Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 197]
| |||||||||||||||||||||||||
Bibliographische aanteekeningen over van Alphens ‘Kleine gedigten voor kinderen’IV. Vertalingen.Men verwondert er zich over, dat pas vele jaren na de eerste uitgave van Van Alphen's ‘Kleine gedigten’ een Fransche vertaling verscheen, want in het einde van de 18e en het begin van de 19e eeuw was in Nederland het Fransch modetaal en meer dan ten halve landstaal. Om Fransch te spreken en te schrijven heette ‘du ton’, en de school voor meer uitgebreid onderwijs, die door de kinderen der gegoede burgerij bezocht werd, noemde men de ‘Fransche school’. Deze staat van zaken intusschen had zich nog maar weinig gewijzigd, toen in 1834 de Belgische dichter Auguste Clavareau voor't eerst een berijmde vertaling in het Fransch in 't licht zond. De titel van dit boekje luidt: 1. Petits poèmes à l'usage de l'enfance, traduits de Jér. van Alphen par Auguste Clavareau. Maestricht, F. Bury-Lefebvre, imprimeur-libraire, 1834. [118 pagina's, bladspiegel 93 bij 65 mM.] Het bundeltje bevat behalve de volledige verzameling der ‘Kleine gedichten’ ook nog drie gedichtjes van Van Heyningen-Bosch. Clavareau gaf het bundeltje zelf uit, en door Bury Lefebvre werd het alleen gedrukt en in den handel gebracht. Aanvankelijk had de auteur er geen rekening mede gehouden, dat de firma van Terveen op grond van de Publicatie van het Staatsbewind der Bataafsche Republiek van 3 Juni 1803 (eeuwigdurend copierecht), nog steeds aanspraak maakte op het uitsluitend recht van uitgave van Van Alphen's ‘Kleine gedigten’ met inbegrip van het vertalingsrecht. Men heeft hem daarop echter opmerkzaam gemaakt, en met een handige manoeuvre trachtte hij toen een actie van den naijverigen uitgever tegen hem te voorkomen, die reeds door een schrijven van 12 Mei 1834 was ingeleid, en hij richtte aan den in zijn beweerde eigendomsrechten bedreigde den volgenden brief: | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 198]
| |||||||||||||||||||||||||
Messieurs, De firma van Terveen ging onmiddellijk op dit voorstel van den vertaler in; maar verzocht hem tevens zijn voorwaarden te willen opgeven voor een volledigen afstand der auteursrechten op de vertaling. Hij antwoordde hierop den 20sten Mei 1834: ‘Quant à la propriété à acquérir, je vous avoue, Messieurs, franchement, que connaissant votre maison de renommée, et n'ayant jamais fait ces sortes de concessions, je préfère m'en rapporter à votre délicatesse: je pourrais vous demander trop ou trop peu, et nous essayerions alors un marché, ou impossible, ou peu juste.’ Van Terveen echter drong er opnieuw bij hem op aan, dat hij een som zou noemen, en den 6den Juni 1834 voldeed hij aan dit verzoek in een schrijven, dat ik, om eenige aardige bezonderheden, welke het bevat, betreffende de uitgave, in zijn geheel doe volgen: Messieurs! | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 199]
| |||||||||||||||||||||||||
Je suivrai la même marche à l'avenir, pour cette première édition, sauf accord ultérieur entre nous. Van Terveen antwoordde daarop den 11den Juni 1834: ‘Regt uit gezegd, hadden wij het honorarium zoo hoog niet geschat, maar daar het werkje ons zeer bevalt en wij gaarne Uw Edeles verdiensten in het zoo gelukkig overbrengen in de fransche taal willen erkennen, en het ons, daar wij eigenaars van de oopspronkelijke uitgave zijnGa naar voetnoot1), het beste ljjkt, zoo nemen wij Uw Edeles aanbod bij dezen ten volle aan; maar dan ontvangen wij zeker de tweede druk met de steendrukplaatjes voor die prijs, welke die aan UEd zullen kosten.’ enz. Het, voor dien tijd, zeer belangrijke honorarium van ƒ 800.-, werd dus voor het kleine bundeltje vertaalde gedichten toegestaan. Niet slechts om het bezit van dit bundeltje was het daarbij te doen; maar de uitgever vond hier een fraaie gelegenheid, om zijn eigendomsrecht, dat in formeelen zin niet bestond, op den voorgrond te brengen, en erin te doen gelooven. Uit het voorafgaande blijkt, dat de eerste editie van Clavareau's vertaling, welke bij J.G. van Terveen en Zoon het licht zag, dezelfde was, die aanvankelijk Bury-Lefebvre als uitgever vermeldde, met nieuw vóórgedrukten titel:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||||||||||||||||
Deze uitgave had een belangrijk succes en werd meerdere malen herdrukt. De hier volgende drukken kwamen mij in handen:
Slechts de 1e druk heeft dus 118 pagina's, al de overige 112. Zeer waarschijnlijk bestaan er ook nog wel drukken van andere jaren, die ik niet in handen heb gehad. Op den druk van 1835 staat vermeld: ‘Nouvelle édition, revue et corrigée’. Ze verschilt hier en daar, wat den tekst betreft met de eerste uitgave. Verder moeten nog vermeld worden:
Blijkbaar werden het portret en de prentjes ook ingevoegd bij de gewone uitgaven. Ik vond zulk een geïllustreerd exemplaar van de editie van 1835. In 1843 verscheen van deze vertaling een Belgische nadruk n.l.:
De sterk-afwijkende maat van den tekst bewijst, dat dit geen depêt-uitgave was. De Fransche vertaling van Clavareau kreeg weldra een mededingster:
Merkwaardig genoeg nam Van Terveen geen notitie van deze uitgave. Misschien werd ze in zulk een beperkten kring verspreid, dat ze niet tot hem doordrong. Tien jaar later echter kwam er van dit boekje een herdruk, welks tekst belangrijk afwijkt van die der eerste editie.
Behalve de gedichten, bevat dit boekje een Hollandsche voorrede | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||||||||||||||||
en een ‘prologue à la petite jeunesse’. Volgens de voorrede is hier geen vertaling, maar een vrije bewerking bedoeld, en de auteur deelt hier tevens mede, dat de eerste uitgave door hem slechts bij zijn lessen gebruikt werd. Deze tweede druk der ‘Imitation’ ging niet onopgemerkt voorbij en werd voor Van Terveen het uitgangspunt, om zijn beweerde eigendomsrechten uitdrukkelijk te doen gelden. In 1851 stelde hij dus een vervolging in tegen den uitgever J.A. van Belle en den 5den Juni 1851 werd door de rechtbank te Rotterdam ten gunste van de firma Van Terveen beslist. Hoewel zij geen schriftelijk bewijs van haar eigendomsrecht kon overleggen, werden o.a. als bewijzen voor dit recht van eigendom aangevoerd, dat een mondelinge overeenkomst voor het drukken van zulk een klein boekje als iets zeer gewoons en gebruikelijks beschouwd kon worden; dat uit de boeken der firma gebleken was, dat ze de kosten voor papier en drukken van de eerste uitgave had betaald; dat Mr. Hieronymus van Alphen in 1778 zelf een exemplaar der ‘Kleine gedigten’ bij haar gekocht had; dat in de voorrede der uitgave van 1787 Mr. van Alphen zelf den Heer Van Terveen als zijn uitgever genoemd had, terwijl uit deze voorrede tevens bleek, dat niet de auteur, maar de uitgever tot den nieuwen druk had besloten; dat sedert 1778 door niemand anders (in 't bizonder niet door den auteur zelf) op het oorspronkelijke recht van uitgave aanspraak was gemaakt. De vreugde van dit succes intusschen was voor Van Terveen van korten duur, want Van Belle ging in hooger beroep en den 27sten December 1851 vernietigde het Provinciaal Gerechtshof te 's-Gravenhage het eerste vonnis en verklaarde de aanspraken van Van Terveen voor nietig. In dit tweede vonnis is het opmerkelijk, dat de rechter uitgaat van het standpunt als zou Mr. Hieronymus van Alphen zelf niet gewenscht hebben, dat het auteursrecht in één hand bleef, en het daarom ook niet door het nemen van een octrooi hebben gehandhaafd, ten einde daardoor de algemeene verspreiding zijner ‘Kleine gedigten’ in de hand te werken. Een recht, dat hij niet bezat en niet heeft willen bezitten, heeft hij dus ook niet kunnen overdragen. Bovendien mocht de Publicatie van het Staatsbewind, waarop de geheele actie berustte, niet aldus worden opgevat, dat ze rechten schonk, welke vóór dien niet hadden bestaan. In de voorrede van 1787 had verder de Heer Van Alphen de firma Van Terveen slechts ‘mijn drukker’ genoemd en niet ‘mijn uitgever’. De afhankelijke positie van den | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||||||||||||||||
drukker ten opzichte van den auteur, was dus in dit geding veeleer een tegenargument. Uitvoerig vindt men de beide vonnissen in ‘Nieuwsblad v.d. Boekhandel’, 1851 No. 38 en 41. Een aanvankelijk voorgenomen aanvrage om cassatie bleef achterwege. Van Terveen deed pogingen, om uit het familie-archief van Van Alphen krachtiger bewijzen voor zijn recht in handen te krijgen. Men antwoordde hem echter, dat uit het familie-archief dergelijke bewijzen niet geproduceerd konden worden. Van Belle, die thans zijn handen vrij had, gaf als kroon op zijn zegepraal, nu ook een Hollandschen nadruk uit, die onder no. 8 op pagina 33 (Jrg. 1918) reeds vermeld is.Ga naar voetnoot1) De zaak van het eigendomsrecht werd nog weder te berde gebracht in 1872, naar aanleiding der in Jaarg. 1917, pag. 355 vermelde feestuitgaven. De toenmalige leider der firma J.G. van Terveen Jr., kleinzoon der eerste uitgeefster, trachtte nog weder opnieuw van de familie van Alphen eigendomsbewijzen te erlangen. Hij spoorde daartoe de namen op van alle nog in leven zijnde kleinkinderen van den dichter, ten getale van elf, en zond hun op een ongenoemden datum van het jaar 1872 het volgende schrijven, waarvan ik de copie aantrof in het uitgeversarchief: ‘Het was ons recht aangenaam op onze verschillende uitgaven der kindergedichtjes en dichtwerken van Mr. Hieronymus van Alphen, wijlen UEds onvergetelijken Grootvader, zoo algemeen de sympathie der Familie te mogen vernemen. Dit geeft ons dan ook vrijmoedigheid, om UEd. mede te deelen, dat ons toch nog altijd iets ontbreekt, en dat wij zoo gaarne door de hand der familiezooveel mogelijk zagen aangevuld. Het is een eigenlijk contract met wijlen den auteur, waaruit onwedersprekelijk blijkt, dat ZWEd. het manuscript dezer werken en het regt om die te doen drukken en verspreiden indertijd aan onze Firma heeft afgestaan. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||||||||||||||||
De oudste kleinzoon des dichters Jhr. D.F. van Alphen (Jr.) zond dato 8 September 1872 aan de firma Van Terveen het collectief antwoord der familie, en dit behelsde opnieuw de mededeeling, dat onder de familie-papieren geen stuk was gevonden, dat als authentiek document tot grondslag zou kunnen dienen voor een verklaring op zegel, en dat van een eigenlijk contract met de uitgevers ‘evenmin het noodige bewijs was voorgekomen’. Ook uit herinneringen en mondelinge mededeelingen van zijn vaderGa naar voetnoot1) was den schrijver niets naders bekend. Volgens zijn meening moest zich dus de geheele overeenkomst ‘tot mondelinge besprekingen hebben bepaald’Ga naar voetnoot2). De conclusie luidde verder: ‘Bij gemis alzoo van de noodige stukken of geschriften, die tot staving van de gewenschte verklaring zoude moeten dienen, kan ik tot mijn leedwezen moeyelijk aan uw verlangen voldoen’. De uitgever liet het hier evenwel niet bij en richtte opnieuw een dringend verzoek tot den Heer Van Alphen, dat den 31sten October 1872 door dezen beantwoord werd als volgt: ‘In Uwe geëerde van 17 September j. leden werd mij met aandrang verzocht, als nog van mijn bezwaren opzichtens de bewuste verklaring te willen terugkomen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||||||||||||||||
van een anderen uitgever der genoemde Dichtwerken en Kindergedichten van zijn Vader Mr. Hieronymus van Alphen dan door de firma van Terveen vertegenwoordigd, aan welke firma door middel van het Handschrift van die werken, het drukken en uitgeven dier gedichten in der tijd was opgedragen geworden, en bij wie steeds opvolgend de uitgaven bezorgd werden. Er is voor ons geen reden over de waarde dezer acte van cessie eenig oordeel te vellen: merkwaardig echter op zichzelf is het, dat de firma Van Terveen, bijna honderd jaren na de eerste uitgave der ‘Kleine gedigten’, voor het eerst een begin van bewijs ontving, dat ze er over beschikken kon als over haar eigendom. De Heer Van Terveen stierf reeds den 6den Juli 1873, en de zaak, die eenigen tijd in commissie gedreven werd, ging ten slotte in andere handen over. Eindelijk op de fondsveiling van Schleyer, De Vries en Kraay, den 10den December 1902, werden verkocht: Alphen (Hieronymus van). De Firma D. Bolle te Rotterdam kocht deze drie nummers voor ƒ 566,20, merkwaardig genoeg met inbegrip van het auteursrecht. Dit wordt alleen vermeld in de verkooplijst, Nieuwsblad van den Boekhandel, 1902, p. 664; de catalogus der veiling maakt er geen melding van. Maar bijna 140 jaar na de eerste uitgave, worden thans nog alléén exemplaren der ‘Kleine gedigten’ voor echt erkend, die geteekend zijn door den uitgever.
Nog een derde Fransche vertaling (de vroegste, maar onberijmd), verscheen in België. Ik heb dit boekje niet in handen kunnen krijgen, maar vind er het volgende over vermeld in ‘Dichtwerken van Mr. Hieronymus van Alphen, uitgegen door Mr. I.J.D. Nepveu, Utrecht 1838. Deel II, pag. IX noot:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||||||||||||||||
Bij deze uitgave waren ook de Hollandsche gedichten afgedrukt en daar tegenover de vertaling. Ook deze nadruk-vertaling gaf aanleiding tot een protest, dat echter met verzoenende handdrukken eindigde, gelijk blijkt uit de volgende twee aardige brieven. Brussel den 14den November 1824. Van Terveen ging wijselijk op deze voorstellen in en den 2den Juni 1825 ontving hij opnieuw het volgende schrijven: Weledele Gestrenge Heer. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||||||||||||||||
12 ex. ten geschenke! Wees verzekerd, mijnheer, dat ik alles doen zal, wat mij maar mogelijk is, om die Gedichtjes overal bekend te maken. Gij hebt ze op een prijs gesteld, waar ze voor een ieder verkrijgbaar zijn, en indien ik vooruit geweten had, dat die uitgave op den touw was, zou ik mijn vertaling zeker niet ondernomen hebben. Echter ben ik nog volkomen overtuigd, dat ik niets gedaan heb, wat ik niet met volle regt kon doen (er zijn geen eeuwigdurende privilegiën!) maar de kieschheid van Uw handelwijze treft mij, en spoort mij tot dankbaarheid aan. Het behoeft geen betoog, dat de uitgave der ‘Kleine gedigten’, waarop in deze brieven wordt gedoeld, zeer zeldzaam is. Hier in Nederland heb ik er geen exemplaar van gevonden. Misschien zal ze nog wel hier of daar in een Belgische bibliotheek voorkomen, maar de omstandigheden gedoogden niet, dit te onderzoeken.
Nog voor de eerste berijmde Fransche vertaling verscheen had reeds een Duitsche het licht gezien.
In 1835, nagenoeg te gelijk met de Fransche vertaling, gaf ook Van Terveen een Duitsche vertaling uit:
De vertaling is de zelfde als van No. 15 en Van Terveen trad hier dus zelf op als nadrukker.
Van nog een andere Duitsche vertaling vond ik slechts den titel (Clarisse: Hieronymus van Alphen, pag. 114); het boekje zelf kwam mij niet in handen:
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||||||||||||||||
Niet onwaarschijnlijk is het, dat deze uitgave verband hield met de te Emden gevestigde Hollandsche gemeente. Ze was dus wellicht bestemd voor schoolgebruik.
Verder zag nog het licht een Engelsche vertaling:
Tot verwarring kan aanleiding geven de titel van een ander Engelsch boekje.
Dit boekje heeft met Van Alphen niets te maken. Het is een bloemlezing van Engelsche kindergedichtjes, ‘extracted from the Original poems for infant minds’.
Ten slotte moeten nog worden vermeld:
en nevens deze Friesche vertaling een Maleische met den titel:
De vermelding bij Kruseman, Bouwstoffen I, bladz. 464 noot, dat bij Van Terveen een Maleische vertaling verscheen in 1851 berust op een vergissing, evenals zijn mededeeling, dat een ‘Engelsche vertaling uitkwam by Millard te Londen’ (vgl. hiervóor No. 19). Andere vertalingen dan deze heb ik niet aangetroffen. Van het gerucht, dat er ook een Noorsche vertaling zou bestaan, heb ik geen bevestiging kunnen vinden.
(Wordt voortgezet.) J.D.C. van Dokkum. |
|