat 2e stuk.
A.J.S. v. R.
Wordt voortgezet. |
|