Het Boek. Jaargang 7
(1918)– [tijdschrift] Boek, Het–
[pagina 241]
| |
[Nummer 7]Bucheliana.Niet lang geleden heeft de Universiteitsbibliotheek te Utrecht voor geringen prijs beslag kunnen leggen op een kwarto bundel van 40 merkwaardige zestiende eeuwsche en vroeg-zeventiende eeuwsche drukwerken, afkomstig van den bekenden Utrechtschen geleerde Arend van Buchell, nu door een Engelschen antiquaar te koop geboden. Deze bundel is voor de bibliotheek een hoogst belangrijke aanwinst. In de eerste plaats omdat hij heeft toebehoord aan Arend van Buchell, wiens boeken grootendeels in 1642 daarin werden opgenomen en op wiens kring van vrienden en kennissen door sommige bestanddeelen van den bundel een nieuw licht wordt geworpen. Ten tweede, omdat hij tal van geheel onbekende dichtproeven bevat van rectoren der Hieronymiaansche School te Utrecht en eindelijk, omdat hij nieuwe bijdragen biedt tot de kennis van de Utrechtsche, Amsterdamsche en Leidsche boekdrukpersen. Het opschrift aan het hoofd van dit artikel is gekozen wegens de bijzonderheid, dat nagenoeg alle, hierna achtereenvolgens te beschrijven geschriften kunnen worden gegroepeerd rondom de persoon van Van Buchell. Zopals MullerGa naar voetnoot1) Van Langeraad en BromGa naar voetnoot2) den ‘studiegragen bewoner van Utrecht’ hebben geteekend, is iedere bijdrage, die teloor geraakte bijzonderheden aangaande hem en de zijnen aan den dag brengt, aanvult of toelicht, van waarde, een brokske vaderlandsche beschavings- en zedengeschiedenis. De inhoud van den bundel doet onze belangstelling in de persoonlijkheid van Van Buchell toenemen; omgekeerd verhoogt de omstandigheid, dat de verzameling deel heeft uitgemaakt van Van Buchells boekerij en verscheidene stukken voorzien zijn van aanteekeningen en correcties van zijne hand, de waarde van haar bezit voor de Utrechtsche universiteitsbibliotheek. | |
[pagina 242]
| |
De bundel bevat 1o. eerdichten op verschillende personen of onderwerpen; 2o. ‘carmina scholastica,’ voor het meerendeel van Utrechtsche rectoren, geen van alle door EkkerGa naar voetnoot1) vermeld; 30. huwelijksgedichten door of op personen uit Van Buchells vriendenkring. Een gelijktijdige slappe perkamenten band vormt het omhulsel. Op het voetspoor van Burger, die de ‘carmina scholastica’ van Amsterdam in Het BoekGa naar voetnoot2) heeft behandeld, stel ik mij voor de thans verkregen Utrechtsche te beschrijven in dezelfde volgorde, waarin zij in den bundel vervat zijn, met toevoeging aan iederen titel van toelichtende aanteekeningen, die uit verschillende gedrukte en ongedrukte bronnen zijn bijeengegaard. Ik hoop, dat het mij zoodoende moge gelukken om voor deze in haar soort niet minder belangrijke verzameling dezelfde belangstelling te wekken, als aan de door Burger opgespoorde Amsterdamsche documenten is tebeurt gevallen. De ‘carmina scholastica’ - Latijnsche school-jaarzangen zou ik ze willen noemen -, zijn afkomstig van de drie Utrechtsche rectoren Corn. Lauriman, Rhen. Sarcerius en Joh. Lontius. Eerstgenoemde volgde Geo. Macropedius in het rectoraat op. Volgens EkkerGa naar voetnoot3) zou hij van 1554 - April 1573 (het jaar van overlijden) aan het hoofd der school hebben gestaan. De tweede bestuurde, zooals dezelfde zegsman ons mededeelt, de onderwijsinrichting van 1578 tot 1586 en van 1589 tot 1597; in den tusschentijd van 1586-1589 werden de Roomsch Katholieke leeraren door aanhangers der nieuwe leer vervangen. Van Buchell gewaagt van hem tweemaal; eerst in zijn Diarium (p. 447), alwaar hij mededeelt, wanneer hij stierf en wie zijne opvolgers waren; daarna in zijne ‘Vitae,’ waarin hij vermeld wordt als ‘scholae Hier. Ultrajecti multos ann. Rector et moderator, quem ego preceptorem adolescens habui tres circiter annos... obiit Trajecti. Sepultus in templo Magdaleano.’ Joh. Lontius volgde hem op als gymnasiarch, Johannes Arcerius als ‘Institutionum publicus professor’. De laatste van het drietal bekleedde het rectoraat van 1597 tot 1607, na van 1591-1594 rector der Latijnsche school te Zutphen te zijn geweest. Hij bedankte voor zijn ambt na zijne benoeming in 1607 tot ‘oeconomus collegii theol. Leidensis’ en † 1621Ga naar voetnoot4). Van Buchell herdenkt hem in zijne ‘Vitae’ in de volgende bewoordingen: ‘Arn- | |
[pagina 243]
| |
hemius, ubi pater eius ecclesiastem agebat. Vir non indoctus. Schola Hier. ap. Trajectum octo vel novem annos moderator. Ubi quaedam annalia carmina aliaque edi curavit. Quo onere liberatus oeconomus Lugd. factus in col. theol. inde historici Hollandici munus suscepit sed parum in eo praestitit morte praeventus Hagae Com.’ - Over zijn aandeel in het samenstellen van Pontanus’ Geldersche geschiedenis zie Gelre Bijdr. en Meded. t.a.pl. Of de latiniteit der hierna te beschrijven gedichten van hoog gehalte mag heeten, meen ik op grond van uitspraken van meer bevoegden te mogen betwijfelen. Hofmann PeerlkampGa naar voetnoot1) maakt zich met een paar niets zeggende regels van de kritiek over Lauriman en Phil. Morus af, terwijl Sarcaerius, Lontius, Vlotinus en Scotus bij hem zelfs niet vermeld worden. Hoeufft, de stichter van het bekende Hoeufftiaansche legaat aan de Koninkl, Akademie van Kunsten en Wetenschappen, vraagt ondeugend, waar hij spreektGa naar voetnoot2) van Lauriman's ‘Miles christianus’; Dum Laurimanus Christianum militem
Depingit, ipse Christianum se probat;
Sed se poëtam Laurimanus an probat?
Stromberg, de dichter van No. 30, kan hem evenmin tevreden stellen, getuige het vernietigend oordeel (‘poemata infra omnem censuram pessima’) over zijne gedichten, te zamen met die van W. Puppius in 1652 van de pers gekomen. Van de overigen zwijgt hij evenals Peerlkamp. Het worde in het midden gelaten, of dit zwijgen bij beide critici zijne reden vindt in hunne onbekendheid met deze uiterst zeldzame boekjes, of in de minderwaardigheid van den inhoud. Zonder de Amsterdamsche carmina met de Utrechtsche over één kam te willen scheren, schijnt het mij toe, dat in het algemeen deze dichtoefeningen niet uitblonken boven het overgroot aantal van latijnsche dichtproeven, die in de 16de en 17de eeuw het licht zagen. In bijkans alle latijnsche scholen, ook buiten de grenzen van ons vaderland, behoorde het vervaardigen van latijnsche gedichten in allerlei soorten van metra tot de verplichte leertaak, bij het vervullen waarvan het allereerst op zuivere taal en correcten versbouw, niet op dichterlijken inhoud aankwam. Het natuurlijke gevolg van zoodanigen fabriekmatigen arbeid was eensdeels het doen postvatten van de meening, dat de in dergelijke kunstjes geoefenden, die met gemak en | |
[pagina 244]
| |
vaardigheid zich wisten uit te drukken, zich als dichters gingen beschouwen, wier schoolwerk nu ook 's werelds belangstelling waard was en daaraan niet mocht worden onthouden. Anderdeels leidde de werktuigelijke beoefening tot wansmaak en gekunsteldheidGa naar voetnoot1) Mij komt het voor, alsof de scholarchen van dien tijd in het dichten van dergelijke jaarzangen, gewoonlijk opgedragen aan rijke begunstigers of aan de ouders hunner leerlingen, eene bron van bijverdiensten trachtten te vinden, evenals sommige rectoren toevallige baten trokken uit het samenflansen en voordragen van verzen bij gildefeesten, bruiloften en doopmalen, nadat de vroeger gebruikelijke vereeringen in geld, hun door den stadsmagistraat toegekend voor het instudeeren en doen opvoeren van latijnsche schooldrama's, bij de hervorming van het schoolwezen allengs achterwege werden gelatenGa naar voetnoot2). Wat van SchonaeusGa naar voetnoot3) getuigd wordt, Quodcunque ei tempus vacuum a scholasticis
Negotiis conceditur, id omne huic studio
Libenter impendit
mag hoogstwaarschijnlijk voor hen allen gelden. Opmerkelijk is 't, dat, terwijl de Amsterdamsche carmina gezongen werden op den kerstavond, 24 December (zie Burger t.a.pl.), de Utrechtsche Hieronymusschool de voordracht deed plaats hebben op 10 November, den vooravond van het feest van S. Maarten (11 Nov.) waarop, althans te Utrecht, den geheelen dag de klokken geluid, de reliquien in de hoofdkerk tentoongesteld en de armen bedeeld werden, terwijl alsdan de S. Maartensgans allerwege de hoofdschotel op den feestdisch uitmaakteGa naar voetnoot4). Op denzelfden dag geschiedde het te Arnhem in 1577. Als de jongens [te Amersfoort] naar school gingen en uit school kwamen, zongen zij om strijd het Latijnsche lied, dat de Rector naar oude gewoonte op een bepaalden dag in het jaar voor zijn leerlingen vervaardigtGa naar voetnoot5). 1. Mintius, Theoph. Mathiae f., Strena ad... senatum Leydanum, qua huius anni... optimum exitum precatur. Lugduni Bat., Ex officina Chr. Gujotii 1601. 8 blz. ongen. sign. A2. A3. | |
[pagina 245]
| |
Deze Mintius studeerde te Leiden. In 1600 verdedigde hij ald. ‘theses exercitii gratia de antepraedicamentis,’ opgedragen aan den rector van het Leidsche gymnasium Bernhard Swaerdecroon, ‘praeceptori meo,’ eindigende met eene ethische stelling ter verdediging van zelfmoord. Verg. Molhuysen, Bronnen tot de geschiedenis der Leidsche universiteit. I, 470*. 2. Staveren, Egb., Ad clarissimum... virum Janum Oldenbarneveltium... Aπoλoγητιxòv.µετà τoυ̃ ἐπαívov... Ultrajecti, Ex officina Salomonis Rodii... 1594. 20 blz. ongen. sign. A3 - C2. Op de laatste blz. een grieksch acrostichon op den naam van Oldenbarneveld. Ar. van Buchell zegt van hem: ‘audio illum Schrasseri curiae Ultrajectensis consiliarii fratrem, cuius pater Amersfortiae ludimagister, ipse vero post factus Rom. religionis sacrificus.’ (A. Buchelius, Vitae eruditorum belg. Cat. codd. mss. bibl. univ. Rheno-Traj. I, 838.) 3. Vlotinus, Pt., Cantilena in usum studiosae juventutis... Aemstelredamae... gymnasium frequentantis. In annum 1552. Excusum Aemstelredami in antiquo latere, in vico divae Annae, per me Guil. JACOBI, sub intersignio arcis Angelicae [1552]. Titel in houtsneerandw. van 4 blokjes (zie de afb. in Het Boek 1917 blz. 294). 8 ongen. blz. sign. Aij, Aiij. Niet in Moes en Burger, Amsterd. boekdrukkers. Op de laatste blz. eene aanteek. in hs. [van Buchelius ]: ‘Carmen eleg. ad Deum O.M. ut tandem ecclesiae labascenti succurrat ao 1545. Phasma natalitiis D.N. feriis decantandum Ao 1546.’ Dezelfde noemt hem in zijne ‘Vitae’ (zie boven) ‘Juventutis apud Amstelodamum formator eiusque gymnasii quod est in novo urbis latere moderator.’ Volgens J. ter Gouw was hij van 1544 tot 1553 rector aan de Nieuwe zijde. Dr. C.P. Burger beschrijft een ander geschrift van Vlotinus (Vloots, Vloets of Vloits), nl. eene Lat. ode op de terugkomst van Karel V in de Nederlanden van 1548. 4. Laur[iman], Corn., Ode Martiniana scholae Ultrajectinae concinenda pueris 4o idus Novembris in corruptos huius saeculi mores. Anno M.D. LXV. Leidae, excudebat Theo. Gerardi horst, sub Grue Aureo. 12 ongen. blz. sign. A2, A3, A4. Op de laatste bladz. kerkelijke approbatie. Zie eene afbeelding van den titel, met drukkersmerk en in boekdruk-omlijsting, op de volgende bladzijde. | |
[pagina 246]
| |
![]() Titelblad van no. 4.
| |
[pagina 247]
| |
Van den boekdrukker Th. Gerardsz Horst, volgens Ledeboer werkz. van 1560-1574 te Leiden, zijn mij behalve deze druk slechts drie bekend, waarvan er één vermeld is in Cat. biblioth. Hulthemianae IV. No. 26242. Twee andere beschreef Dr. C.P. Burger in zijn artikel: Oude Amsterd. carmina scholastica (Het Boek, 2e jg. blz. 57 en 58). 5. Laur[iman], Corn., Christiana expostulatio ex psalmo secundo auditoribus scholae Ultrajectinae concinenda pridie D. Martini. Anno M D. LXVI. Sylvaeducis, Apud Viduam Ioa Schoefferi. Sub intersignio missalis. Anno 1566. 12 ongen. blz. sign. A2, A3, B, B2. Geen kerkel. approbatie. Niet vermeld door Ch. M. Verreyt in Ned. familieblad 1888. De weduwe J. Schoeffer, geb. Anna Bottermans †14 Maart 1587. Zij drukte nog in 1571 (Zie hierna no. 8.) Zie Verreyt t.a.pl. 6. Laur[iman], Corn., Carmen Martinianum ex gnomis B. Nili episcopi et martyris scholae Ultrajectinae auditoribus concinendum 4. Idus. Novemb. anno M.D. LXVII. Sylvaeducis. Apud Viduam Ioannis Schoefferi. Sub Intersignio Missalis. Anno 1567. 20 ongen.blz.sign. Aij, B, Bij, C, Cij, C 3. Opdracht aan Sibr. Occo, schepen te Amsterdam. Op de laatste blz. de approbatie van I. Noirtwijck. Ontbr. in de lijst van Verreyt (zie boven). 7. Lauriman, Corn., Vanitatum sylva [Metrice..] Sylvaeducis. Apud Viduam Ioannis Schoefferi. Anno C IƆ.IƆ. LXVIII. 12 ongen. blz. sign. Aij, B, Bij. Titel in boekdrukomlijsting. Opdracht aan Phil. Morus. Op de laatste blz. de approbatie van Ioach. van Oprode, bisschop van Hebron, door wien v. Buchell in 1575 geconfirmeerd werd. Ontbr. bij Verreyt. Van Phil. Morus getuigt v. Buchell in zijne ‘Vitae’: ‘Is cum dissolute et sordide viveret ac aere alieno premeretur ad militiam Africanam cum tambergio ni fallor morbo oppressus in navi ex ea in mare projectus corpore piscibus pastura fuit. Effigiem non male quantum memini expressit Paul Uten Walius aos agentis 32. Habeo Mori Plautum in quo varia sua manu notavit et plures versus ab ipso scriptas.’ Blijkens eene ‘Ode natalis’, bij Corn. Hendricksz. te Utrecht in 1577 uitgegeven, was hij Rector der Hieronymiaansche School. Hijj † Aug. 1578. Zijn leven vindt men kort beschreven in Nieuw Ned. biogr. wdb. III. 880. No. 1664 van den Catal. codd. mss. bibl. Traj. II. bevat vele zijner gedichten. 8. Lauriman, Corn., Ode Martiniana scholae Hieronymianae. Sylvaeducis Sub Intersignio Missalis apud Viduam Ioannis Schoefferi. Anno. M.D. LXXI. | |
[pagina 248]
| |
12 ongen. blz. sign. Aij, B, Bij. Opdracht aan Gislenus Graphaeus, ‘R.M. consiliarius.’ Op de laatste blz. de approbatie van Ioach. ab Oprode (zie boven). Niet bij Verreyt. Op den titel het drukkersmerk, de schaapherder met omschrift in eene houtsnee-omlijsting met jaartal 1570. De geheele titel is gevat in eene onsymmetrisch gerangschikte boekdrukomlijsting. Zie de afbeelding hiernaast. 9. Lauriman, Corn., Paraphrasis lyrica psalmi XI. [Metrice]. Amsterodami, Excu. Harmannus Johannis f. 1572. Titel in houtsneerand. (Zie de afb. in Het Boek 1912 blz. 322.) 12 ongen. blz. sign. Aij, Bi. Goth. letter. Opdracht aan Johannes Bruhaesus, gevolgd door een lofdicht op den schrijver door Phil. Morus (zie boven). Op de laatste blz. de approbatie van Ioach. ab Oprode. Met tal van aanteekeningen in 16de eeuwsch hs. Niet bij Moes en Burger. Waarschijnlijk is de persoon, aan wien het werk is opgedragen, dezelfde als Jan van Bruheze, geb. te Breda 3 Mei 1527, kanunnik v/d. Dom 1542, Deken dier Kerk 22 April 1572, † te Keulen 10 Sept. 1600. Ook de rector Th. C. Berg droeg omstr. 1575 eene ‘Ode Martiniana’ aan dezen opGa naar voetnoot1). 10. Asperen, Hieron. van, Carmen Martinianum Scholae Ultrajectinae auditoribus concinendum 4. Idus Novem. Anno 1573. Amsterodami. Excu. Harmannus Johannis f. 1573. Titel als voorg. 16 ongen. blz. sign. B, B2, B3. Goth. letter. Opdracht aan Bucho a Montzima ‘collegiatae D. Joannis... ecclesiae preposito,’ † Febr. 1584, kanunnik van S. Salvator. Op de laatste blz. de approbatie van Ioach. ab Oprode en het houtsneemerk van Jan Ewoutsz. met het Amsterd. wapen tusschen den passer. (Zie De Amsterd. Boekdr. I blz. 169). Niet bij Moes en Burger. Hieronymus van Asperen was volgens A. Ekker, De Hieronymusschool te Utrecht ie ged. Utr. 1863, Leeraar der 3de school onder den rector P. Verreyken in 1578. v. Buchell teekent van hem op: ‘cui videtur cognomen a patria sumptum. Vir non indoctus fuit scholae Hier. Traject. Rector, sed propter impotentiamabdicavit’ (Vitael. c.). 11. Scotus, Sydracus, Carmen Martinianum sive militis christiani querimonia ad Deum Opt. Max. scholae Arnhemiensis. Daventriae, Excudebat Simon Saximontanus. 1577. | |
[pagina 249]
| |
![]() Titelblad van no. 8.
| |
[pagina 250]
| |
16 ongen. blz. sign. Aij, Aiij, B, Bij, Aiij. Opdracht aan Aemilius van Amstel van Mynden, raadsheer a.h. Hof van Gelre, geb. 1531, † April 1593. Zie Nieuw Ned. biogr. wdb. I, blz. 123. Niet vermeld in P. Gouda Quint, Grondslagen v.d. Bibliographie v. Gelderland. Sedert den zomer van 1576 tot het eind van December 1578 bezocht v. Buchell de Lat. school te Arnhem, onder leiding van ScotusGa naar voetnoot1). In zijne ‘Vitae’ noemt v.B. Scotus: ‘vir non indoctus, Ultrajecti scholae Hieronim. lector V. classis, et inde Arnhemii Rector eiusdem scholae, quo ego biennium praeceptore in grammaticis usus sum. Habeo eius carmen Martinianum Militis christiani quaerimoniam a. 1577, orationem confessoriam Ms. aliaque. Cumque relligio mutaret ipse dimitti petiit et aliquamdiu Huessae Clivor. ad caput Bat. privatus vixit ac tandem mortuus fuit.’ 12. Sarcaerius Solmondanus, Rhenerus, De amicicia. Ode tricolos tristrophos, ad Martinalia Hieronymianae scholae discipulis praecinenda. Ultrajecti. Conradus Henrici Filius ad signun aurei Angeli, excudebat. CIƆ. IƆ. LXXIX. 16 ongen. blz., waarvan de 2 laatste blank, sign. B, Bij. Opdracht aan Lambert van der Burch, Deken van S. Marie te Utrecht. Met aant. in hds. Op de laatste blz. de autograaf van A. Buchelius. Dezen Lambert van der Burch noemt v. Buchell (Vitae): ‘vir singulari judicio et lectionis multae, Lipsio amicissimus quod variae eius literae testantur... ob. Trajecti Bat. aet. LXXV. 16 cal. Sept. ao 1617. Sepultus in templi Mariani medio... Extat eius effig. sed rudi manu expressa ao 1609. aet. 67’ De schrijver was geboortig van Zoelmond bij Buren. 13. Sarcaerius, Rhenerus, Ode dicolos distrophos Hieronymianae scholae discipulis... ad Martinalia praecinenda. Qua fragili & promiscua humanae vitae brevitate carptim descripta, homo, ut erecto sit animo, obiter admonetur. Ultrajecti, Apud Conradum Henrici, ad aurei Angeli signum, prope Pontem Praetorium; vulgò De Guardbrugh. CIƆ - IƆ. LXXX. ![]() 16 blz. gen. 3-14, waarvan de laatste 2 blank, sign, A2, Aiij, B, | |
[pagina 251]
| |
Bij, Biij. Op den titel het drukkersmerk met den hoorn des overvloeds en de spreuk: Ditat servata fides, dat op verscheidene titels in dezen bundel, van Corn. Hendriksz. en later van Salomon Rodius(de Roy) voorkomt (Zie de afbeelding). Opdracht aan den kanunnik van S. Jan en prior van het Caecilia-klooster te Utr.: Arnold Esch. Op de laatste blz. de autograaf: ‘Sum Arnoldi Buchelij’. 14. Sarcaerius, Rhen., Ode sapphica, quae spongiae querela, Hieronymianae scholae discipulis... ad Martinalia praecinenda. Ultrajecti, Conradus Henrici, ad signum aurei Angeli excudebat, CIƆ- IƆ.LXXXI. 12 blz. gen. 5-12 sign. B. Drukkersmerk als no. 13. Opdracht aan Gerhard v. Mierlo, beroemd Dominikaner prediker, abt van S. Paul te Utr. 1572, later Wijbisschop van Munster. Geb. 2 Febr. 1518 te Mierlo, † 28 Juli 1584 te Deventer. Zie: Nieuw Ned. biogr. Wdb. II, blz. 918-923. Op den titel de autogr. ‘Arnoldus Buchelius’. 15. Sarc[aerius] Solmondanus, Rhen., Elegia scholastica, quae de cruce seu afflictione perferenda. Ultrajecti, Ex officina Conradih. Oisterhoutani, CIƆ. CI. LXXXII. 16 ongen. blz. waarvan de laatste blank, sign. Ai, B, B2. Titel in boekdrukomlijsting. Opdracht aan Bucho a Montzima (zie No. 10). De boekdrukker heet Conrad Hendricksz. geb. van Oosterhout. 16. Sarcaerius, Rhen., Carmen scholasticum, quod Ataeis, ad Martinalia discipulis Hieronymianis... praecinendum. Ultrajecti, Ex officina Conradi H. Oisterhoutani, CIƆ. IƆ.LXXXIII. Titel in boekdr.-rand; 16 ongen. blz. waarvan de laatste blank en met autogr. van Buchelius. Sign. B. Opdracht aan Libertus van der Moilen (Molen),schepen te Utr. 1585, denzelfde, aan wien de vroegere rector Berg zijn ‘Carmen annale’ 1575 tot eene vereering toezond. Zie hierna blz. 258. 17. Sarcaerius Solmontius, Rh., Ode annalis, quae Libertas, in usum scholae Hieronymianae... Ultrajecti. Henricus Borculóús Excudebat Anno 1584.Ga naar voetnoot1) Titel in boekdr.-rand. 16 ongen. blz. sign. B. Opdracht aan Adriaan vander Burch ‘M. Concilij Ultrajectensis archigrapheum’. Deze, de broeder van Lambert en van Joh. v.d. B., ‘fuit juris consultus et poeta non infelix, curiae Trajectensis primus scriba, quem graphiarium vocant... ob. senex Trajecti ao 1606. In sepulcro fratris sui Lamberti apud Marianos tumulatus’ (v. Buchell, Vitae). | |
[pagina 252]
| |
18. Sarc[aerius] Solmontius, Rhen., Hendecasyllabi, quibus, ordine morum neglecto, decorum parum bene servari, notatur. Pro schola Hier. Ultrajectina. Ultrajecti, Salomon Rodius Excudebat. M.D. XCIIGa naar voetnoot1). 8 ongen. blz. waarvan de laatste blank, sign. ζ 2, ζ 3. 19. S[arcaerius] Solmontius, Rhen., Aurorae lans, qua scholae Ultrajectinae juventus ad studium matutinum invitatur. Ultrajecti, Ex officina Salomonis Rod II, Ordinum Traiectensium Typographi. Anno M.D. XCIIIGa naar voetnoot1). 8 ongen. blz. sign. (:) 2, (:) 3, (:) 4. Opdracht aan Willem Adriaan ab [de] Hornes... Ioann. de Hornes, Dynastae & Baronis in Boxtel... filium.’ Later werd deze generaal der artillerie der Vereen. Nederl.; hij † Juli 1625. Zie Nieuw Ned. biogr. Wdb. II, 604 en S. Muller Fz. t.a.pl. 20. S[arcaerius] Soelmontius, Rhen., Ode ethica, quae docet inferiorem animi appetitum rationis imperio cohibendum esse. Ultrajecti, Ex officina Salomonis Rodii, Ordinum Trajectensium Typographi. Anno CIƆ.IƆ.XCIV.Ga naar voetnoot1) 8 ongen. blz. sign. Aij, Aiij, Aiiij. Opdracht aan Joh. Ruysch Jr., waarschijnlijk denzelfde als degene, die in het album amicorum van v. BuchellGa naar voetnoot2) deze uitspraak neêrschreef: ‘Digni autem sunt amicitia, quibus ipsis causa inest cur diligantur. Eruditione et virtute praestanti juveni Arnoldo Buchelio, in perpetuum amicitiae monumentum fieri feci 26 Apr. 1590.’ 21. S[arcaerius] Solmontius, R[hen.], Ode annalis dicolos tetrastrophos, quae tribus asclepiadeis et gliconico dccurrit. Scholae Ultrajectinae discipulis descripta. Trajecti ad Rhenum Ex officina Salomonis Rodii. Anno CIƆ.IƆ.XCV. 8 ongen. blz. sign. A2, A3, A4. Drukkersmerk als no. 13 en 14. Opdracht aan Jac. Th. Junius A.S. 22. Sarcaerius, Rhen., Prosopopoiia nummi se dilaudantis scholae publ. apud Ultrajectinos carptim descripta. Trajecti ad Rhenum, Apud Salomonem Rodium, Ordinum Trajectensium Typographum. Anno CIƆ.IƆ.XCVI. 8 ongen. blz. sign. a2, a3. Drukkersmerk de Tijd. Opdracht aan Joh. Werchoven, Advokaat en schepen te Utrecht, vriend van v. Buchell, †1619. Zie Nieuw Ned. biogr. wdb. III, 1402. | |
[pagina 253]
| |
23. Lontius, J., Ode annalis de rebus humanis fluxis, pravis et periculosis. Scripta juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti. Ex officina Typograpkica Hermanni Borculoi. In intersigno Cervi alati. An. CIƆ.IƆXCVII.Ga naar voetnoot1) 8 ongen. blz, geen sign. Drukkersmerk het gevleugelde hert. Opgedragen aan de schepenen en scholarchen van hetUtr. gemeenebest. 24. Luntius, J. Ode annalis quinta. De antiquorum Romanorum virtute. Scripta juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti. Ex Officina Hermanni Borculoi [1601]. 8 ongen. blz. sign. A3. Opdracht aan de jongelingen Hen. à Diepenbroeck en Wilh. à Gent, neven des schrijvers. ![]() Op den titel een vignet, dat herhaaldelijk op de titels der uitgaven van Herm. van Borculo geplaatst is, voorstellende Job en zijne vrienden met omschrift: Dominus dedit, Dominus abstulit., Zie de afbeelding hiernaast. 25. Luntius, J., Ode annalis sexta. Singula suis et certis in mundo periodis regi. Scripta juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti. Ex Officina Hermanni Borculoi. [1602]. 8 ongen. blz. sign. A2, A3. Vignet als no. 24. Onderaan rechts de hs. aanteekening: Ex dono authoris 1602. Opdracht aan de leerlingen der 2de klasse der Hieron. School. 26. Luntius, J., Ode annalis septima. Impietatem et luxum esse caussas poenarum divinarum. Scripta juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti, Ex Officina Typographica Hermanni Borculoi [1603]. 8 ongen. blz. sign. A3. Weder het vignet van Job. Opdracht aan de ‘edele’ jongelingen Ioann. a Beinhem en Gebh, ab Eil. Op den titel de hs. aanteek.: Ex dono Authoris. 27. Luntius, J., [Ode] annalis octava. Status subditorum pessimus sub tyranno et puero: optimus sub pio et sapiente principe. Scripta juventuti Ultrajectinae, Ultrajecti Ex Officina Hermanni Borculoi [1604]. | |
[pagina 254]
| |
8 ongen blz. sign. A3. Het vignet van Job. Opdracht aan v. Buchell's vriend Ioann. de Gojer, thesaurier van S. Marie te Utrecht. 28. Deldensis, Joh. Polydorus, Enodosisac aetiologia diuturni belli tristisque praelii Belgici... deque... earundem regionum... statu carmine descripta. Ultrajecti, Apud Salomonem Arnoldi, Anno. 1590. 8 ongen. blz. sign. A3, A3. Opdracht aan de prinsen Maurits en Philips, graven van Nassau etc. De schrijver noemt zich zelven op den titel: ‘Poeta laureatus atque theologiae candidatus.’ 29. Leius, Matthias, Certamen novem musarnm cum in liberalium disciplinarum turn in... Mauritii, principis Auraniae... honorem conscriptum. Trajecti ad Rhenum, Ex officina Salomonis Rodii, ejusdem Trajectensis diecaesios Dominorum Ordinnm Typographi ordinarii. Anno CIƆ. IƆ.XCVIII. 24 ongen. blz. waarvan de laatste blank, sign. A2, A3, A, B, B2, B3, A4, C, C2, C3. Drukkersmerk als no. 13 enz. Aan den ‘wedstrijd der negen muzen’ gaat, behalve een woord tot den lezer (2 blz.), een epigram ter eere van prins Maurits en eene ‘Elegia nuncupatoria’, tot denzelfde gericht, vooraf. Daarbij een wapen in houtsnede. De schrijver noemt zich hier, gelijk op den titel ‘Juliacensis,’ uit Gulik geboortig, terwijl hij zich op den titel van een later verschenen gedicht: Reginae pecuniae 11. V. Amstelodami 1618(Univ. bibl. Leiden) als ‘Arvillarianus Ubii’ aangeeft. Dit laatste bevat verzen ter eere van Corn. Pijnacker en Dan. Heinsius. 30. Stromberg, Hen., Triumphus Slusae Flandrorum captae... ducht... Mauricii, principis Auraici... carmine... celebratus. Campis. Excudebat Guilielmus Bernhardi, CID. IƆC. IV. Titel in boekdrukrand. 18 ongen. blz. waarvan de laatste 2 blank, sign. Aij, Aiij, B, Bij, Biij. Opdracht aan de Vereen, provinciën, prins Maurits en de graven van Nassau. Achter het lofdicht een Lat. grafschrift op Lodewijk Gunther van Nassau en een klacht van Anna Margaretha van Manderscheidt. Verg, over den schrijver, Conrector te Kampen: Hoeufft, Parnasus latino-belgicus, p. 75 en Nieuw Ned. biogr. wdb. II, kol. 1386. 31. In... D. Henricum Gesteranum acerrimè in... Lugd. Academia Gradum Magisterii adeptum. Lugduni Batavorum, Ex Typographeio Christophori Guyotij. CIƆ.IƆ.C. IV. 8 ongen. blz. sign. A2, A3. Vignet ‘Templum dei estis vos’. Verzen van J. Foreestius en Jo. Gesteranus. | |
[pagina 255]
| |
Naar ik vermoed, is bovenbedoelde Hen. Gesteranus dezelfde als Hendr. Hendriksz. G. geb. omstr. 1584, † te Haarlem 1640, vermeld in Nieuw Ned. biogr. wdb. III, kol. 442. Jo. G. kan identiek zijn met Joh. Evertsz. G., geb. 1586 te Alkmaar, † ald. 1622. Zie Nieuw Ned. biogr. wbd. III, kol. 444. Een Jan van Foreest, geb. te Alkmaar 9 Oct. 1586, † te Hoorn 1651, studeerde te Leiden 11 Febr. 1600. Zie Nieuw Ned. biogr. wdb. I. kol. 880. v. Buchell (‘Vitae’) teekende aangaande hem het volgende op: ‘Hornae natus ad Lacum Australem. Jac. F. Theodorici N. patruum magnum habuit Petrum Forestium, med. celebrem, poeta lepidus et argutus, graecè peritissimus. Edidit Idyllia Graeca. Hagae Com. 4o [et] poemation elegans cui titulus: Hispanus redux sive exitus induciarum Belgicarum in 4. Hornae ao 1622. Vivit adhuc in patria ducta uxore Dordrechtana e fam. Segwardica.’ 32. Mierbecanus, Tobias, Encomium... D. Adriani Manmaker, theses juridicas de furibus defendentis, modulatum. Lugd. in Batavis Ex Officina Thomae Basson 1599. 8 ongen. blz. waarvan de 2de en de laatste blank, sign. A2. De titel in boekdrukomlijsting. Adr. Manmaker was student te Leiden, alwaar hij in 1597-99 stellingen verdedigde ‘exercitii gratia.’ Zie Molhuysen, Bronnen tot de gesch. der Leidsche univ., 470*. 33. Carmina gratulatoria: scripta... D. Arnoldo à Limburgh, cum in... Leidensium Academia J.V. Doctor, solenni inauguratione renunciaretur a... D.D. Everardo Bronchorstio.Lugduni Batavorum, Ex Typographeio Ioannis Patii CIƆ.IƆ.IC. 8 ongen. blz. sign. A2, A3. Drukkersmerk van Paedts: de engel. - Verzen van Abr. Doreslaer Amsterodamensis, G. Coddaeus en N. Gaef Amstelrodamensis. De promotie had plaats den 19 Febr. 1599. 34. Epithalamium honori filii filiaeque... Nic. de Zuylen à Draeckenborch,... Corneliae de Zuylen... sponsae et D. Maxim. de Baexen,... Fri. de Baexen sponsi. Scriptam a M [achliniensi] B[rabantino] C[onchardo] H[enrico]. Trajecti ad Rhenum, Typis Salomonis Rodii. Anno CIƆ.IƆ.XCVII. 12 ongen. blz. sign. a2, a3. Drukkersmerk als no. 13 enz. De schrijver: Hen. Conchardus, Juli 1594 uit Duitschland overgekomen, was predikant te Utrecht. Zie: v. Buchell, Diarium, pp. 369, 374. Nic. van Zuylen van Drakenburg, gesproten uit een uitgestorven tak van Zuylen de Vecht, was schout te Utrecht 1575; hij werd verban- | |
[pagina 256]
| |
nen tijdens de Leicestersche twisten, doch in zijn ambt hersteld in 1588 en herkozen in 1590 en 1596. Over het huwelijk zijner dochter Cornelia met Fre. van Baexen, zoon van Maxim. van Baexen, Maarschalk van de Eems, en later zijn opvolger in het maarschalksambt, bericht v. Buchell in zijn ‘Diarium’ p. 437, het volgende op 1597 Mei: ‘Nuptiae celebratae hoc mense Fred. de Baexen, Maxim. filii iunioris, cum filia Nicolai Zuleni praetoris Cornelia, qui mox in locum tum subita morte sublati Fred. Zuleni Niveltii, praefecti (mareschallum vocant) vicarii, suffectus est, licet aetate adhuc parum idoneus videretur’. 35. C[armen] epithalamium nuptiis vernalibus... Jac. à Cranendonc...et Caeciliae vander Does... dedicatum [a Hen. S.F. Delmanhorst]. Lugduni Batavorum, Ex Officina Thomae Basson. Anno 1603. 8 ongen. blz. sign. A2, A3. Vignet: twee handen met hoorn des overvloeds. Na 10 Oct. 1603 de bevoegdheid te hebben verkregen om lessen te geven over Aristoteles de Interpretatione, promoveerde Delmanhorst 19 Juli 1607 tot med. dr. Van Buchell (‘Vitae’) karakteriseert hem aldus: ‘Medićus Lugdunensis in Batavis et poeta liberalis sed obscurior utpote qui suis versibus commentaria et notas addere consuevit, edidit poemata varia epicedia, epitelamia gratulatoria passim extantia. Extra ordinem quoque poetarum explicatio ei aliquando a curat. Academiae demandata fuit. Vivit adhuc ao 1633’. Verg. Molhuysen t.a.p. op Delmanhorst. 36. Merwius [à Merwen], Fra., Epithalamium nuptiis... Corn. Verdousii Brunonis F... Gerardae Rodiae... devotum. Lugduni Batavorum, Ex Officina Christophori Gujotii. Anno. CIƆ.IƆ.CI. 8 gen. blz. sign. A2, A3. Op blz. 7,8 een ‘Fescenninum pro eodem conjugio’ van Joach. Cranendonck. De schrijver was student in de geneeskunde te Leiden, alwaar hij o.a. in 1598 en 1602 stellingen verdedigde ‘exercitii gratia.’ Zie: Molhuysen t.a.p. 470*. 37. Eemskerckius [Heemskerck], Adr., Epithalamium... nuptiis Jod. Brasser... et Margar. vander Dussen... dicatum. Lugduni Batavorum Ex-Officina Thomae Basson, Anno 1603. 8 ongen. blz. sign. A2. laatste blz. blank. Vignet als no. 35. Adr. Heemskerk promoveerde te Leiden in de geneeskunde 23 April 1605. Hij was een Amsterdamsche bloedverwant ‘cognatus’ van het jonge paar. Zie: Molhuysen t.a.p. blz. 157. | |
[pagina 257]
| |
38. Brouwer, Pt., Brevis narratio de liberatione urbis Steenwycensis in Transysulania sitae. [Metrice.] Dauentriae excudebat Simon Saximontanus Anno 1581. 8 ongen. blz. sign. Aij, Aiij. Op den titel het wapen van Steenwijk ![]() Van den schrijver zijn geen andere biographische bijzonderheden bekend, dan dat hij Zwollenaar was. De boekdrukker is de bekende S. Steenbergen, die van 1556-1594 te Deventer werkzaam was. Het geschrift is in geen gedrukten catalogus eener Ned. openbare pamflettenverzameling vermeld. 39. Carmina nuptialia Hadr. Marcello et Agnetae Pelgromae conjugi ipsius, cariss. scripta. Lugduni Batavorum, Apud Franciscum Raphelengium. CIƆ.IƆ.XCVI. 8 gen. blz. sign. A2, A3. Vier gedichten van Bonav. Vulcanius, L. Cas. fil. en Ger. Vos ‘in collegio I11. Ordinum Hollandiae en Westfrisiae.’ 40. Mouthaen, Hen., Lessi... fusisuper immaturo obitu synceri viri-adulescentis Guil. Berckii Dordraceni pridie natalis Christi. Athenis Batavorum, Typis Christophori Guyotii, Anno saeculari [1600]. 8 gen. Blz., waarvan de laatste blank, sign. A2, A3. Hen. Nicolai Mouthaen, student te Leiden, alwaar hij in 1599 stellingen verdedigde ‘exercitii causa'’ wordt door v. Buchell in zijne ‘Vitae’ herdacht als ‘ad poesin valde pronus quod eius poemata | |
[pagina 258]
| |
passim excusa testantur, sed quo minus quod moliebatur praestare posset praematura eius mors in causa fuit. Periit in flore juventutis.’ Verg. Molhuysen, t.a.p. blz. 470*. *** Aan deze beschrijving van den Buchelius-bundel kan zich gevoeglijk aansluiten de vermelding van een dergelijke reeks van latijnsche school-jaarzangen, die in de Bibliotheek der gemeente Utrecht zijn opgenomen, n.1. voor zoover zij niet reeds hiervoren zijn genoemd. Daardoor klimt het aantal der Utrechtsche jaarzangen - thans een volledige reeks - tot 28 stuks, van welke uitbreiding er één aan Sarcaerius, drie aan Lontius en één aan den nog onvermelden rector Berg mogen worden toegekend. Theodorus Cornelius Berg was volgens mededeeling van Ekker, van 1573-1575 rector der Hieronymus-SchoolGa naar voetnoot1). Van zijne hand verscheen: Berg, Theod. Corn., Carmen annale sive ode Martiniana, pubi scholae Hieronimianae apud Ultrajectinos D. Martini feriis concinenda. Admissus typis Harmanni Borculoi imprimi Ultraj. [15751Ga naar voetnoot2). 16 ongen. blz. sign. B. Op den titel een bisschopbuste in houtsn. Opdracht aan Joannes Bruhesus (zie de aanteek. over dezen bij No. 9); waarna een lofdicht van Phil. Morus op den schrijver en een ander van Aemilius Brofonius op de ode. Sarcaerius, Rhener., Elegia scholastica, quae Commendatio laboris, pro gymnasii Hieronymiani discipulis apud Ultrajectinos. Ultrajecti, Ex off. Solomonis Arnoldi. Anno M.D. XCI. 12 ongen. blz. sign. A2, B. Opdracht aan den schepen Dirk Canter, dien v. Buchell (‘Vitae’) aldus kenschetst: ‘Ultrajectinus Lamberti f. jactis in patria literarum fundamentis, amplioris cultus gratia Gallicas Academias visitavit, ubi et linguam illam didicit, et plures ingenio claros sibi amicitia junxit. Consulem in patria non semel egit, sed tandem cum se tempori accommodare nollet, et partes quidem suas obstinate magis quam pravide, popularibus innixus, defenderet, se ipsum et et suos labyrintho periculoso involvit, adeo ut patriam exul relinquere cogeretur, ac tandem Leovardiae in Frisia ao 1615 vitam cum morte commutavit.... Magna ipsi familiaritas cum Lipsio, | |
[pagina 259]
| |
Casaubono, Modio aliisque viris eximie doctis quorum apud me habeo epistolas ad eum conscriptas.’ Vers van Jac. Tauwius Delph. ‘ad juventutem adhortatiuncula’. Lontius, J., Ode annalis secunda, de eo quod nemo laedatur nisi a seipso. Scripta juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti, Ex Officina Hermanni Borculoi. In intersigno Cervi.alati. An. CIƆ.IƆX. CVIII 8 ongen. blz. geen sign. Opdracht aan den jongeling Arnold Henricksz. Lontius, J., Ode annalis tertia, deeo quodmoderata durent. Scriptaā juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti, Ex Officina Hermanni Borculoi. [1599]. 8 ongen. blz. sign. Aiij. Opdracht aan den jongeling ‘Roelando Meurikio, armigero, praefecti aulae comitis Essexiae fllio.’ Waarschijnlijk is hiermede bedoeld: Sir Gelly (Gilly) Meyrick, geb. 1556? opgehangen wegens hoogverraad te Tyburn 1601. Hij vergezelde Essex naar Vlissingen 1585 en was hofmeester van diens huis. Lontius, J., Ode annalis quarta, non oportere ut quisquam ullorum Dei donorum causa se eff erat. Scripta juventuti Ultrajectinae. Ultrajecti, Ex Officina Hermanni Borculoi [1600]. 8 ongen. blz. sign. A3. Opdracht aan de jongelingen Dirk van Zuylen van Drakenborch, den zoon van Nicolaas v.Z. v. Dr., en Otto van Arkel ‘e veterum Arkelorum familia, Dominus in Amelroy etc.’ Verg. No 34.
Utrecht, 29 Mrt. 1918, J.F. van Someren. |
|